Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXIII

Zondag 12 vraag 31-32

HET ANDERE DEEL Van God den Zoon

Zijn Hoogepriesterschap.

Gezalfd... tot onzen eenigen Hoogepriester, die ons met de eenige offerande Zijns lichaams verlost heeft, en ons met Zijne voorbidding steeds voortreedt bij den Vader.

Wanneer wij na gaan spreken over het priesterambt van den Heere Christus, moeten wij de vraag eerst beantwoorden: wat is eigenlijk het wezen van het priesterschap? Dit kunnen wij het best doen door de vraag te stellen: hoe openbaart zich het priesterschap in den staat der rechtheid en in den staat der heerlijkheid.

In den staat der rechtheid, zoo hebben wij reeds gezien, bestond het priesterschap in het zichzelven-ten-offer-biedenop-het-altaar-der-liefde.

De liefde Gods straalde in het hart en ontvonkte het in wederliefde. Niet eens voor altijd, maar aldoor, want de mensch was gelegd aan het vaderharte Gods.

Het is toch niet zóó, dat God den mensch schiep naar Zijn beeld en gelijkenis, hem zette in den hof van Eden en hem nu aan zichzelf overliet Neen, de scheppende daad Gods gaat over in de onderhouding, dat wil zeggen, de mensch staat in voortdurende betrekking tot zijn Schepper, raakt aan den eeuwigen grond van alles wat is. De zich openbarende God trekt zich niet terug van Zijn maaksel, maar blijft voortdurend met hem in contact, geeft hem het leven, den adem en alle dingen. Schenkt hem het genot zijner zalige gemeenschap. Zoo ontvangt hij aldoor de liefde in zijn hart en die liefde Gods blijft niet in hem besloten, maar hij geeft die terug in dankbare wederliefde tot zijn God en Vader. Dat was dus zijn priesterschap in rechtheid.

Dit priesterschap wordt hersteld in de verlossing door het priesterschap van Christus. In vraag 32 volgt het antwoord: dat ik mijzelven tot een levend dankoffer Hem offere. Daar hebt gij dus weer, in het herstelde beeld Gods, het aanvankelijk weer recht werkende priesterschap. Petrus schrijft: Gij zijt een heilig priesterdom om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. En in den brief aan de Hebreeën lezen wij: Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen eene offerande des lofs, dat is de vrucht der lippen, die Zijn naam belijden.

Wat nu hier een aanvang neemt zal in de heerlijkheid ten volle werkelijkheid z'ijn. De heiligmaking toch is de aangevangen heerlijkheid en de heerlijkheid de voltooide heiligheid. Het leven van den christen

is toch niet slechts hoop op heerlijkheid, maar reeds nu heeft zijn leven positieve inhoud des heils. De belofte is reeds nu aanvankelijk verwerkelijkt en wordt aldoor verwezenlijkt. Zoo leert ons de Schrift, daaraan hebben wij ons te toetsen.

Er is dus, afgezien van alle zonde, een offer van dank en van liefde. In het stuk der dankbaarheid gaat het nu juist om dat offer des lofs en der aanbidding. Het draagt nê den val een eigen karakter, omdat de liefde Gods dan een liefde der verlossing en der verzoening is. Adam in rechtheid kende dat niet, want hij was geen zondaar zooals wij. De liefde Gods is dus, als ik het zoo mag zeggen, verdiept en verbreed. In die liefde is het offer. Die mij heeft liefgehad en zich voor mij heeft overgegeven. Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat wij zouden leven door Hem.

Het lofoffer is het eeuwigdurende. Ik zal U offeren eene offerande der dankzegging en den naam des Heeren aanroepen.

Dit is geen beeldspraak. Neen, dat is werkelijkheid. Zijn er dan geen andere offers? Vele in den schaduwendienst, maar die zagen op Christus. Daar was het brandoffer, het zond-en schuldoffer, enz. Deze offers kunnen wij niet brengen. Dit offer bracht Christus in Zijn zelfofferande. Daarom is Hij priester, altaar en offer tegelijk. Zoo is duidelijk, dat het priesterschap van den Heere Christus een eigen karakter draagt, het is het ambt van Christus als Zaligmaker.

Hij is onze eenige Hoogepriester, als Borg en Middelaar.

Juist het priesterschap van Christus om der zonde-wil vraagt onze bijzondere aandacht. Zeker, als waarachtig mensch bracht Hij ook voor zichzelven het lofoffer.

Maar Hij is de Christus, de Borg, vooranderen. Zijn ambt is borgtochtelijk van aard. Zondoffers en schuldoffers kunnen wij niet brengen. Wij kunnen den prijs onzer ziel niet brengen, zelfs niet met ons bloed en leven. Het kan Gode niet aangenaam zijn. Maar evenmin kunnen wij het lof-en dankoffer brengen, het lofoffer des harten, want wij zijn van God vervreemd, en haten Hem in het diepst van ons wezen. Daarom kan alléén in gemeenschap met Christus, door deelachtigmaking zijner zalving het ambt weer opbloeien in onze zielen.

De Heere gaf aan Israël het priesterschap van Aaron om dat van Christus voor te beelden en aan te wijzen. Het priesterschap van Aaron is schaduwbeeld. En dan zien wij, dat hierin de bloedstorting en het aanwenden van bloed centraal is. De verzoening, waaraan Israël deel had kwam niet uit de bediening van Aaron, maar uit Christus. En nu wordt het priesterschap van Aaron erfelijk in een bepaald geslacht. Daaruit moest Israël leeren het plaatsvervangend priesterschap. Het volk mocht zelf niet offeren en staan voor Gods aangezicht.

Maar staat nu het besneden bondsvolk voor Gods aangezicht, maar het mag niet offeren. Gij kunt het rantsoen niet brengen, gij kunt uzelven Gode niet wijden. Gij zijt onrein. Dit alles was zóó sterk, dat Aaron niet krachtens zijn waardigheid priester was, maar door goddelijke keuze. De onbeduidendste uit het huis van Aaron kon hoogepriester zijn en priester, terwijl de godzaligste man uit Juda het niet mocht wezen. En, werd iemand priester zoo moest hij worden gezalfd, andere kleederen dragen, om te toonen, dat zijn priersterschap werd bepaald door goddelijke roeping en afzondering.

Het priesterschap van Aaron was echter niet uitsluitend priesterschap der verzoening, ook dankoffers werden gebracht. Dit wilde zeggen, dat ook de dankzegging was opgenomen in den offerdienst. Zelfs de tafel der toonbrooden nam het natuurlijke leven in den offerdienst op. Zoo werd het gansche leven-gebracht in de spheer van de plaats-bekleeding. Alleen vandaaruit was verzoening en dankbaarheid mogelijk en Gode aangenaam. Zoo was dit priesterschap ook profetisch van aard. Zie. Ik kom om Uwen wil te doen. Denk nu eens aandachtig over al die offers, het slachten en sterven der dieren, het opleggen der handen, enz.

Wel is bij Aaron hoofdzaak het priesterschap der verzoening. Doch de Schrift spreekt ons van het priesterschap van Melchizedek.

Dit wondere, uitzonderlijke priesterschap kenmerkt zich bovenal hierdoor, dat dit priesterschap er een is van lof en voorbede. Thans kunnen wij dit priesterschap van Melchizedek natuurlijk niet in de breede behandelen. Slechts enkele bijzonderheden vragen onze aandacht. Gij zijt priester, naar de ordening van Melchizedek, schrijft de apostel aan de Hebreeën. Meerdere hoofdstukken worden aan Melchizedi|k, den koning der gerechtigheid, van Sifiem, dat is Jeruzalem, gewijd. En dat met het oog op het priesterschap van Christus.

Deze Melchizedek was priester-koning over Salem. Plotseling verschijnt hij in de heilshistorie. Wij weten van zijn herkomst niets. Geheel anders dus dan bij Aaron. Hij had noch begin der dagen, noch einde des levens. Dit alles deed niets af of toe aan het karakter van zijn ambt. Zoo is deze Melchizedek priester in heerlijkheid. Daarom is hij een type van Jezus. Levi heeft in Abrahams lendenen aan Melchizedek de tienden gegeven. Zoo is Christus priester naar de ordening van, op de wijze van dezen Melchizedek. Hij is zonder begin der dagen en zonder einde des levens. Hij is eeuwig priester, wil dat zeggen. Wij hebben een grooten priester over het Huis Gods.

Wat heeft nu Jezus in dit zijn ambt gedaan en wat doet Hij nog steeds?

Met het offer Zijns lichaams, zegt de catechismus, heeft Hij de zonde verzoend.

Wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft, en zichzelven voor ons heeft overgegeven tot eene offerande en een slachtoffer, Gode een welriekende reuk (Eph. 5:2).

En de apostel Petrus getuigt van Hem: ie onze zonden heeft gedragen op het kruis in Zijn lichaam (1 Petr. 2:24).

Als onze eenige Hoogepriester nu doet Christus twee dingen, zegt de onderwijzer in navolging der Schrift:

le. Met Zijne offerande Zijns lichaams verlost Hij de Zijnen. En 2e. treedt met Zijne voorbidding in bij den Vader.

Zoo is Jezus als Hoogepriester de gerechtigheid Zijns volks. Zoowel Zijne lijdelijke als dadelijke gehoorzaamheid moet daarbij worden vastgehouden en in rekening gebracht. Wat Hij leed en wat Hij deed, die beide zijn onlosmakelijk verbonden. Maar wij moeten deze beide wel onderscheiden, lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid. Hij heeft de straf gedragen en de wet volbracht. De hel gesloten en den hemel geopend. Ook in zijn heilig leven heeft Jezus als de Christus borgtochtelijk werk verricht. Hij heeft de schuld der zonde betaald en eene eeuwige gerechtigheid aangebracht. In onze onreinheid kunnen wij nooit Gode behagen, noch onszelven Hem wijden. Gijlieden, zoo sprak Jozua tot het bondsvolk, zult den Heere uwen God niet kunnen dienen, want Hij is heilig. De schuld moet betaald, de wet volbracht. In vraag 60 spreekt de catechismus hierover nader. Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: slachtoffer en offerande voor de zonde hebt Gij niet gewild. Gij hebt Mij het lichaam toegerust. Zie, Ik kom, om Uwen wil te doen, o God. Hij neemt het eerste weg om het tweede daar te stellen.

Zoo is de Christus de offerende priester. Hij heeft met ééne offerande in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden. Kennen wij Hem zóó als de Christus?

Heeft Hij onze zonden gedragen dp het hout in Zijn lichaam, in Zijn menschelijke natuur? Heeft Hij voor ons de wet volbracht, is Hij onze priester bij God. Staat Hij tusschen ons en den Vader en staan wij in Hem voor den Vader; in Hem die alles heeft volbracht! Anders toch staan wij voor eigen rekening. Indien Wij niet 4oor een oprecht geloof Hem zijn ingeplant, staan wij buiten Hem en zullen als een wilde rank worden afgesneden en in het vuur geworpen worden.

Die persoonlijke vragen toch mogen niet ontbreken, want straks staan wij voor zijn rechterstoel en wat dan, als Hij zou zeggen: Ik heb u nooit gekend, ga weg van Mij, gij die ongerechtigheid werkt. Er is toch maar ééne schrede tusschen ons en tusschen den dood. Daarom is ons noodig, ja, dringend noodig te weten en te ervaren dat Hij onze zonden als priester heeft gedragen op het hout des kruises.

Gedragen, ja door-dragen en verzoend, zqodat wij God weer kunnen ontmoeten als een genadigen God in Christus.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's