Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nauwelijks ZALIG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nauwelijks ZALIG

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

2

1 Petrus 4 vers 18: En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddelooze en de zondaar verschijnen?

Nauwelijks zalig worden... en toch zeker zalig worden. Wij hebben onderzocht waarin dat nauwelijks bestaat en op welk vlak van het geestelijke leven het ons brengt. Nog enkele gedachten moeten wij aan het reeds gezegde toevoegen.

Van buitenaf omringen ons de verzoekingen. Daar is eer en aanzien, die ons lokken; het goed dezer wereld heeft zijn bekoring.

Want ach, al hebben wij menigmaal gezegd in oprechtheid: weg 'wereld, weg schatten, gij kunt niet bevatten hoe riik ik in Jezus wel ben, toch kan de wereld beslag op ons leggen. Soms worden Gods pelgrims met schrik gewaar hoe lief zij de wereld nog hebben; hoe aarde-gebonden zij nog zijn. Ik denk aan een oud en doorgeleid christen. Hij kreeg bezoek, en wijzende op zijn ouderdom werd hem gevraagd of hij ook vaak verlangde heen te gaan, om eeuwig ongestoord, zonder gebrek, den Heere groot te maken. Maar... daar had hij geen ooren naar, hij was druk met zijn boomgaard, en verlustigde zich in de vruchten... opgelegd voor den winter. Een voorbeeld uit duizenden. De appels trokken hem op dat oogenblik meer dan de Appelboom en in het verdere gesprek bleek, dat hij niet zat onder de schaduw en de vrucht zijn gehemelte niet zoet was.

Wat moet er dan gebeuren? De Geest des Heeren rust niet, telkens weer, voor dat wij der wereld-los en Gode-gebonden zijn. Dan gebruiken wij het schepsel alleen als niet misbruikende en beoefenen wij de ware geloofsdankbaarheid.

Niet om niet waarschuwt de dichter: als het vermogen aanwast zet er het hart niet op. Aan al deze zonden moeten zij gekruisd worden altijd weer.

Wij moeten toch niet vergeten, dat het een mensch, een zondaar is, die zalig wordt. Een klomp op het pottebakkerswiel waar heel wat aan te fatsoeneeren en te vervormen is. Maar... een vat ter eere, door de genade van den Zaligmaker.

Een ander, die altijd zeer mild was geweest, in het bijzonder voor de arme gzloofsgenooten verloor een groot deel van zijn vermogen en bekende: ik wist niet, dat ik toch nog zoo gièrig was. Het was niet met blijdschap, zooals wij in den brief aan de Hebreeën lezen, dat hij zijn goederen verloor.

Kortom, als het aan ons ligt, worden wij niet zalig, zeker niet en nooit. Vanaf den mesthoop van ons verderf tot binnen de paarlen poorten is het enkel genade, die ons behoudt. Mijn lezer, hebt gij die waarheid, in den weg van schade en schande, geleerd? Maar dan ook werkelijk geleerd?

Dan is daar de verzoeking in armoede en schande, oneere en smaad. Daar komt onze natuur tegen op, en wij bijten in den stok waarmede wij worden geslagen in plaats van neer te knielen aan de voeten van den goddelijken Meester.

En toch, zóó kunnen wij niet zalig worden, in opstand, in murmureering. Daarom moeten wij worden gebroken en onderworpen gemaakt. Dit is ook een deel van het nauwelijks ? alig worden. Wat heeft Asaph geworsteld met het vraagstuk van het lijden der vromen, en den voorspoed der goddeloozen! En een afdoend antwoord vond hij niet, een antwoord dat theoretisch voldeed, doch wel het antwoord dat genoegzaam is voor het geloof, als wij verkeeren in Gods Heiligdom.

Door veel verdrukkingen moeten wij ingaan in Gods Koninkrijk. Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen... maar uit die alle redt hen de Heere.

Nauwelijks zalig worden...

David heeft zijn Absalom... èn eens mans vijanden zijn zijne huisgenooten. Welk een innerlijke worsteling wordt hieruit geboren. Dan bedroefd, dan verstoord, nu eens in opstand tegen de wegen des Heeren, dan weer onverschillig.

En dan, denk aan de wegen, die de Heere bewandelde met Zijn knecht Job. Hoe wonderlijk, hoe tegenstrijdig met Zijn getuigenis: hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Job leert, dat hij nog vloeken kon zelfs, en moest wel van een zeer bij zonderen kant leeren, wat het is nauwelijks zalig te worden.

Allen krijgen onderwijs in de les, dat het wel 't beste, maar niet het lichtste is te wandelen in het midden van den koninklijken heirweg.

Daar is Lot. Hij kwelde zijne rechtvaardige ziel over den goddeloozen wandel der Sodomieten in wier midden hij woonde. Maar hij kon daarbij niet vergeten, dat hij werd geslagen om eigen zonde, doordat hij voor die streek voorkeur des vleesches had laten gelden, toen vader Abraham hem de keuze liet, naar welke landstreek Lot wilde trekken.

Als wereld, duivel en eigen vleesch samenspannen kan het geducht spoken op de zwarte zee van ons hart.

Nauwelijks zalig worden... Zelfs leeren wij, dat het gebed een worsteling is, of neen, niet het gebed, maar het komen tot het ware gebed. Op de knieën kunnen aatdscrife gedachten de zieT plotseling grijpen en doorkruisen, tot goddelooze toe. De heuvel Moeilijkheid komen wij gedurig tegen op den weg naar den hemel.

Maar toch zalig worden, toch gered •worden... toch behouden. Hoe jubelde Paulus het uit in verwondering, terwijl een diepe huivering voer door zijn teere ziel: Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd en... o wonder... ik heb het geloof behouden. Zware aanvallen waren op het geloof gedaan, maar het geloof behouden, want wat de Heere grijpt houdt Hij eeuwig vast. Maar laat het nu genoeg zijn. De tocht is wel moeilijk, maar toch niet onaangenaam. Want, als zij door het moerbeidal doorgaan stellen zij hem tot een fontein, ook zal de regen hen gansch, rijkelijk-gansch, rijkelijk-overdekken.

En de Hoogepriester onzer belijdenis, Jezus Christus, is een barmhartig Hoogepriester, die kan medelijden hebben met onze zwakheden, die ook voor ons bidt, aan de rechterhand des Vaders, gelijk de Geest in ons bidt en wij . met dien Geest

meebidden en roepen: Abba Vader. Maar het is toch wel zóó, dat wij niet gaarne meer terug zouden willen om de reis over te doen, want wij zouden het niet beter maken en thans is gelukkig een goed

stuk van de reis voorbij... bij oogenblikken zie ik de stad lichten...

Staan wij nu stil bij het tweede gedeelte van ons textvers, het droeve lot der onrechtvaardigen.

En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar'zal de goddelooze en zondaar verschijnen?

De apostel maakt dus een insnijdend onderscheid tusschen de menschen: rechtvaardigen aan de eene zijde en aan den anderen kant: goddeloozen en zondaren.

Wat is eigenlijk een goddelooze? Wij verstaan daaronder een mensch, die schandelijk leeft, zich om God noch gebod bekommert, een uitbrekend zondaar. Een goddelooze kerel is dat, zeggen we. Maar, zóó staat de zaak naar de Schrift niet. Wat is een goddelooze naar schriftuurlijk begrijpen? Het grondwoord duidt een mensch aan, die niet weet noch weten wil van vereeren, ontzag betoonen, voor Gods hoogheid en majesteit. Een mensch, die op zijn best God linksch laat liggen, en als humanist door het leven gaat, in het besef van eigenwaarde. En nu moet ge niet denken, dat van dat soort menschen er hier en daar slechts een rondloopt, maar moet bedenken, dat de Schrift den mensch van nature als goddeloos, los van God voorstelt en hem besluit onder het oordeel.

Wij zijn van God vervreemd, hoovaardig, hebben ons van Hem afgekeerd en gaan onzen eigen weg. Wij willen niet, dat God Koning over ons zal zijn.

Wij zijn goddeloozen. Wilt gij zóó heeten, aanvaardt gij dien naam, goddelooze? Dan zoudt gij juist een rechtvaardige kunden worden, want God rechtvaardigt den goddelooze om niet, uit de verlossing, die in Christus Jezus is.

Neen, dan bedoelen wij niet het toestemmen in mondbelijdenis van hetgeen de Schrift van ons zegt, maar de beleefde werkelijkheid in ons hart. Daarop komt het toch aan. De goddelooze... de mensch los van God, zonder eerbied en dienst voor Hem, in wiens hand onze adem is en bij wien al onze paden zijn.

En het woord zondaar zegt, dat het doel des levens wordt gemist, omdat niet gehandeld en gewandeld wordt naar Gods Woord en Wet.

Ook in 1 Timotheus 1 : 9 worden beide woorden naast elkander gevonden: och wij weten, dat de wet goed is, zoo iemand die wettiglijk gebruikt; en hij dit weet, dat den rechtvaardigen de wet niet is gezet, maar den onrechtvaardigen en den halsstarrigen, den goddeloozen en den zondaren...

De zondaar, de mensch die zijn levensdoel mist, die afwijkt van den door God gestelden weg. De overtreder van Gods geboden. Wij zijn door de zonde uit het spoor, jammerlijk gederaileerd. Wij meenden ons te kunnen vrijmaken van God, en ziet, wij kwamen in slavernij des duivels en der zonde. Wij zijn ontspoord, en onze levenstrein breekt stuk, door de ontsporing, zoodat wij nooit, neen nooit, het eindstation des vredes zullen bereiken. Nooit... tenzij genade ons uithaalt uit onze zelfverwoesting en vernieling en zet op den t w weg des vredes, in de rails brengt van Gods geboden, door innerlijke gehoorzaamheid.

En nu vraagt de apostel: waar zal de zondaar en goddelooze verschijnen. Weet Petrus het niet? Zeker wel, maar de vraagvorm moet des te sterker belichten het ontzettend einde van den goddelooze en den zondaar.

Waar zal hij verschijnen? Wat zal er van hem worden, waar zal hij verblijven als het oordeel losbreekt en hem rechtvaardige vergelding zal geschieden. #

De apostel wijst heen naar het eindgericht als de hemelen met een gedruisch zullen voorbijgaan en de elementen brandende zullen vergaan. Dan verwacht de Kerk een nieuwen hemel en eene nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal, maar daar zal de goddelooze en de zondaar niet verschijnen. Zijne plaats zal niet worden gevonden op die nieuwe aarde. Reeds nu kent en vindt men zijn standplaats zelfs niet meer... maar daar is hij nooit geweest en zal er nimmer verschijnen, want de eerste dingen zullen zijn voorbijgegaan.

In Gods gereinigde schepping heeft de zondaar geen plaats meer. In vervoering riep reeds de dichter van den 104en psalm uit: de goddeloozen zullen van de aarde verdelgd worden en de zondaars zullen niet meer zijn. Loof den Heere mijne ziel, halleluja!

Waar zal hij verschijnen?

Petrus huivert, en wij toch met hem! Wij kunnen daar niet over spreken als een doodgewone zaak, die ons nauwelijks interesseert, als een bagatel! Wie, er zoo over spreekt in ijzige koudheid en doode rechtzinnigheid toont wel nooit kennis gemaakt te hebben • met deze ontzaglijke, diepe huiveringwekkende werkelijkheden. Wie weet wat het zegt: banden des doods hadden mij omvangen, angsten der hel hadden mij getroffen, leert hier ootmoed betrachten en soberheid. Wij dan wetende den schrik des Heeren, bewegen de menschen alom tot het geloof, zegt Paulus. Het is geen bloote theorie, die wordt bekend gemaakt, maar een werkelijkheid, waartegen een remedie wordt aangeprezen. Het bindt den nood van den zondaar op onze zielen, doet ons bewonderen en aanbidden, dat wij niet meer op weg zijn naar het verderf. Dat wij zullen verschijnen in heerlijkheid met den verheerlijkten Koning op de nieuwe aarde, onder den nieuwen hemel.

Maar de zondaar zal daar niet verschijnen! Waar is hij dan? Of bestaat hij niet meer? Wordt hij wellicht vernietigd, in het oordeel? Ach, hij mocht het willen, maar het zal niet zoo zijn. Het ware dien mensch goed zoo hij niet geboren-ware geweest... edoch hij is geboren en gaat niet teniet. Waar zal hij verschijnen, daar waar de rook der pijniging opgaat tot in alle eeuwigheid, in den brand van Gods toorn. Ja, de Heere Christus heeft de Zijnen uit grooten nood verlost, hen bevrijd van den oekomenden toorn en het eeuwige verderf van voor het aangezicht des Heeren en de heerlijkheid Zijner sterkte.

Daar zal hij verschijnen, waar het eeuig nacht is, waar de wanorde de orde is.

Eeuwige afbraak de opbouw. Eeuwig sterven het leven.

Zoo dient de vraagvorm om des te sterker het ontzettende lot en den ellendigen toestand te doen uitkomen van degenen, die het Evangelie des Zoons ongehoorzaam zijn geweest.

De goddelooze en de zondaar... waar zal hij verschijnen? .

De goddelooze. het menschenkind, verstoken van eerbied voor God en Zijn Evangelie. Hij heeft geen reverentie gehad voor zijn Maker, het eenige redmiddel door God Zelf beschikt verworpen, het bloed des Nieuwen Testaments onrein geacht, , niet gewild, dat Jezus over hem Koning zou zijn.

Alle vermaningen ten spijt, alle lokkingen niet achtend, is hij voortgegaan zijn eigen leven te leiden, niet bedenkende wat tot zijn vrede diende.

De een hief bruut zijn schennige hand omhoog om den hemel als uit te dagen, de ander vertoonde de Gallio's gestalte en trok zich geen van deze dingen aan. De een leefde in Sodom, de ander vertrok naar de vlakte der stad, maar bleef in de gevarenzone. Wel Sodom verlaten, maar er niet mee gebroken en hij zag naar Sodom om en kwam met Sodom om.

Onder die zondaren zullen kroegloopers zijn, maar ook predikers en ouderlingen, brave lieden en zedige menschen.

Wordt het u niet bang te moede? Waar zult gij verschijnen? Weet gij het al, of maakt gij u van deze levensvragen het liefst maar af?

Er is maar ééne schrede tusschen ons en tusschen den dood. Een handbreed is onze leeftijd gesteld. Ons leven is een damp, de dood wenkt ieder uur!

Het is goed, neen, het is noodzakelijk met deze werkelijkheid te rekenen. Wie als goddelooze wordt gerechtvaardigd om niet, door de verlossing die in Christus Jezus is, heeft die werkelijkheid moeten doorleven. Die ééne schrede was niet breed bij den gapenden afgrond, terwijl de verzengende wind van Gods toorn ons dreigde weg te stormen... over de grens... onze misdaden voeren ons henen weg als een wind. Wie kent de sterkte Uws toorns en Uwer verbolgenheid, naardat Gij te vreezen zijt? Toen leerden wij onze dagen tellen.

Toen bekenden wij den dood te hebben verdiend en het leven te hebben verbeurd. Maar juist dan leeren wij den overwinnaar des doods kennen, die zijn prikkel ontnam en gerechtigheid heeft aangebracht en leven en onverderfelijkheid.

Rechtvaardig in Hem; een rechtvaardige door Hem.

Wij werden de zondaar te Sion. En wij herinneren aan vers 17b en indien het (oordeel) begint van ons, welk zal het einde zijn dergenen, die het Evangelie Gods ongehoorzaam Zijn?

Denk dus nu eens aan de goddeloozen ^ en de zondaars in de Kerk. Die het Evangelie Gods ongehoorzaam zijn. Zoo typeert Petrus hen... zijt gij hierin nog begrepen? Het einde der goddeloozen zal onuitsprekelijk verschrikkelijk zijn, juist der zondaren in de kerk, het kaf op den < jpr$chvloer.

Het gebezigde woord beduidt zoowel ongeloof als ongehoorzaamheid. Het ongeloof is de grootste en meest afschuwelijke ongehoorzaamheid en de bronwel van vele booze daden. Zij hebben niet kunnen ingaan vanwege hun ongeloof.

Dat het ongeloof de grootste zonde is, wordt door de meeste kerkmenschen niet geloofd. En toch, het ongeloof is openbaring van de vijandschap des harten.

Ons hart is afgekeerd en afkeerig van God onzen Maker, van den moederschoot aan. Afgekeerd eenerzijds en aan den anderen kant in haat gekeerd tegen God.

God staat ons in den weg. Hij is door het geweten heen onze bestendige.aanklager. Gelukkig, dat de Geest des Heeren nog met ons twist niet alleen, maar ook wijst en laat wijzen op de mogelijkheid der verlossing in den Zaligmaker.

De Heere maakt het ons niet gemakkelijk verloren te gaan. Hij twist met ons, ontbloot Zijn arm, houdt ons tegen... En indien de mensch waarlijk geloofde en zijn ellende, verlorenheid, misdaad en zonde bekende, zou hij dan niet stil staan en zich bekeeren tot God! Indien hij geloofde aan de zaligheid, de schatten der genade in Christus Jezus, aan Zijn vermogen en bereidheid om te redden, zou hij dan de zonde en de wereld niet vaarwel zeggen en zijn handen uitstrekken naar God? Maar van nature gelooven wij God niet noch in Zijn bedreigingen, noch in Zijn heilsaanbieding. Wij nemen God niet eens ernstig, maar meenen dat Hij is als wij, on.betrouwbaar e; i bedriegelijk. Wij maken God en "Christus tot een leugenaar. Is dat geen zware misdaad? Zullen wij dit kuiy nen verantwoorden?

Want wij zullen getrokken worden voor het gericht.

De zondaren te Zion zijn verschrokken, beving heeft de huichelaren aldaar aangegrepen. Want aller oog zal Hem zien, ook die Hem doorstoken hebben.

En toch, de Heere heeft verklaard, ja, met eene eed bevestigd, dat Hij de zondaren wil ontmoeten in Zijn Zoon, de goddeloozen wil rechtvaardigen om niet. Het Evangelie ongehoorzaam zijn is God en Christus tot een leugenaar maken, te haten en zichzelf lief te hebben in dien haat tegen God en Zijnen Gezalfde.

Dat kan op verschillende manieren gebeuren, meer of minder vroom zelfs.

Men is nooit zondaar voor God geworden, en daarom zet men Christus en Belial op één lijn. Is dat alles niet schrikkelijk? Overtreding der wet Gods is vreeselijk maar welk woord zal ik gebruiken voor de aanranding van het Evangelie? De beledigde, die den beleediger zoekt te redden wordt opnieuw veracht in het eenige middel ter redding. Zoo blijft dan geen slachtoffer over voor de zonde.

En dat alles tegen beter weten in; tegen zooveel licht en liefde! De goddelooze verlate zijnen weg en de ongerechtige man zijne gedachten en hij bekeere zich tot den Heere en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldig. Waarom wederstreeft gij den Geest Gods? Deze zal echter niet eeuwig twisten. De tijd der genade, , de dag der zaligheid, is eerlang voor u voorbij. Is het u bang geworden? Moet gij zeggen: uw oordeel Heere, kan niet dan vreeselijk wezen, maar Heere ziehier den zondaar, den goddelooze. den verlorene voor Uw aangezicht in het stof. Ik heb Uwe Wet geschonden, Uwe goedheid veracht. Ik moet dat alles bekennen met heete tranen. Ik wil mijn misdaan, die U tergen niet verbergen, ik bedek voor U die niet. O, dat geeft lucht aan het benauwde hart. te belijden, te belijden van harte. Maar dan ook wordt de dorst naar verzoening geboren. Worstelingen aan den troon der genade, nacht en dag, totdat wij doorbreken achter den grooten doorbreker aan en gaan door de poort.

Waar zal de goddelooze en zondaar verschijnen, vraagt de apostel.

Wat zal er van hem worden, die behagen schept in zijn ongehoorzaamheid en erin volhardt? Hij zou wenschen nergens meer te verschijnen en maar voor eeuwig te verdwijnen in het niet. Wanneer zij tot de bergen zullen roepen: valt op ons en tot de heuvelen bedekt ons, zullen bergen en heuvelen hen niet terwille zijn. Als de tarwe in de zeef moet, wat zal er dan worden van het kaf!

Waar zal hij verschijnen? Het is zoo vreeselijk, word toch stil voor God, keer in in uw hart en leven, nog is het de tijd der genade. Maar... aldaar zal de worm niet sterven en het vuur niet worden gebluscht.

Verstaat dit toch gij God-vergetenden, opdat Ik niet verscheure en niemand redde. Zoo is er dan een dag zonder avond maar ook een nacht zonder dageraad.

Waarom zou de apostel, door den Geest gedreven, dit alles toch schrijven? Om den mensch op te roepen tot bekeering niet alleen, maar óók om Gods gemeente op te wekken tot vurigen ijver om het Evangelie des vredes uit te dragen, opdat wij eenigen behouden mochten. Hoevelen dat zijn, jveten wij niet, maar de roeping is er om uit te gaan zelfs in heggen en stegen om ze te dwingen in te gaan.

Ook schrijft de apostel dit alles om de gemeente te troosten in haar lijden en druk, om moed te houden tot het einde toe, wetende, dat, wie zal volharden tot het einde zal zalig worden. Wetende óók, dat wij door veel verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods. Straks wordt de tarwe vergaderd in de schuur. Zal de wereld de Kerk eeuwig tegenstaan en vervolgen? Neen, waar zullen de goddeloozen en zondaars verschijnen! Laat de Kerk aan de wereld binnen en buiten hare muren dit zeggen: Met aandrang en ootmoed, bekennende alleen door genade zalig te worden. Laat ik besluiten met een woord van Calvijn: Onze loop in deze wereld, is als een gevaarvolle scheepvaart tusschen vele klippen, waar vele ongerieven en stormen ons overvallen. Zoodat niemand komt in de haven, dan die uit duizend dooden ontkomen is. Intusschen is het zeker, dat wij door Gods hand geregeerd worden en dat wij geen gevaar hebben van schipbreuk, zoolang wij Hem tot een stuurman hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Nauwelijks ZALIG

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's