Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus in banden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus in banden

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

1

Johannes 18 vers 12: De bende dan, en de overste over duizend en de dienaars der Joden namen Jezus gezamenlijk, en bonden Hem.

Gethsémané! Waar oudtijds de druiven werden uitgeperst, daar wordt heden Immanuël vertreden, opdat Zijn beminde zou mogen drinken van den wijn, dien Hij gemengd heeft!

Gethsémané. De zwarte nacht legert zich over den hof der olijven, hoewel de volle maan haar helder licht verspreidt Zwarte nacht, want dit is de ure der duisternis, die het licht overmeestert, het Licht der wereld. Zwarte nacht, want Jezus voelt Zich de last der schuld opgeladen en Hij kreunt er onder. Hij weet, dat de dag van Zijn arbeid ten avond neigt, het donkert om Hem en in Hem, de dood nadert, en Hij huivert: Indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan. Zwarte nacht, de jongeren sluimeren terwijl de Meester worstelt, de schaduwen vallen zwaarder.

Gethsémané. Luistert, de stilte wordt verstoord door de bende, die rumoerig aantreedt. Het licht der flambouwen danst langs de boomen, totdat Jezus er door wordt omstraald. Doch Hij beheerscht de toestand en vraagt: Wien zoekt gij? Jezus, den Nazarener, luidt het ruwe antwoord. En dan, een woord van mogendheid: Ik ben het. Als door een stormvlaag wordt de snoode bende geveld. Achterwaarts ter aarde. Maar, als ze weer opgekrabbeld zijn, blijkt hun overmoed verdwenen; ze wagen het ten tweede male: Jezus, de Nazarener. Nu is de tijd voor machtsvertoon verstreken, en Christus weet het! Het staat nu vast, dat Hij Zich vrijwillig overgeeft, en dat beoogde Hij met Zijn ter aarde werpend woord van daareven. Het Lam Gods wordt nu ter slachting geleid, doch niet tegen wil en dank. O, neen: Het biedt Zichzelf aan, en bedingt vrijgeleide voor Zijn volgelingen. Zoo gij dan Mij zoekt, laat deze heengaan.

Nu heeft de bende vrij spel Hij geeft hun de vrijheid, en ze maken er gretig gebruik van. Hoe weerzinwekken; d is dit schouwspel: „De bende dan en de Overste over duizend, en de dienaars der Joden namen Jezus gezamenlijk en bonden Hem". En toch, wie hier toeziet met een verslagen ziel ontwaart een wonderlijke rijkdom.

Het is een aanblik, die het besloten hart verruimt, en de tong der stamelenden vast maakt. Gaat dan uit en aanschouwt Christus in banden. En verheugt u met beving, o gij gebondenen die daar hoopt. Dwars door de vijandschap der menschen heen, wordt de Raad Gods tot zaligheid volvoerd. Het is Jezüs, de Zaligmaker, die hier voor ons staat. Hem neemt men gevangen, Hem bindt men! Hij, die redt van zonde en dood, sta, als gij dit leest voor de aandacht uws harten.

Christus in banden! Drie vragen wilden wij samen beantwoorden, vragen, die als vanzelf in onze ziel oprijzen.

1. Waarom werd Hij gebonden. 2. Waardoor werd Hij gebonden. 3. Waartoe werd Hij gebonden.

Daar dringt de bende op Hem aan, losgelaten schavuiten, die door Zijn wonderwoord en wonderdaad eerder verbitterd zijn, dan verteeder^. Nog hittiger als tevoren werpen zij zich op den Heiland. De soldaten, die zich van hun taak kwijten, gewend aan het ruwe handwerk. De overste, die toeziet en aanhitst, ontstemd over het oponthoud. De Joodsche krijgsknechten vooral, die hun flambouwen zwaaien en hun kletterende zwaarden. Hun woede wordt nog aangewakkerd, nu ze als roofdier hun klauwen slaan in het weerlooze Lam.

Een verwarde kluwen, die bezield is met moordlust, door den duivel in de hand gehouden en geleid. Want de overste der duisternis vaart in hen en vuurt hen aan; de macht der duisternis waartegen Jezus Zich niet verzet, omdat haar deze stonde van hoogerhand is toegestaan. Zóó hebben zij Hem dan eindelijk in handen, nu ontsnapt Hij hen niet meer, denkt de bende verbeten. En opdat Hij hun niet meer ontsnapt, binden zij Hem.

Zijn handen, die een oogenblik geleden, Malchus nog hadden geheeld, ze worden aaneen gesnoerd en op Zijn rug gebonden. Ach, die handen hebben hun dienst gedaan, Hij heeft ze nu niet langer noodig, wat ter wereld zou ze dan nog van de banden weerhouden: nu vastgebonden, worden ze weldra vastgenageld. Met deze handen heeft Hij ellendigen beroerd, blinden ^de oogen geopend, melaatschen gereinigd. In deze handen is de geschiedenis Zijner weldaden als ingegrift. Hij ging het land door, goeddoende, dat geldt niet het minst van Zijn handen. O, zie ze er nog eens op aan, maak ze maar nat met uw tranen, gij boetvaardigen, wien Hij de handen op het hoofd legde, gij kinderkens, die Hij er mede aanraakte. Milde, mededoogende handen, ze worden heden geboeid. Want wat de handen deden, moet het hart thansboeten. Hij moet nu de tol betalen voor al den arbeid Zijner handen, en Hij trekt zich niet terug. Andere handen hebben aan Hem hun bezigheid, handen die bezoedeld zijn: De handen der zondige menschen. Hij valt in hun handen; dus worden de Zijné gebonden.

„...en bonden Hem." Dit is een nieuwe ervaring voor Christus op den lijdensweg. Tot nu toe heeft Hij Zich vrij kunnen bewegen, waarhenen Hij wilde; ja, al dromden de tijanden samen, hij kon ongedeerd door hun midden gaan, zoo vaak Hij dat verkoos. Maar daarmede is het nu uit. De bewegingsvrijheid, het recht der menschen waardigheid, wordt Hem ontnomen. Hij is gebonden en Hij blijft gebonden, Zijn tegenstanders hebben de vrijheid; Hij niet meer! Hij is in de* macht dier duisterlingen, Hij moet volgen, waar men Hem henenvoert. 'Hij de Vrijmachtige, wordt een gebonden man.

Waarom toch? Om Hem te smaden, ongetwijfeld. Hij wordt gekneveld als een kwaaddoener, als een moordenaar, als een straatschender. Het is niet geraden, Hem Zijn bewegingsvrijheid te laten, zij levert gevaar op voor de samenleving. O vernederende banden! Zoo trekt Hij door Jeruzalems straten, tentoongesteld in Zijn schande. Nog is het vonnis niet geveld, nog is Hij niet verhoord; - toch wordt Hij gebonden weggeleid. Zoo zeer is men van Zijn schuld overtuigd, dat de bende Hem alvast boeit. Wie Hem ziet, fluistert zijn metgezel in 't oor: Daar gaat een misda-

dige, en de menigte fluit Hem uit. En dan te bedenken... ja wat wilt ge zeggen? O schreit het hart, dat ik verdiende gebonden te worden, ik die mijn bewegingsvrijheid zoo schromelijk misbruik, ik die afwijk van de wegen des Heeren, ik die mijn handen uitstrek naar verboden vrucht, terwijl mijn voeten snel zijn om bloed te vergieten. Toch staat er: „en zij bonden Hèm!"

Waarom? Uit een stagê angst, die men verdringt en toch niet kwijt kan: Als Hij zich eens losrukt! Neen ze vergeten hun voetval zoo spoedig niet. Wie weet wat Hij nog tracht te doen, voor alle veiligheid binden ze Hem. Het is ten eenenmale overbodig, want Hij gaat gedwee met hen mee. Maar men vertrouwt het niet, zoo vreemd is ons menschen de vrijwilligheid waarmede Christus in den dood gaat.

Dwaasheid, deze banden, doch wie vreesachtig is, en een slecht geweten^ieeft vlucht waar geen vervolger is; bindt, dien die zich toch niet uit de voeten zal maken.

Waarom? Ja, waarom bindt de eene mensch den ander, zoodra hij daartoe de kans krijgt? Omdat de naaste hem hindert in zijn vrijheid, omdat wij geneigd zijn den naaste te haten. Hij loopt ons altijd voor de voeten, hij loopt ons altijd in den weg. Ga het maar na in uw eigen omgeving en schrik voor knevelarij, openlijk of bedekt. Het lijden dat Christus wordt aangedaan weerspiegelt immers ónze boosheid. Den naaste te haten, te binden, werd ge er reeds aan ontdekt?

Maar dan is de reden nóg ernstiger. Want wij zijn niet slechts geneigd den naaste te haten, doch God te haten. O staart u niet blind op deze tierende bende, die haar haat op Christus , bot viert. Let toch op uzelf; ge zijt hier geen toeschouwer, ge doet mee! Wat zouden wij gaarne den levenden God in handen hebben en binden! Zijn vrijheid begrenst en bedreigt de onze, daaraan zouden wij een einde willen maken. Geneigd God te binden, als uitvloeisel van onze haat, dat zijn we van nature, dat zien we hier. O, als dat eens mogelijk was, dat spiegelt de satan ons sinds het Paradijs reec^ voor, daar legt ge het op aan, vanaf uw geboorte. Dan waren wij immers vrij om te-doen en te laten wat wij wilden. Dan behoefden wij ons om den Heere niet meer te bekommeren. Dan kwamen wij Hem niet meer, tot onze schrik, tegen op de paden der zonde, dan ontmoetten wij Hem niet, straks op Zijn witten troon. Die God, die Zich vrij beweegt, waar wij gaan en staan, die God zouden wij willen binden.

Zijn almacht wordt geloochend: Dit en dat kan Hij niet, wat is het anders dan Hem binden, en Hem zoo onschadelijk maken? De weteirschap bindt Hem met de wetten der natuur, de voorzienigheid Gods, dat groote struikelblok, wordt koelweg uitgeschakeld. Maar gij doet het ook: Ge bindt God niet met uw vaststellingen. Dit mag wel en dat kan er wel meer door, en dat kan Hij toch niet kwalijk nemen. Gij berooft God van Zijn vrijheid ten uwwaart, Hij mag komen, waar en waarlangs gij het verkiest, niet anders.^Gij bindt God de handen en zegt: Hij slaat niet en Hij straft niet. O bedriegt u niet; Gods hand straft terdege, en het is vreeselijk te vallen in de handen van den levenden God. Vreeselijk! Vreest ge nu? Of bindt ge ze met uw inzichten en opvattingen, zoodat ge er geen angst voor hebt. God binden, door dat ge Hem wet en weg voorschrijft. God binden door uw vroomheid in gebeden en geloften. Hij mag ü geen kwaad doen, Hij moet met u medegaan. O wat een banden houden wij gereed, om den levenden God te binden. Werd ge daar ooit op betrapt: Majesteitsschennis: den souvereinen God te binden. Hier wordt het gansche menschelijke geslacht op heeterdaad betrapt: en bonden Hem, Hem, dat is den Zone Gods, God uit God; God onder ons wonende. En daarom geschiedde het.

Want van tweeën een: óf wij weten ons gebonden door Hem; óf wij wenschen Hem gebonden door ons. Er is geen tusschenweg. Het eerste hebben wij van de hand gewezen, toen Adam in onzen — uw en mijn — naam verklaarde: Laat ons Zijne banden verbreken. Wij begeerden de vrijheid bovenmate, de bewegingsvrijheid, om onzen weg te gaan, onze gang te gaan. Dat zit ons in het bloed, daarvan legt ons gedrag voortdurend getuigenis af. Ongehoorzaamheid, daar gaat de wereld ten slotte aan te gronde, zie om u heen, zie naar binnen.

Doch dan het tweede gepoogd: God te binden, met man en macht wordt het nagestreefd. De Heere in den hemel lacht echter om dit ijdel gedoe; Hij woont zeer hoog. Maar Hij daalt neder in Zijn Eeniggeborene. Hij treedt ons tegemoet in de volheid des tijds, toen Hij Zijn Zoon zond in de wereld. En toen, o toen, is het geschied, dat de menschheid haar kans schoon zag en Hem bond! Hier wordt de afgrond der zonde opengelegd, wie beeft niet? Wie belijdt: Ik ben onder hen, die Hem bonden, ik, die den Heere Zijn vrijheid betwist, , ik die het recht van mijn Maker beknot. Ik, dip bezig ben Hem te binden; te binden, in gedachten, woorden en daden. Wien moet het nu van het hart: Ik heb gezondigd, ik heb uw hoogheid geschonden. O God, Gij handhaaft Uw vrijheid, wat wij ook binden, Uw hand is nóg uitgestrekt. Daarom zal Uwe hand al Uwe haters vinden, mij ook, ten laatste óók mij.

„...en bonden Hem." Dat is de opzet van u en van mij, doch het gaat niet, weest gewaarschuwd. Dat is mijn opzet, wee mij vanwege mijn verdwaasdheid en verwaandheid. Wee mij, ik vind mij zelf terug onder degenen, die Hem bonden, en wordt mij op de man af gevraagd: Waarom bindt gij Hem, dan is het antwoord: Omdjt ik God en mijn naaste haat.

Gemeenlijk houden wij ons in het lijden op een afstand, maar de Heilige Geest haalt er ons bij, en overtuigt ons van zonde: onze zonde, omdat wij Hem bonden. Hebt gij uzelf ooit in de spiegel der lijdensgeschiedenis gezien, en werd het u bang?

Doch het wordt tijd, dat wij de tweede vraag die werd gesteld, beantwoorden:

Waardoor werd Hij gebonden? en bonden Hem." Wat, verbreekt Hij deze touwen niet met één ruk, deze touwen, die daar ergens gedraaid zijn in een achterstraatje van Jeruzalem? Het bevreemdt ons, want Hij heeft er de kracht toe. Is Zijn naam niet: Sterke God? Wie Hem zoo noemt, verwacht toch ten minste dat Hij het nu toont: Wordt Hij, de Richter Israëls, dan de mindere van Simson? Wat lezen we van dezen krachtmensch, toen de mannen van Juda afkwamen om Hem te binden? En zij bonden hem met twee nieuwe touwen en voerden Hem op van de rots. Al$ hij kwam te Lechi, zoo juichten de Filistijnen hem tegemoet, maar de Geest des Heeren werd vaardig over hem; en de touwen, die aan zijne armen waren, werden als linnen draden, die van het vuur gebrand zijn en zijne banden versmolten van zijne handen. Is dan de Geest des Heeren verkort, zijn dit Zijne werken? Wordt Hij nu niet vaardig over dezen meerderen Simson? Of later, toen Delila hem bond met zeven versche zeelen en zij riep: De Filistijnen over u, Simson, toen verbrak hij de zeelen, als een snoertje van grof vlas verbroken wordt, als het vuur riekt; en dat tot drie malen toe. Of schiet er geen bliksemstraal uit den hemel, die de touwen verzengt? Zijn deze touwen dan zooveel taaier; is deze gebondene dan zooveel zwakker dat er niets van da* alles geschiedt?

De God des hemels verzengt ze niet, en Christus trekt ze niet stuk. Want deze touwen zijn op 't weefgetouw der eeuwigheid vervaardigd, dus zijn ze onverbreekbaar. En Christus is eenswillend met wat Hem wacht, dus is Hij niet wederstrevig, dus breekt Hij niets stuk, juist die touwen niet. Zijn kracht verschrompelt, want Hij weet: Mijn Vader legt ze Mij aan! Ziedaar de meerdere Simson! Wie banden breekt is sterk, wie ze niet breekt, ofschoon Hij er de kracht toe heeft, is sterker. Ja, hier wordt Christus Simson's meerdere, als de Filistijnen zich op Hem storten met groot tumult. 'Hij laat zich binden, niet noodgedwongen, doch weloverwogen: Het is nu de tijd om gebonden te worden.

De tijd van de offerande. En zij kwamen ter plaatse, die hem God gezegd had; en Abraham bouwde aldaar een altaar en hij schikte het hout en bond zijnen zoon Izaak en legde hem op het altaar, boven op het hout. Heden wordt deze Schrift in uwe ooren vervuld: en zij bonden Hem, het heilige Godslam. O wee, als het Lam Zich eens losscheurde, o wee, dan was er geen offer voor de zonde! Slaat gij Hem zoo gade, in Zijn banden: Gezegend Godslam, hoe dierbaar wordt Ge mijn ontsteld gemoed, nu ge eenswillend met Uwen Vader, u ter slachtplaats laat leiden, op het hout laat leggen, opdat Gij door Uw offerande verzoening zoudt teweeg brengen. O, Heere Jezus, Gij kunt U aan deze touwen niet ontwringen, want Gij zijt door eeden gebonden, tot Uw zelfofferande!

Inderdaad. Reeds in den raad des vredes, was de redding van zondaren, dat menschelijk onmogelijke werk, ter sprake gekomen. Toen verklaarde de Zone Gods

Zich bereid om voor Zijn Kerk, in hun plaats, te lijden en te sterven, om Zich Gode onstraffelijk op te offeren, om Zijn ziel tot een schuldoffer te stellen. Dat heeft Hij onder eede bevestigd, Hij de getrouwe Getuige: Zend Mij, Mijn Vader, zend Mij. Hij ontzette zich, omdat er niemand was, toen bood Hij Zich aan, toen verbond Hij Zich tot deze borgtocht. Hij heeft de kosten overrekend, en toen ze onbetaalbaar bleken, voor menschen en engelen, heeft Hij op Zich genomen, ze tot den laatsten penning af te dragen aan de eischende gerechtigheid Gods. Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid. Brandoffer en offer voor de zonde hebben li giet behaagd. Toen sprak Ik: zie Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven) om Uwen wil te doen, o God. Met eerbied zij het gezegd: Hij zit er van eeuwigheid aan vast, en Hij wil er Zich in den tijd niet aan onttrekken. Deze band ontdekt Hij in de knellende banden om Zijn polsen en het is Hem goed. Nu het er op aan komt, is Hij nog bereid. Hij deinst niet terug, Hij herroept niet wat Hij eens belpofde. Hier is de vastigheid van het verbond in het geding en daarmede de gewisse weldadigheden Davids. Maar Hij is de waarachtige, Hij aanvaardt de banden, dies is Hij een sterke God. De kracht der trouw, die de band, die het Woord niet breekt, wordt hier verheerlijkt! Kom, wie bemint en aanbidt Hem, om deze gebondenheid. Uw hart weent wellicht om al het leed en al de schande Hem aangedaan. Gij zoudt deze banden wel willen ontbinden. O, handen thuis. Wie raakt er aan de onwrikbare steunpilaren, van het gebouw der gunstbewijzen. Zijn deze banden het niet? Moest de Christus niet deze dingen lijden? Stoftd het niet vast, was het niet naar het eeuwig welbehagen. Christus in banden, vastgebonden. Ja, gewis want hetgeen uit Zijn lippen ging, blijft vast en onverbroken!

Gebonden door den band der gehoorzaamheid. Van meet af is Christus de Knecht des Heeren, die geen eigen wegen gaat, doch de weg, die de Vader Hem wijst, opdat Diens wil geschiedde. En de Vader heeft in Gethsémané Zijn voeten gezet op den weg des doods, met overtuigende en overbuigende duidelijkheid, zoo wijkt Hij dan niet af, ter rechter noch ter linkerzijde. Duidelijk teekent de weg zich af, Zijn voeten zijn als gebonden dien ten einde toe te betreden. Hoe heeft Hij gehoorzaamheid geleerd, in deze gebondenheid. Alweer, bewonder Hem toch, Gij die Hem kent en herkent in deze banden: en zij bonden Hem. Hij wederstreeft niet, doch gelijk Hij Zijn rug geeft, dengene die Hem slaat, en Zijn aangezicht dengene *die Hem bespuwt, zoo geeft Hij Zijn handen dengenen, die Hem binden. Hij deed al een eeuwigheid geleden, afstand van Zijn bewegingsvrijheid en volhardt heden in gehoorzaamheid.

Zóó heeft de Vader een welgevallen aan Hem, en al laat Hij het Hem niet blijken, door een stem uit den hooge, toch roept Hij het met ingehouden Vaderliefde de gemeente toe: Zie mijn Knecht. En de Zoon ziet omhoog, door een nevel van tranen. Hij ontwaart Zijn Vader, en knikt Hem sprakeloos toe: Ja, Ik wil. Hij is sterk in gehoorzaamheid; Hij zegt die niet op, nu het zwaarste werk voor de deur staat. Dus breekt Hi£ de banden niet.

Gebonden door den band Zijner liefde. Hij heeft Zijn hart aan Zijn Kerk verpand, zouden Zijn handen dan vrij blijven? O, Hij heeft hen niet vrijblijvend liefgehad, dan ware alles verloren. Doch nademaal Hij de Zijnen heeft liefgehad, heeft Hij ze liefgehad tot den einde. Is er hechter band dan de liefde: Zoo gij dan Mij zoekt, laat dezen heenengaan. Is haar ijver niet harder dan de dood, de dood die zoo na bij is. Ja, waarlijk Hij is niet vrij. Deze banden zijn als een ring, die de bruidegom in het openbaar draagt. De bruid merke er op, en sta verbaasd over de kracht dezer liefde, die zulk een ring draagt. Christus lcomt niet van Zijn Bruidskerk los, dat is Zijn gebondenheid. Dat is haar behoud! Daar smelt haar hart weg in wederliefde, die in de Zijne wordt verslonden, doch haar nimmer evenaart. Daar worden Zijn banden, liefdepanden, sieraden waarnaar ze staart, in altijd durende verwondering. Christus in banden. Zijn eeden, Zijn gehoorzaamheid, Zijn liefde, zijn de vezelen, waaruit deze touwen in elkander zijn gestrengeld. Onverbreekbaar! Wie vraagt nu nog waardoor Hij werd gebonden? Het grieft mij, als ik deze ijdele lieden, deze booswichten bezig zie Hem te binden. In toorn zou ik zeggen: Heere Jezus, gij kunt ze toch breken! Simson, de Filistijnen over u! Maar er gebeurt niets! Gelukkig niet, verzucht mijn ziel. Want Christus ziet de zulken aan en zegt: Verzint ge nu nog de dingen, die der mepschen zijn, ga achter mij. Bestraffend, onderrichtend tevens: Wist gij niet dat ik in banden moest komen?

Wie echter voor Hem staat, verbrijzeld en verwonderd, dien voegt Hij toe: Zeker, Ik kan ze breken, maken en breken. Maar Ik heb ze gemaakt, ze zijn.van onverbreekbaar makelij! Ik voel ze om Mijn polsen schrijnen, zij branden Mij door het hart. Kom, leg uw vingeren eens op deze banden, betast ze en beschouwt ze wat beter! En mijn bevende hand vindt de Zijne glijdt langs de banden, liefkoozend bijkans. Mijn hart verheugt zich, ondanks, neen om de banden, de onzichtbare banden, die sterker blijken dan de dood, de banden waaraan mijn zaligheid vast ligt. En als daar een lezer is, die zich nu haasten wil tot de laatste vraag, hij hebbe nog even geduld, of liever, hij zinge alvast:

Och daalde 't heil uit Sion spoedig neer Voor Israël! Als God Zijn volk uit lijden en banden redt, zal Jakob zich verblijden, en Israël al juichend geven d' eer Aan zijnen Heer'.

P.

K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 februari 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Christus in banden

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 februari 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's