Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WULFERT FLOOR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WULFERT FLOOR

8 minuten leestijd

16

De laatste tijd vén Floor's leven op aarde staat geheel in het teeken van het afscheid.

Daarheen wijst, behalve het voorbericht op de laatste bundel van zijn oefeningen, ook de inhoud van dezen bundel zelf. Hij weet zich staan aan het einde van zijn loopbaan en van zijn levenstaak. Dat blijkt reeds uit de keus der teksten, die, voor het meerendeel, getuigen van een terugzien op en gedenken van al den weg, die de Heere gehouden heeft — van Zijn trouwe zorg en hulp, tot hiertoe •— vari een leven, dat met Christus verborgen is bij God —' van een snelle nadering van het einde (dit jaar zult gij sterven!) — van een begeeren om ontbonden te wor» den en met Christus te zijn, hetwelk zeer verre het beste is — en van een uitzien naar de eeuwige heerlijkheid: „Maar ik zal Uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, ik zal verzadigd worden met Uw beeld, als ik zal opwaken." „Zij zullen geleid worden met alle blijdschap en verheuging, zij zullen ingaan in des Konings paleis".

En met hetgeen hij zelf schrijft, stemt geheel overeen wat anderen van hem mededeelen en ook de overlevering verhaalt, omtrent zijn innerlijke gesteldheid, in die laatste maanden vóór zijn heengaan.

Zeer getrouw werd hij in die dagen bezocht door den Neerlangbroeker predikant Ds. A. H. de Klerck, die sedert korten tijd zijn intrede gedaan had en een bijzondere belangstelling en hoogachting aan den dag legde voor den persoon en het werk van Wulfert Floor.

Bijna dagelijks maakte hij te voet de gang van de oude dorpspastorie naar de hofstede aan de Driebergsche wetering.

Het was een lange, maar wondermooie wandeling, in ontwakend voorjaar, voorbij de kasteelen en hofsteden ter weerszijde van de Langbroeker wetering, het middeleeuwsche kapelletje van Leeuwenburg, de boomgaarden, de weilanden, onder de hooge eiken en beuken van den Sterkenburgerlaan en door de lange oprijlaan van de hofstee.

En wij kunnen ook in deze bezoeken slechts een wonderlijke leiding zien, want hierdoor mogen wij een en ander vernemen omtrent Floor's laatste dagen.

Want iets, van het vele dat Ds. de Klerck beluisterd heeft uit zijn mond geeft hij weer in de inleiding van zijn hand op de laatste bundel.

„Ik heb Floor zien lijden en sterven", schrijft hij daar. „Nooit, neen nooit heb ik iemand zóó zien heengaan; in vollen vrede, met smachtend, schoon niet ongeduldig verlangen naar het vaderland."

Uit al de woorden, uit zijn mond gehoord en opgeteekend, blijkt hoe in die laatste dagen zijn hart vast was, betrouwde op den Heere. De strijd is uitgestreden. Zijn vrede is bestendig. Hij ziet uit naar de eeuwige heerlijkheid.

In zijn hart leeft, naar zijn eigen getuigenis, het antwoord op vraag 58 van den Catechismus: „Dat nademaal ik het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal, die geen oog gezien en geen oor gehoord heeft en in geen menschenhart is opgeklommen, en dat om God daarin eeuwiglijk te prijzen."

Hij mag op zich toepassen: „Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven."

Zijn ziel is stil tot God. Als hem gewezen wordt op den langen duur van zijn ziekte, roept hij uit: „Den alleen wijzen God zij eer en heerlijkheid."

Aan dien God mag hij ook de toekomst overgeven van zijn jeugdige kinderen. Hij zal zorgen, gelijk Hij beloofd heeft en op die belofte en in die verwachting kan hij gerust heengaan.

De zevende April naderde, zijn verjaardag. Een jaar tevoren was zijn vrouw heengegaan en zeer hoopte hij haar op dien dag weder te ontmoeten. De dag kwam, maar zijn wensch werd niet vervuld. Ds. de Klerck las Jozua 1, waarin Israël staat aan de oevers van den Jordaan, gereed om het vaderland in te gaan. Hem trof het uitstel van drie dagen in vers 11, maar vooral het bevel: wees sterk eri heb zeer goeden moed. Hij zou dan maar weer goeden moed hebben. De Heere was altijd goed voor hem geweest en zoo kon ook dit uitstel niet kwaad voor hem zijn.

' Ook anderen hebben hém bezocht op zijn ziek-en sterfbed, en geen vriend, die tot hem kwam, zoo teekent Ds. de Klerck aan, die niet verkwikt heenging — al moet het gemoed vol schieten bij de gedachte aan scheiden.

Een van hen was de heer Terlouw, in vroeger jaren ouderling van Neerlangbroek. „O, Terlouw", zeide hij o.a., „wat heb ik er toch altijd arm van geleefd, want er is toch in Christus zoo'n ruimte en rijkdom." „Pas toch vooral op, dat ge de kleintjes niet afstoot en Gods werk niet verdenkt en u toch ook vooral niet verheft, op hetgeen ge van God ontvangen hebt." 1)

Vrijdag 13 Mei van het jaar 1876 kwam het langverwachte einde en mocht Wulfert Floor het hoofd neerleggen. Menigmaal had hij gepredikt over de kortstondigheid des levens en anderen gewezen op het naderend einde. Thans was ook voor hem de tijd gekomen, dat zijn aardsche tabernakel verbroken werd en zijn ziel ontvlood aan het broze lichaam, dat sedert langen tijd verteerd was in den dienst des Heeren. Maar het sterven was geen sterven meer, in Hem, die voor al Zijn volk het hoofd gebogen en Zijn Geest bevolen heeft in de handen des Vaders. Zijn woning op aarde heeft hij verlaten voor altijd, na een leven van arbeid, zorg en strijd en de reis aanvaard naar het Vadethuis met zijn vele woningen, waarheen zijn vrouw hem was vooruitgereisd, om daar te rusten van zijn arbeid.

Op Woensdag 18 Mei werd het uitgeteerde lichaam heengedragen naar de groeve der vertering, gevolgd door zijn kinderen, familieleden, buren en vrienden, zeker wel in een lange rij van tentwagens, naar de gewoonte van die streek.

Op het oude kerkhof van Driebergen werd zijn stof te rusten gelegd, daar, waar reeds zijn vrouw en drie der kinderen hun doodslaap sliepen, waar ook welhaast de jonge Wulfert, zijn eenfij overlevende zoon, begraven zou worden, en, veel later, twee van zijn dochters met haar mannen, en waar ook eerlang zijn jongste, eenig overlevende dochter haar laatste rustplaats hoopt te vinden, tezamen met haar man. O, die oude doodenakkers, die stille rustplaats van Gods dooden, die het stof der eeuwen bergen, welk een sprake gaat ervan uit, van de vergankelijkheid van alle aardsche leven, maar ook van Gods verbondstrouw van geslacht tot geslacht en van liefde, hope en geloof!

Wij denken aan het woord van vader Jacob op zijn sterfbed: „Begraaf mij bij mijne vaderen, in de spelonk van Machpela... aldaar hebben zij Abraham begraven en Sara zijn huisvrouw; daar hebben zij Izak begraven en Rebecca zijn huisvrouw; en daar heb ik Lea begraven..." Zij rusten allen tezamen, die dierbare dooden, in een graf, dat geheiligd is door de begrafenis van Christus, tot den morgen der opstanding.

Terwille van een enkele lezer, die er wellicht belang in stelt, moge ik vermelden dat het familiegraf van Wulfert Floor te vinden is op het oude kerkhof aan de Traay te Driebergen, vak D no. 11.

Aan de open groeve sprak Ds. de Klerck de grafrede uit, die mede opgenomen is in de laatste bundel der Oefeningen en waarin bijzonder de kinderen gewezen werd op het voorrecht zulk een vader gehad te hebben, die hen onderwees en voorging in de wegen des Heeren, maar waarin ook de broer en zuster, de vrienden en buren werden toegesproken; voorts werd herinnerd aan het werk

Gods in het leven en sterven van Wulfert Floor, terwijl met een ernstig, vermanend woord werd besloten.

Op den Zondag, volgende op den dag der begrafenis 2 ) hield Ds. de Klerck een gedachtenispredicatie in de kerk van Neerlangbroek, n.a.v, Floor's heengaan. Deze preek is eveneens te vinden in de 8e bundel, aan hét einde. Ze draagt sterk het stempel van den tijd, waarin ze is uitgesproken, zwaarwichtig, van een moeizame compositie en gezwollen rhetoriek. en vormt wel een sterke tegenstelling met Floor's eigen, eenvoudige , , oefeningen".

Toch is ze een waardige herinnering aan Floor's leven en arbeid en het verblijdt ons slechts, dat-ze tot zijn nagedachtenis gehouden is.

De inleiding is ontleend aan Jesaja 40: , , Een stem zegt: roept!" enz., waarin de merkwaardige woorden zijn uitgesproken: , , En toch, ook dit koninklijk priesterdom, ook deze profeten zijn als gras, dat heden is en morgen verdort."

De tekst is Psalm 37 : 37: Lét op den vrome en zie naar den oprechte, want het einde van dien man zal vrede zijn."

En zóó is hij toch geweest, een oprechte, voor God en menschen, oprecht gemaakt, door het werk des Geestes aan zijn hart. En alzoo, na worsteling en bange zielestrijd, is het einde van zijn moeitevolle leven vrede geweest. Hij mag thans rusten van' zijn arbeid en zijn werken volgen hem. Maar zijn nagedachtenis leeft voort en is tot zégening van geslacht tot geslacht, in veler hart. Erf zóó staat hij ook ons voor den geest — Wulfert Floor!

Correctie: In het no. van 22 Maart werd als datum van het overlijden van Floor's vrouw opgegeven 7 April 1857. Dit moet natuurlijk zijn 1875.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 april 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

WULFERT FLOOR

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 april 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's