Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BELIJDENIS DES GELOOFS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BELIJDENIS DES GELOOFS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

2

Voordat de Heere Jezus ten hemel voer om de Hem toebeschikte zetel aan de rechterhand des Vaders in te nemen, had Hij een bijzonder onderhoud met zijn apostelen. Hij treedt op hen toe en spreekt zijn opstandingsproclamatie uit. Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde.

Met de opstanding is in beginsel het ogenblik aangebroken, waarvan de profeet Daniël had gesproken (Dan. 7:14). De Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid. Hem is gegeven alle macht, dat is bevoegdheid, van Gods wege. Zijn macht omspant hemel en aarde en al wat daarin en daarop is.

De apostelen nu, en in hen de Kerk der eeuwen, krijgt een opdracht. Gaat dan henen... in dat besef, dat Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. En wat moeten zij dan doen? Alle volken onderwijzen. Onderwijzen, tot discipelen maken, wil het woord eigenlijk zeggen. Alleen door met Jezus verbonden te blijven, die alle macht heeft, zullen zij dit vermogen, maar dan ook zal het zeker effect hebben, als zij de boodschap brengen, die Hij hun heeft geschonken.

Door prediking wil Jezus zijn macht ten toon spreiden. Zie dan toe hoe gij hoort. Alzo zal Hij vele heidenen besprengen, want denwelken het niet verkondigd was, die zullen het zien en welke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan. En de eilanden zullen op zijn leer wachten.

Wanneer nu het Evangelie ingang 7 vindt in de harten en daarvan belijdenis wordt gedaan, wordt de doop toegediend. Zo stonden belijdenis en doop met elkaar in het nauwste verband, omdat uit de aard der zaak de prediking zich richtte tot de volwassenen. Belijdenis en doop waren verbonden en zo was de weg gebaand om aan te zitten aan de Dis des nieuwen verbonds.

Belijdenis en doop; belijdenis en H. Avondmaal waren alzo ten nauwste verbonden. De onderwezenen deden belijdenis en werden gedoopt op bevel van den Heere Christus: dezelve dopende in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. De doop stempelt den discipel tot eigendom van Christus, om geheel Jezus toegeëigend te zijn. En wij unnen verstaan, hoe een oprecht gelovie die doop diep doorleefde in onmiddellijk verband met de afwassing der zonden door het bloed van Christus, waar de doop een teken en zegel van is.

Als een nieuw mens kwamen zij op uit het water, waar de doop door onderdompeling werd toegediend. En dan kon het sacrament des Avondmaals volgén.twant de Heere Christus had bij de instelling gezegd: doet dat tot mijne gedachtenis. Zo dikwijls als gij dit brood zult eten en deze beker zult drinken, zo verkondigt de dood des Heeren, totdat Hij komt, is de nadere uitleg. Totdat Hij komt, zo brengt het sacrament een heilige geloofsspanning in de harten der ware christgelovigen. Zij worden gespijsd en gelaafd aan Zijn tafel.

Belijdenis, doop, avondmaal, zo was de volgorde in de wordende christelijke zendingskerk, der apostolische eeuw.

En dan voegde Jezus nog toe: lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Zo wordt de gelovige gebonden, óók voor zijn verder leven, aan het Evangelie en Gods heilige wet en inzettingen. Het Evangelie heeft ook zijn leefregel tot nieuwe gehoorzaamheid. Indien gij Mij lief hebt, zo bewaar mijne geboden. En zie, Ik ben met ulieden alle de dagen, tot het einde der wereld.

Hoe zullen de apostelen heengaan? Hoe zal de Kerk Gods wassen en bestaan? Jezus stelt zich met zijn koningsmacht ter beschikking aan zijn volk. Wel verlaat Hij deze wereld en gaat heen tot den Vader, maar toch blijft Hij, want Hij zou van den Vader dien anderen Trooster bidden, die in al de waarheid leiden zou, en het uit Christus zou nemen om Hem te verheerlijken.

Het is een levende krachtdadige gemeenschap, waarin Hij blijft verkeren met zijn gemeente op aarde, ook als zendingskerk.

Het is van betekenis de historische gang goed in het oog te houden, omdat wij zo gewoon zijn te denken vanuit de kinderdoop en de belijdenis alleen na die doop, op later leeftijd kennen.

Voordat wij daarover handelen, willen wij eerst een paar voorbeelden geven van belijdenis en doop uit het Nieuwe Testament.

In Handelingen 8 wordt ons verhaald hoe Filippus in Samaria werkzaam was. Hij kwam af in de stad van Samaria en

predikte hun Christus. Een zekere Simon de tovenaar had daar grote invloed gehad, maar toen zij Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus verkondigde, werden zij gedoopt, beiden mannen en vrouwen (vs. 12).

Door de vervolging werden de christenen uit Jeruzalem verstrooid en werd, tegen de bedoeling der vijanden in, het Evangelie verbreid in Samaria.

Geloof wordt dus gehecht aan de prediking van Filippus en zij hebben Simon voor Filippus verlaten. Hij vroeg erkenning van het recht Gods en bracht het Evangelie van Christus, het Evangelie der verzoening. De Samaritanen hebben dit Evangelie in het geloof aanvaard en zijn tot het geloof gekomen. Daarom konden zij ook de doop ontvangen, waarbij zij hun geloof in Jezus Christus beleden. Hele scharen van mannen en vrouwen werden gelovig en gedoopt.

Zij zijn dus als het ware van uit de hel ten hemel opgeheven. En zij werden gedoopt, zodat zij een christelijke gemeente gingen vormen. Immers de Heere wil, dat degenen, die toegebracht worden, zich aaneensluiten en een gemeente van Christenen vormen. De doop nu is het merkteken der gemeente, het veldteken van Christus. Dat de doop pas na het geloof bediend werd, was overeenkomstig de instelling van Christus, wanneer hij namelijk wordt bediend aan degenen, die buiten de Kerk zijn. „Want zij moesten eerst door het geloof in het lichaam der Kerk ingelijfd worden, voordat zij het waarteken daarvan ontvangen konden. De mannen en vrouwen konden niet gedoopt worden, voordat zij hun geloof beleden hadden, doch zij zijn volgens deze regel tot de doop toegelaten, dat hun gezinnen tevens den Heere werden gewijd. Want aldus verhoudt zich het verbond der genade: Ik zal uw God zijn en de God van uw zaad." (Calvijn).

Wij merken hier op, dat Filippus dus afgaat op hun geloofsbelijdenis, zonder een nader onderzoek in te stellen naar de echtheid van hun geloof.

Hij aanvaardt hun belijdenis. Immers over het innerlijke hart kan de mens nu eenmaal niet oordelen. En het is zeker, dat ook toen mensen tot de gemeente toetraden en belijdenis des geloofs deden, die niet van harte tot God waren bekeerd. Daarom bleef ook toen de sleutel des Woords, in de prediking, zijn werk doen, tot zelfonderzoek opwekkend en de richtlijnen voor dit zelfonderzoek uitstippelend, terwijl tevens tucht werd geoefend.

Later zullen wij van deze gegevens nader gebruik moeten maken, als de vraag aan de orde komt, óf en hoeverre onderzoek mogelijk en noodzakelijk is inzake de echtheid van het beleden geloof. Het is in ieder geval van het hoogste belang op te merken hoe het hier door Filippus toeging bij de belijdenis.

Oók Simon de tovenaar kwam tot het geloof en werd door Filippus gedoopt en hij bleef bij Filippus. En als gij nu de geschiedenis van dezen Simon leest, zal het u blijken, dat hij niet van harte geloofde en afviel.

„Indien het dus voorvalt, dat dergelijke goddeloze lieden, die zichzelf en anderen bedriegen, zich op listige wijze aan ons opdringen, zo berispen de strenge zedemeesters ons ten onrechte even alsof hun misdaden op onze rekening moesten geschreven worden. En wij moeten des te ijveriger opletten, dat wij niet sommigen zonder onderzoek toelaten, daar wij bemerken, dat zelfs voorname mannen bedrogen zijn." (Calvijn.)

Zoals wij weten heeft niet Filippus, maar Petrus Simon den tovenaar ontmaskerd. (Over dezen Simon schreven wij een drietal artikelen in het Geref. Weekblad van 1941).

Verder wijzen wij nog op den kamerling, zoals ons dit gebeuren in Hand. 8 wordt verhaald. Gij weet, hoe de kamerling zeide tot Filippus: ziedaar water, wat verhinderd mij gedoopt te worden?

De kamerling begeerde dus gedoopt te worden.

Filippus heeft aan den kamerling den Christus voorgesteld uit Jezaia. En zeker heeft hij hem ook gewezen, toen zijn begeerte openbaar werd als christen te worden erkend, op de doop. De vreemdeling had te Jeruzalem de bediening van de Doop kunnen zien. Hij maakt zijn begeerte bekend om gedoopt te worden. Als hij water ziet, bij het voortrijden van de wagen waarop hij zat, roept hij bijkans verrukt uit: ziedaar water, wat verhindert mij gedoopt te worden? .

De leer van de doop behoorde tot de eerste beginselen der prediking (Hebr. 6:2). De kamerling is overtuigd, dat hij, nu hij het Evangelie heeft aanvaard, ook de doop der bekering tot vergeving der zonden behoort te ontvangen en mag ontvangen. Zijn hart riep om het teken en zegel der verzoening van zijn zonden in den Heere Jezus Christus, door de kracht van zijn bloed en Geest.

Dan zegt ons vers 37 (over de vraag of dit vers oorspronkelijk is, omdat het in de grote meerderheid van de beste handschiften niet voorkomt, kan hier niet worden gehandeld): „En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij antwoordende, zeide: ' Ik geloof, dat Jezus Christus de Zone Gods is."

Filippus heeft hem dus erop gewezen, dat hij van harte moest geloven. En dan antwoordt hij in een levende belijdenis van den Christus: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zone Gods is.

In dit vers vinden wij een van de eerste beginselen van het credo, de belijdenis der Christelijke kerk.

We zien dus, dat de belijdenis bij volwassenen voorafging aan de doop en als een christelijke gemeente bestond of tot bestaan kwam, volgde hierop het Avondmaal weldra. Nog tientallen van jaren bleef de volwassendoop regel in de zich uitbreidende Kerk, die ook tot meer vaste organisatie werd gebracht. .

Zoveel is ons duidelijk, dat belijdenis des geloofs werd verbonden met de sacramenten en gevraagd werd een belijdenis des harten van de toetredende leden tot de gemeente des Heeren.

Tevens bleek ons, dat apostelen en evangelisten wel grote nadruk legden op dat geloof des harten, maar geen keur uitoefenden als waren zij hartekenners, en tenslotte de verantwoordelijkheid, na vermaning, ten volle lieten rusten op de-

genen die beleden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 mei 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

BELIJDENIS DES GELOOFS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 mei 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's