Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WULFERT FLOOR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WULFERT FLOOR

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

19

Floor's beginselen.

Ons rest de taak zeer in het kort te spreken over Floor's dogmatische beginselen, een taak, die niet eenvoudig is, maar die wel vergemakkelijkt wordt door de klaarheid en helderheid van Floor's betoog.

Intusschen is een uitgewerkt dogmatisch systeem bij hem natuurlijk niet te vinden. Hij predikt, hij „oefent" alleen, voor ongeleerde menschen. Ook is zijn prediking altijd geheel analytisch. Streng gebonden aan den tekst die verklaard wordt en terstond toegepast op het geestelijke leven, zoodat de leerstukken nergens in hun verband wordt uitgewerkt, maar slechts worden aangeduid in hun betrekking tot het innerlijke leven.

Daarom behoeven wij ook niet te trachten Floor's beginselen theologisch te ontleden. Ze zijn gereformeerd, zooals hij ook zelf schrijft. Hij is zich niet bewust ergens af te wijken van de leer, die van de vaderen is overgeleverd. Maar zijn prediking is geen dogmatisch betoog, veel minder nog verdediging der leer tegen andersdenkenden, maar alleen de verkondiging van Gods reddende genade voor een verloren-zondaarsvolk, door het werk des Heiligen Geestes aan het hart van menschenkinderen.

Wel zijn alle stukken der gereformeerde leer in zijn prediking aanwezig of worden ze verondersteld, maar — zooals reeds werd opgemerkt — allen terstond toegepast op de praktijk van het geestelijke leven. •

Zoo spreekt hij b.v. over de uitverkiezing in een oefening over Ps. 65:5a 1 ): Welgelukzalig is hij, dien Gij verkiest", waar hij het ontroerende beeld gebruikt van den levitischen teller, die de schapen onder de roede deed doorgaan en telkens den tiende merkte om die den Heere te eigenen, ongeacht of het een vet schaap was, of één die van leelijke magerheid bijna niet loopen kon: e tiende moest er zijn. Zoo ziet hij alle genadeweldaden voortvloeien uit de eeuwige verkiezing Gods, „waardoor Hij sommigen van Adams gevallen nageslacht genadiglijk heeft uitverkoren, zonder eenige deugden of waardigheid in het gevallen schepsel te zien." „De grond of oorzaak van deze verkiezing is alleen het vrijmachtig en eeuwig welbehagen van den hoogen en heiligen God, en geenszins eenig voorgezien geloof, gelijk de heillooze remonstranten willen." Deze verkiezing is eeuwig, onveranderlijk en persoonlijk. De keerzijde is de verwerping. Uit deze verkiezing vloeien de genadeweldaden in den tijd: oeping, geloof, rechtvaardiging, heiliging, bewaring, verheerlijking. Echter deze verkiezing sluit het gebruik der middelen niet uit, maar in, en ernstig waarschuwt Floor tegen goddelooze verdenking van den Heere^als zou de verkiezing willekeur in God zijn en tegen de redeneering: ls ik uitverkoren ben kom ik er toch wel en als ik niet uitverkoren ben helpt al mijn tobben niets. Aan iéder is het gebruik der middelen geboden. Slechts Gods volk mag in de uitverkiezing de grond zien van hun zaligheid en van de genade aan hen bewezen.

Omtrent die genadeweldaden, voortvloeiende uit de eeuwige verkiezing Gods is bij Floor niet veel bizonders op te merken.

De algemeene roeping gaat zeer ruim uit in zijn prediking en wordt aangedrongen met grooten ernst. Maar ze moet gepaard gaan met een inwendige, door het werk van Gods Geest.

Bij deze inwendige roeping, die gelijk is aan de wedergeboorte worden tegelijk het geloof en de bekeering in het hart gewerkt. 2 )

Het geloof is bij Floor eigenlijk alléén een toevluchtnemend geloof. „Er is in het geloof vooreerst een toevluchtnemend vertrouwen, behoorende tot het wezen des geloofs. Door dit toevluchtnemend vertrouwen neemt de arme ziel, als hij overtuigd wordt van zijn diepe ellendigheid zijn toevlucht tot God in Christen, betrouwende, dat hij alleen in Christus veilig „ kan zijn, en betrouwende ook, dat hij, hoe slecht en goddeloos hij ook wezen mag, in het Evangelie vriendelijk genoodigd wordt."

In dit toevluchtnemend vertrouwen bestaat bij Floor feitelijk het wezen des geloofs — terwijl het verzekerde vertrouwen behoort tot het welwezen des geloofs: „Ten andere is er in het geloof een verzekerd vertrouwen, behoorende niet tot het wezen, maar tot het welwezen des geloofs. Dit is het vertrouwen, waardoor men zich reed^ gered en door Christus verlost bevindt, en waardoor men blijmoedig met Job durft zeggen: ik weet, mijn Verlosser leeft, en met Paulus: ik weet, wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren."

Deze opvatting van het zaligmakende geloof staat zonder twijfel in nauw verband met Floor's eigen geestelijke ervaring en wordt door hem gebruikt tot troost en bemoediging van de kleinen in de genade: „Heeft nu iemand in ons midden het toevluchtnemend vertrouwen, waarin eigenlijk het wezen des geloofs bestaat? Is hij waarlijk aller zonden vijand geworden? Is Jezus hem in alles dierbaar geworden? Begeert hij waarlijk te hebben zulk een geloof, d, at het hart reinigt en de wereld overwint? Waarlijk, zulk eene zal met zijn geloof in eeuwigheid geen schipbreuk lijden."

Toch wijst hij tegelijk met allen nadruk op de noodzakelijkheid voor zulk een volk om uit te zien naar de volle verzekering des geloofs: „Niemand der heilbegeerigen vergete echter, dat hij te staan heeft naar een verzekerd en bevestigd geloof, opdat hij hier blij en welgetroost moge leven en beter in staat moge zijn om aan God de eer van al zijn werk te geven. Een klein geloof zal ons brengen boven alle gevaar des eeuwigen doods, maar een groot geloof zal ons brengen boven alle vreeze des eeuwigen doods". 3 )

Met deze opvatting van het geloof stemt natuurlijk overeen zijn opvatting van de rechtvaardigmaking. Van een „rechtvaardigmaking van eeuwigheid" is, zoover ik weet, bij hem nergens sprake. Evenmin van een rechtvaardigmaking in de vierschaar Gods of een „statelijke rechtvaardigmaking", maar alléén van een rechtvaardiging door het geloof, als in Zondag 23. „Het is dat volk (n.1. de rechtvaardigen) dat in den 2en Adam weer terugzoekt, hetgeen in den eersten

verloren is, en dat ook op deze toevluchtnemende geloofswerkzaamheden, op dit zien op Jezus en schuilen bij Jezus voor God gerechtvaardigd en vrede met Hem deelachtig wordt". 4 )

Bij zulk een opvatting van de rechtvaardigmaking door het geloof wordt alle recht gedaan aan wat men tegenwoordig gaarne noemt: het toeleidende Geesteswerk, en de prediking ervan is troostvol ook voor een bekommerd volk, zonder dat zulk een volk wordt opgebouwd in zijn bekommering, wat Floor ook nimmer doet. —

Ongewone nadruk. ligt in Floor's prediking op de heiligmaking. Er is bij hem een voortdurende aansporing aan het adres van Gods volk om hun belijdenis te versieren met een godzalig leven en te wandelen, waardig der roeping, waarmede zij geroepen zijn, gelijk hij hierin ook zelf altoos een voorbeeld geweest is. Meer dan iemand anders wijst hij het volk op hun plichten, zonder nochtans in zedeprekerij te vervallen. Telkens weer klinkt 't: Volk, gij moet dit, of gij moet dat...; ook voor de gewoonste dingen van het leven heeft hij zijn raadgevingen; zoo b.v. dat ze niet langer mogen slapen dan ten hoogste 6 of 7 uur per nacht, want al wat ze meer slapen Js zonde en overdaad. Toch is in dit alles geen spoor van werkheiligheid. Slechts met het oog op de eere des Heeren en de bevordering van hun eigen blijdschap raadt hij Gods volk voorzichtig te wandelen den tijd van hun inwoning. Zoo draagt zijn prediking menigmaal een vermanend karakter.

Maar bovenal heeft hij verkondigd de rijkdom der genade en de volheid van het Evangelie, naar de gave hem geschonken. Het geluk van Gods volk heeft hij voorgesteld en niet in het minst ook een arm, behoeftig en bestreden volk toegeroepen op God te hopen en den moed niet verloren te geven — omdat er hope is in Israël aangaande hun toestand. En voor grooten in de genade en kleinen gelijkelijk heeft hij voorgesteld de heerlijke erfenis die hun te wachten staat aan de overzijde, waar zij Gods aangezicht in gerechtigheid aanschouwen zullen en verzadigd worden met Zijn beeld, wanneer zij zullen opwaken. -

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 mei 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

WULFERT FLOOR

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 mei 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's