Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

atechismus~verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

atechismus~verklaring

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXXVII

Zondag 16 vraag 40-44

HET ANDERE DEEL Van God des Zoon

De dood was bedreigd op de zonde. In de zonde zat de prikkel des doods in. Sterven, nederdalen in de groeve! Dood is de naam voor die vreeselijke macht der vernieling en verwoesting, die doordringt tot den wortel van ons wezen.

De Borg treedt in de plaats van Zijn schuldig volk en moet sterven, begraven worden. Hij moet den dood in al zijn deelen sterven, naar Gods raad en welbehagen, naar den eisch van het Goddelijke recht. De straf, die ons den vrede aanbrengt was op Hem.

Het aangegrepen worden door den eeuwigen dood kon Hem niet worden bespaard. Anders bleef het zwaarste straflijden ongedragen en kon de verlossing niet dagen.

Jezus dronk den vollen beker van Gods toorn, hoe bitter deze ook was. Dit nu is de nederdaling ter helle. Doch dan is het duidelijk, dat dit hellelijden niet kan komen na den uitroep: het is volbracht, maar daarvóór moet plaats vinden, ook al rekenen wij er dan bij het verkeeren in den staat des doods. Maar die staat des doods is wel vernedering doch niet het diepste lijden van den Middelaar. Het artikel, in dezen zin verklaard, wijst niet op de tijdsorde maar op de lijdensdiepte, en dan is het de laatste trap der vernedering. Verspreid over de andere trappen licht, tevens met een eigen accent.

Nu staat het echter óók vast, dat Jezus niet den eeuwigen dood heeft ondergaan, zooals een menschenkind dien ondergaat. Immers deze lijdt hieronder eeuwig en komt er nooit boven uit. Wanneer het alleen kon op de wijze als bij den gewonen mensch, dan kon Jezus geen Middelaar

zijn. Dan ware het ook voor Hem een eeuwig straf lijden in de buitenste duisternis. Dan ware de verlossing onmogelijk. Ook hier zien wij dus, dat het niet gaat naar onze redelijke voorstellingen, doch naar Gods wijsheid en raad. Hij is gezonken in zulk een diepte des lijdens, dat Hij aan zijn ziel en lichaam gevoeld heeft, dezelfde schrikkelijkheid en versmading, die een zondaar eerst ontwaart als hij nederdaalt in het verderf, in den bodemloozen put. Aan de andere zijde heeft Jezus deze ontzettende versmading en toorn Gods gevoeld met zulk eene onbeschrijfelijke heftigheid en diepte, dat geen zondaar er ooit in eeuwigheid sterker aandoening van hebben kan dan Hij Heeft gehad.

Wanneer wij de nederdaling ter helle aldus verstaan is het antwoord van den Heidelberger duidelijk. Dit hellelijden lag ingeweven door het gansche lijden van - Jezus. Een volkomen einde nam het pas met de verrijzenis. Maar zeker zijn hoogtepunten aan te wijzen, namelijk Getsémané en Golgotha.

Zwaar zielelijden, helsche tormenten doorwonden zijn hart. Wat Ik niet geroofd heb, moet Ik alsdan wedergeven. De drinkbeker, dien Mij de Vader te drinken geeft zoude Ik dien niet drinken? De gevoelige gunst des Vaders moest Hij missen. Het was alles duisternis en donkerheid, ontzetting en wee! De lijder van Uz klaagde weleer: De pijlen des Almachtigen zijn in mij gedaald, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; Gods verschrikkingen rusten zich tegen mij. Gij zijt — zoo wendt Job zich tot God — Gij zijt veranderd in een wreede tegen mij! Maar meer dan Job is hier.

Hij moest de gevoelige gunst Zijns Vaders missen. Wat dit voor Hem beteekende is niet mogelijk te doorgronden. Hij, de Zoon, de Beminde des Vaders, gehuld in de rookwolken Zijns toorns. En aan het einde van Zijn omwandeling moest Jezus het uitspreken: dit is uwe ure en de macht der duisternis.

In de woestijn was Hij geleid om verzocht te worden van den duivel, veertig dagen lang, en op het einde wordt nog eenmaal een stormaanval ondernomen door den vorst der duisternis met zijn gansche heirmacht der hel... In bezetenen en den stormwind op de Galileesche Zee had de Heere Jezus Zijn macht en woede ondervonden, maar op Golgotha overtrof Zijn lijden, Zijn helleangsten en benauwdheden, elke vroegere ervaring. De rookdamp der hel benevelde Zijn blik.

De diepe vernedering van den staat des doods kwam over Hem, en Hij heeft ook dat aanvaard. Onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en helsche kwale heeft Hij geleden, zegt ons antwoord. En dat voor een doemschuldig volk hetwelk niet waard was te leven, noch minder zalig te worden. Ja, als wij den Man van smarten volgen op Zijn lijdensweg, gadeslaan in Zijn diepen nood, Zijn angst en tranen, dan kunnen wij ons slechts verwonderen en verbaasd staan, dat Hij alles wilde ondergaan, om Zijn volk te redden van de helsche benauwdheid, te ontrukken aan het verderf. Aan de verdoemenis zelve onderworpen, zegt ons Doopsformulier. De toepassing van Gods toorn, in Zijn gansche lijden, maar inzonderheid aan het kruis, is de nederdaling ter helle. Christus was nooit zonder bewustzijn van toorn. Zóó gezien was Zijn leven inderdaad een hel op aarde, zelfs als de Vader Hem prees en de engelen Hem dienden. Wij weten niet in hoeverre Christus in den geest, tijdens Zijn leven, in het land der buitenste duisternis is geweest. Wel valt ons altijd weer op, met hoeveel bewustheid en klaarheid Hij er vaak over spreekt.

Dit land der uiterste donkerheid was den Heere Jezus geen onbekend oord. Neen, Hij is als Borg degene, die weet wat de hel is!

De Catechismus wijst ons op de vrucht van deze nederdaling ter helle. En wel deze vrucht, dat Hij mij van de helsche benauwdheid en pijnen verlost heeft. De onderwijzer leert ons dus den troost dezer hellevaart onzes Heeren. Dat heeft mijn Heere Jezus Christus gedaan, zoo zegt hij. Hier is diepe verzekerdheid der waarheid verbonden met even diepe zekerheid des heils.

Deze nederdaling ter helle heeft beteekenis voor de gansche Kerk, in objectieven zin. Dat wil zeggen: zonder die Kerk is toch door den Heere Christus haar heil en zaligheid bewerkt, haar verlossing van hel en dood tot stand gebracht. Wanneer wij zeggen: zonder de Kerk, dan moet dit niet worden misverstaan, want feitelijk is Christus nooit zonder de Kerk, die immers Zijn lichaam is. Maar de bedoeling is, dat de gansche Kerk is begrepen in het heilswerk, zonder daar nog persoonlijk in betrokken te zijn. Doch wien de Heere Jezus het heil en de zaligheid verwerft, dien past Hij ze ook zeker toe. De poorten der hel zullen Zijne gemeente geenszins overweldigen en die in Hem gelooft zal van den tweeden dood niet beschadigd worden. Nu moet Hij mijn Borg, mijn Zaligmaker worden, want eerder weet ik niet, dat Hij het is. Niet door abstracte redeneeringen over verkiezing, of wellicht speculaties over het verbond, word ik het eigendom van Christus, maar door levend geloof, gewerkt door den Heiligen Geest. Wie in den Zoon gelooft, wordt van den tweeden dood niet beschadigd en die heeft het eeuwige leven. En mijn Borg wordt Jezus juist als ik iets leer verstaan, bij bevinding, van den nood mijner ziel, in het oordeel, terwijl met den dichter van Psalm 116 het benauwende wordt ervaren van de helsche smarten. Daar is plaats voor Jezus als degene, die is nedergedaald ter helle.

Het is merkwaardig hoe ook hier de Catechismus de vrucht toespitst op dit bepaalde punt des lijdens. Zijn helsche aanvechtingen, onuitsprekelijke benauwdheid — heeft mij verlost van de helsche benauwdheid en pijnen. Zijn hellevaart is mijn bevrijding van het verderf, omdat Hij mijn Heere Jezus Christus is. Doch de Catechismus maakt het nog sterker wanneer hij zegt:

Opdat ik in mijn hoogste aanvechting verzekerd zij en mij ganschelijk vertrooste. dat mijn Heere Jezus Christus door Zijn onuitsprekelijke benauwdheid... mijn van de helsche benauwdheid verlost heeft.

Er wordt dus niet alléén gezegd wat Jezus heeft gedaan en welke de vrucht is van Zijn nederdaling ter helle, in verband dan met Zijn gansche borgtocht, maar de troost wordt nog bovendien toegespitst. Er wordt toch geantwoord: opdat ik in mijn hoogste aanvechting verzekerd zij en mij ganschelijk vertrooste, dat mijn Heere Jezus Christus... mij van de helsche benauwdheid en pijn verlost heeft.

De ervaring van den troost der verlossing van de helsche benauwdheid en pijn, die een volkomen verlossing is, wordt nu betrokken op eigen aanvechting.

Dit moet zeker niet aldus worden begrepen, dat wij het profijt van de nederdaling ter helle alléén zouden kunnen genieten in onze hoogste aanvechtingen. Wij moeten hier onderscheiden tusschen de verworven weldaad, en beteekenis dier verkregen verlossing van de helsche benauwdheid, in een bepaald punt van het leven des christens. Ook al is er geen helsche bestrijding, dan kunnen Gods kinderen toch in het geloof overpeinzen de verlossing door Jezus' nederdaling ter helle. Mogen zij bewonderen de verlossende genade van hel en dood, door Jezus' lijden en verdiensten. Maar gij weet wel, dat de catechismus, wanneer zich de momogelijkheid daartoe voordoet gaarne het punt in de zielservaring opzoekt, dat aansluit bij dat bepaalde deel van Jezus vernedering, waar wij dezelfde zielkundige toestand aantreffen. En nu kent Gods kind aanvechtingen, felle bestrijdingen, ja, zijn hoogste aanvechtingen, waarin hij bijkans zou vertwijfelen, ware het niet, dat genade ondersteunde. Aanvechting veronderstelt vijanden, die ons op de hielen zitten, die ons aangrijpen, zooals een roofdier zijn klauw slaat in zijn prooi.

Zooals de python zich slingert om zijn buit en deze zoekt te kraken en te verslinden. Daar is de duivel, de wereld en eigen booze vleesch, waarmee zij gedurig in oorlog zijn, inlandschen en buitenlandschen krijg, zoolang zij hierbeneden zijn. De lezers kennen zeker wel het boekje van Voetius over de geestelijke verlatingen, waarin hij ook schrijft over de aanvechtingen.

De mensch van deze wereld weet eigenlijk niet wat aanvechtingen zijn, in den zin waarin er hier over gesproken wordt. Zeker, ieder mensch weet wel van angst en zekere bestrijding in zijn hart. Maar dat is geen aanvechting waarbij de duivel als satan, als wederpartij der optreedt. Het moet vechten worden met den menschenmoorder van den beginne, een strijd op leven en dood, een worsteling om de waarheid tegen den vader der leugenen.

In de moederbelofte is deze strijd aangekondigd, maar óók de overwinning toegezegd.

De overwinning door het zaad der vrouw, dat de kop der slang vertreden zou. In Hem alleen zijn Gods kinderen meer dan overwinnaars.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 november 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

atechismus~verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 november 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's