Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET ANDERE DEEL

Van God den Zoon

CXXXIII

Zondag 17 vraag 45

Wat nut u de opstanding van Christus? T enandere worden ook wij door Zijne kracht opgewekt tot een nieuw leven. Aldus vervolgt ons antwoord.

Het is aanstonds voor ieder "duidelijk, dat hier niet gesproken wordt over de lichamelijke opstanding van den mensch, doch over de geestelijke opstanding der ziel. De lichamelijke opstanding komt in de derde zinsnede: de opstanding van Christus is een onderpand onzer zalige opstanding. De catechismus spreekt hier dus over de opwekking uit den geestelijken dood.

Uitgangspunt is daarbij de dood onzer ziel. Al aanstonds waarschuwen wij ervoor hierover nifct zinnelijk te denken, en ook den aard van dezen geestelijken dood niet te willen afleiden uit den lichamelijken dood, door vergelijking zonder meer.

Wat bedoelt de Schrift als zij ons besluit onder het oordeel des doods, als zij van den mensch van nature zegt, dat wij dood zijn door zonden en misdaden?

De Schrift spreekt hierdoor uit, dat het geestelijk leven ontbreekt, maar niet het leven, doch het gemeenschapsleven met God. Doch ook weer niet zóó, dat de mensch in zijn leven niet zou worden onderhouden door God, die Hem dus wel nadert en bereikt. Elk geestelijk levensoersel echter ontbreekt in den natuur-

lijken mensch. Zij zijn in samenhang met de zonde dood. Die geestelijke dood bestaat juist in hun zondigen toestand, die zeer actief handelend en overleggend is. En dat dood zijn door, of krachtens zonden en misdaden, wordt door het zondigen juist bewerkt.

De mensch is dood door de zonden en zondigt zich aldoor dood. Het is een doorgaande werking der zonde. Dit dood-zijn houdt dus mede in het misdadig-zijn tot het uiterste. Daarom treedt God den mensch ook tegen en beschuldigt hem van vijandschap en ongeloof. Stelt hem verantwoordelijk voor zijn doodstaat en toestand. Door den leerstelligen sleurgang is weggesleten uit het begrip doodstaat-desmenschen zijn dadelijk-handelen, zijn vijandschap. Er zit meestal geen beweging meer in en het wordt een doode formule.

Daarom zullen wij in onze prediking en onderwijs bijbelsch moeten zijn, vragen, wat bedoelt Gods Woord met zulk een gezegde? Anders krijgen we dogmatische verstarring, waarin juist ontbreekt wat de Schrift nu eigenlijk bedoelt te zeggen.

Maar God, die rijk is in barmhartigheid, heeft ons, vanwege Zijne groote liefde, waarmede Hij ons heeft lief gehad, ook terwijl wij dood waren krachtens de misdaden, met Christus mede levend gemaakt — uit genade zijt gij zalig geworden —

en mede opgewekt en mede gezet in den hemel omhoog, in Christus Jezus... (Eph. 2:2, 5).

Onze geestelijke dood is dus een zaak « van een zeer bijzonder karakter, waar Schriftuurlijk over moet worden gedacht en gesproken.

De Schrift verwijt ons dien staat en dat zijn en doen en werken. Die doodstaat is zeer verschrikkelijk. Wij hebben cene natuur, die van God vervreemd is, die niet leeft in zalige gemeenschap met God, ook al blijft het waar, dat wij ons bewegen, leven en zijn in Hem. Er gaapt een diepe klove en toch, waar zouden wij God ontloopen! Daarom w< jrdt in den ontdekten zondaar de aanwezigheid Gods in toorn, afwezigheid in gunst. God is zóó nabij. dat wij dreigen verteerd te worden en zóóver, dat wij Hem nooit kunnen bereiken.

Hoe is het dus met onzen doodstaat? Anders dan wij vaak denken. De Schrift spaart ons niet, spreekt ons aan, doet een beroep op onze verantwoordelijkheid, roept ons, en die roeping is verbonden met genade. Wekt ons op tot bekeering, enz.

Laat ik nog een paar vragen stellen.

. Zijn wij als een T> mgehakte groene boom, die nog wat nagroent door het vocht in den stam, zoodat er zelfs nog nieuwe bladeren uitbotten? Zijn wij een zieke gelijk, die door een doodelijke kwaal is aangetast? Neen, zóó is het niet! Want ook bij de sleepende, doodelijke kwaal is er verschil tusschen dit doodelijk ziek zijn en het sterven, zoodat de dood intreedt.

Onze ziel is niet stervende, kwijnende, madr prooi des doods. Verkeert in den staat van geestelijke ontbinding, is als een geestelijk lijk, dat. zijn stank verspreidt. Toch is dit weer een vergelijking, die maar ten deele opgaat. De Schrift zegt het anders: hunne keel is een geopend graf, slangenvenijn is onder hunne lippen

Hier komt het actieve veel meer uit in den mensch, die dood is krachtens zonden en misdaden.

Vergis u dan ook over den aard van dit dood-zijn, dezen geestelijken doodstaat niet.

Er is nu in ons antwoord sprake van opstanding der ziel. Zij moet dus in zekeren zin als dood worden aangemerkt. Maar het is een dood-zijn van bijzondere soort, want de Schrift vermaant, roept tot bekeering, onderhandelt en handelt met dien mensch. Nogmaals zij hierop de aandacht gevestigd.

Het is dus wel noodzakelijk om inzicht te hebben in den dood onzer ziel en de beteekenis daarvan om van hare opstanding een recht besef te hebben.

Het dood-zijn is zijn vijandschap en ongeloof in zijn èn doen, zijn innerlijk bederf, vervreemding van God, toegekeerdheid naar het schepsel.

Hij zegt dus allerminst, dat de mensch een stok of blok is. Dat wordt er, helaas, wel van gemaakt, maar hierover zal God bezoeking doen als over schending van Zijn Woord en waarheid. De zondaar maakt er een kussen van om zich op neer te vleien en voort te zondigen. En de uitloper van dit verderfelijk gevoelen, gevoed door onschriftuurlijke leer, is een onverschilligheid, die weerzinwekkend en zielverderfelijk is. God moet me maar bekeeren! De Schrift biedt geen aanleiding om den mensch aldus gerust te stellen en van God een soort tyran te maken. We zullen dus wel nauw acht moeten geven om bijbelsch te blijven als wij over een zóó diep ingrijpende en aangrijpende zaak handelen als onze geestelijke dood. Dood is geen vernietiging, maar ontbinding, verwording.

Als een plant sterft, dan gaan de bestanddeelen, waaruit zij bestond, over in ontbinding en lossen zich op in andere stoffen. Sterft een mensch, dan worden lichaam en ziel gescheiden en gaat het lichaam over tot ontbinding. Maar die ontbinding is het sterven zelf niet. Het, een doode zijn, is de scheiding van ziel en lichaam.

Hij wordt met het gruis des stofs bekleed en is gedurig in den aardhoop, zegt de lijder van Uz. Bij sterven en dood gaat het dus om een werking der ontbinding.

Zoo is de dood der ziel geen overgang van leven tot levenloosheid, van macht tot machteloosheid, maar van liefde tot haat. Dit dood-zijn, door zonden en misdaden is een zeer krachtdadig zijn en leven, maar geestelijk te waar deer en als dood. Hierbij komt nog het volgende. De dood als ontbinding der ziel werkt nog geheel anders dan in de organische wereld van de schepselen. Want de ziel vormt een eenheid, kan in dien zin dus ook niet in deelen uiteenvallen, zooals het lichaam. Het verstand is verduisterd, de wil verkeerd en de hartstochten ongeregeld.

Zoo is die dood onzer ziel een zeer vreeselijke en geheimnisvolle zaak, waar het natuurlijk verstand al evenmin juiste gedachten over koestert als over het geestelijk leven. Door de zonde is de wet van ons geestelijk wezen verbroken. Het beeld Gods is verwoest. En zóó komt het, dat de natuurlijke mensch niet verstaat de dingen, die des Geestes Gods zijn.

Hij wordt vleesch genoemd, om zijn bederf aaji te wijzen, zijn onvermogen tot alle geestelijk goed, tenzij hij wederomgeboren worde.

De mensch leeft niet meer uit God, ook al wordt hij door God onderhouden, overmits God allen den adem en het leven geeft en goed doet van den hemel.

Maar wij kennen van nature God niet recht meer, smaken niet de zaligheid Zijner gemeenschap. Wij missen ware Gods-, zelf-en wereldkennis.

Wij zijn beroofd van het vermogen om het goede te willen. Zoo zeggen de Dordtsche Leerregels, dat onze wil dood is. Een doode wil, die deelt in het karakter onzer natuur, dat is een wil, die den dood wil, die de vijandschap onzer natuur wil, die wil-zijn-wat-wij-zijn. En derhalve kan God zeggen, en... Hij zegt het ook! — gijlieden hebt niet gewild. Dat is nu de doode-wil, die een wil is der vijandschap. Menigeen stemt deze rechtzinnige leer toe, maar zou het toch liever maar een beetje anders zeggen, dat de klem der verantwoordelijkheid brak en hij ongemoeid kon zondigen. Wij willen het u moeilijk maken om naar het verderf te gaan.

We komen ook in deze verklaring vlak voor u staan en zeggen in des Heeren naam: halt! Wee. als gij toch doorgaat! Om te zeggen en te betuigen dat het kwaad en bitter is tegen God te zondigen, dat de zonde het oordeel in zich draagt.

Nadat in Romeinen 3 de apostel op aangrijpende wijze den doodstaat des menschen heef^ geteekend, komt hij tot het opheffen van den vloek door de opstanding onzes Heeren, waardoor de weg tot levendmaking, tot het-mogen-leven en kunnen-leven is gebaand en de zaak is geschonken. De catechismus ziet dus de levendmaking vanuit Christus en stelt haar in orde daarom na de rechtvaardiging.

Door Christus' opstanding kan de Heere God den zondaar levend maken en laten leven — waarlijk in gemeenschap met Christus, die het Leven is — zonder tekort te doen aan den eisch van Zijn heilig recht.

. Nu werkt de Heere vanuit Christus in Zijn opstanding. De zondaar staat in Christus voor God rechtvaardig en wordt levend gemaakt, om zo in Christus te gelooven tot rechtvaardigheid.. Wie in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven.

De dood der ziel wordt dus opgeheven door het werk des Heiligen Geestes in het hart van den zondaar. Dit is een zeer wezenlijke omzetting des harten, niet slechts de ervaring van genadewerkingen van tijd tot tijd. Voor die ervaring is de omzetting noodzakelijk. Doch daarop behoeven we hier niet nader in te gaan. Genoeg als we verstaan waarom de Onderwijzer de levendmaking op de tweede plaats stelt en dat die levendmaking, die opwekking der ziel, een doorgaand proces des levens is door den Heiligen Geest in het hart, die ons bedient uit het opstandingsleven onzes Heeren.

Ook wij worden door Zijne kracht opgewekt tot een nieuw leven.

Het kan duidelijk zijn, dat de dood-derziel niet geheel is opgeheven in de eerste levendmakende daad Gods, in de verbinding met Christus. Want, dan was er geen doorgaande en voortgaande levendmaking noodig. Maar er is een achtergrond, er is een grondslag aangebracht in de wedergeboorte uit water en Geest.

Wij worden opgewekt door de stem van Jezus en Zijn Geest. Zoo wie gehoord zal hebben de stem van den Zoon des menschen, die .zal leven. Deze levendmaking en levendnouding is tevens sterven aan de wet, de zonde, de wereld en onszelven.

Zoo zijn wij der zonde dood en Gode levende door Christus Jezus onzen Heere.

Er is een opgewekt zijn en een opgewekt worden. Opgewekt zijn maakt ons levend, het opgewekt worden houdt ons levend in gemeenschap met den levenden Christus.

Deze opwekking, dit opgewekt worden, staat in verband met het geloof in Christus. Het geloof is instrument om dit leven deelachtig te worden en van dit leven, in en met Christus zeker te zijn. Wij lagen in het graf onzer zonden. We hadden ooren, maar hoorden niet, oogen, maar zogen niet, een hart, doch hadden niet lief. Maar Hij heeft ons levend gemaakt

door Zijnen Geest, door het geloof in Christus. Dit leven der opstanding betrekt zijn voedsel uit Christus. De Heilige Geest voedt het met het verborgen manna, en laaft het uit de fontein des heils. Dit leven des geloofs, dat een leven der opstanding is, is daarin ook actief betrokken, eet en drinkt, put uit Christus.

Indien wij dan eene plant met Hem géworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner wederopstanding.

En indien één voor allen gestorven is, zoo zijn zij allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is. En gelijk de eerste Adam geworden is tot een levende ziel, is de laatste Adam geworden tot een levendmakende Geest (1 Cor. 15 : 47).

Hij heeft gezegd: Ik leef en gij zult leven.

Daarom ging Paulus' hart uit om Christus te kennen en de kracht Zijner opstanding, Zijnen dood gelijkvormig wordende, opdat hij eenigszins mocht komen tot wederopstanding uit doode'n.

Opgewekt worden tot een nieuw leven... ons oude leven is zonde'even en dat is: dood-zijn. Augustinus zeide: leef, maar leef Gode, want der wereld te leven is het werk des doods, het levende leven is Gode te leven.

Ja, dan vragen wij met den bisschop van Hippo: Hoe kon ik, o zonde en wereld u ooit beminnen en liefhebben?

En de tweespalt in het hart voert tot de belijdenis en het getuigenis: Zoo dien ik zelf wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vleesch de wet der zonde. Voedsel voor dit herschapen en aldoor in herschepping verkeerende leven, is het Woord van Christus en Zijn sacrament en dé adem van dit leven is het gebed.

Olevianus schrijft: Wie door diezelfde kracht Gods (waardoor Hij Jezus opwekte) een waar geloof in Jezus Christus verkrijgt, die is vrijgesproken van zijne zonden in Christus, en is met Christus reeds levend gemaakt ten eeuwigen leven."

Dit nieuwe, herschapen leven heeft den aard en de natuur van het leven van Jezus, door wiens herscheppende kracht het wordt en blijft. Opgewekt tot een nieuw leven, dat is mede opgeheven uit dood en doodsmacht, die aldoor neertrekt.

Wat Jezus gestorven is, is Hij der zonde eenmaal gestorven en wat Hij leeft, leeft Hij Gode. Zoo is het óók met dit nieuwe leven door opwekking uit de opstanding van Christus. Ik zal niet sterven, maar leven en de werken des Heeren vertellen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 januari 1948

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 januari 1948

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's