Als een lam ter slachting geleid
1
Jezaia 53 vers 7. Als dezelve geëischt werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open: als een lam is Hij ter slachting geleid en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht Zijner scheerders, alzoo deed Hij Zijnen mond niet open.
Het is een goede gewoonte in de Kerk des Heeren, telken jare eenige weken in het bijzonder stil te staan bij den lijdensweg onzes Heeren.
Zeker, wij vergeten daarbij niet, dat onze Koning nu is gezeten aan Gods rechterhand in de hoogste hemelen, maar evenmin, dat Hij daar staat als geslacht, ingegaan met het bloed der verzoening, een eeuwige verlossing teweeg gebracht hebbende. Zonder dezen lijdensgang kon Hij geen Zaligmaker zijn.
Laten we dan zijn lijden overpeinzen; moge het zijn bij het licht des Geestes, dan zal Hij schitteren in Zijn eeuwige liefde, als gifte des Vaders, schitteren als gewillige Borg. En wanneer wij ons dan mogen verbergen door het geloof, in zijne wonden, zal ons vermoeide en gewonde hart worden gesterkt en vrede vinden.
Twee jaar geleden hebben we samen eenige verzen van Jezaia 53, het hoofdstuk van den lijdenden Knecht des Heeren, met u overdacht. Deze stof willen wij thans vervolgen.
Onze text voor heden sluit aan bij het zesde vers, dat wij met u hebben behandeld. Thans wordt de teekening van het lijden van den .Knecht des Heeren ons geteekend in zijn diepte, door ons te laten zien wat en op welke wijze Hij het heeft gedragen.
Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg; doch de Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen.
Lees de overdenking over dit zesde vers nog eens na, dan is het verband u duidelijk en kunnen we aanstonds voortgaan met ons textvers.
Als dezelve geëischt werd, zoo vangt het vers aan. Wat moeten wij verstaan onder: dezelve? Dat woord ziet op het voorafgaande woord ongerechtigheid. De Vader doet de ongerechtigheid aanloopen op den Messias, en nu eischt Hij ze van Hem. Wat wil dit nu zeggen? Wel, de met zonde beladene, wien alle ongerechtigheid wordt toegerekend van de Zijnen, staat nu ook bloot aan de wraakvorderende gerechtigheid Gods.
Wie wil Borge zijn? Zendt Mij, Mijn Vader, zoo klonk het resolute antwoord van den Zone Gods en Hij stelde zich beschikbaar als Knecht des Vaders. Zoo kwam Hij in ons vleesch en werd zondendrager. Hij stelde zich in onze natuur onder den toorn Gods, omdat Hij den schuldenlast wilde dragen. Dat zegt wat, den schuldenlast willen dragen! Dat beteekent getroffen willen worden door het oordeel, door Gods wraak, zich bloot te stellen aan de pijlen des Almachtigen. Zie zóó den gewilligen Immanuël. Het was Zijne spijze te doen den wil des Vaders.
Job, de lijder van Uz, klaagde: Hij heeft zich mij tot een doelwit gesteld, Zijne pijlen zijn in mij gedaald. En toch was dit niet waar, hoe zwaar Jobs lijden ook was, want als inderdaad Job Gods doelwit was geweest ter wrake, dan was hij vergaan; dan had hij in zijn hoogste lijden niet kunnen uitroepen: Ik weet mijn Verlosser leeft... Hij ontdekte den Borg, van wien hier word gesproken. Van Hem werd de ongerechtigheid geëischt, afgevorderd. Hij werd geworpen in de kolken van Gods toorn. Hij vond geen pleiter voor zichzelf, toen Hij het pleit voerde voor misdadigers. Job kon Gods doen niet verstaan, toen hij met Hem ging door diepten, die hij niet kon peilen. Maar hier is het heilige, onnoozele Lam Gods, dat niets heeft misdaan en toch als misdadiger wordt gerekend en behandeld. Die wondere borgtocht, plaatsbekleeding, moet ons altijd weer met verwondering vervullen. Misdadigers, die wij zijn, worden in dezen weg rechtvaardigen gesteld.
Een vraag, lezers. Hebt gij u ooit leeren kennen als misdadiger, als ten doode verwezen, en hebt gij beleden in waarheid: o God, rechtvaardig verdiend, aan mij is een oordeel des doods. Dit is noodzakelijk, zullen wij den Man van smarten leeren kennen als Redder in den nood en Redder uit den nood.
Als dezelve geëischt werd...
Dit woord, vertaald door eischen, wordt gebruikt van opgelegde schattingen en van schulden, die betaald moeten worden. Elders wordt het woord weergegeven door benauwd, mat, gedrongen, in den vorm van bijvoeglijk naamwoord.
Eischen is afvorderen met onverbiddelijke gestrengheid, zonder iets door de vingers te zien. Van geen verschooning kan sprake zijn bij dit eischen. Zoo beteekent het woord: hard vallen, persen, benauwen.
Van dit woord komt ook het woord drijver. Denk maar aan de Egyptische drijvers over Israël. De benauwers, afpersers, die de Israëlieten hard vielen zonder eenig mededoogen. Zij werden met de zweep gestriemd als zij geen steenen genoeg afleverden, zelfs als hun het benoodigde stroo werd onthouden. Ook voor drijvers van dieren wordt het woord gebruikt (Job 39 : 10).
Hij (de woudezel) belacht het gewoel der stad, het menigerlei getier des drijvers hoort hij niet. Drijvers tieren en razen tegen de beesten, maar de woudezel hoort het niet, want hij leeft in de vrijheid van het woud, waar geen drijvers worden gevonden, En nu wil het woord eischen zeggen: als een dier gedreven, mishandeld te worden, afgebeuld, zooals een drijver een dier afbeult.
Vooral ook mishandeling van menschen zal de profeet hier op het oog hebben.
M^ar toch, achter dit alles staat de gerechtigheid, de wraakvorderende gerechtigheid Gods, en door dit alles heen wreekt God zich als geduchte Majesteit óp den Knecht Zijner liefde. Onze zonden toch zijn schulden, misdaden der beleedigde majesteit Gods, die niet ongestraft kunnen blijven, want eer God ze ongestraft liet, heeft Hij ze thuisgezocht aan Zijn eigen Zoon in ons vleesch.
Ezra klaagde: Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood om mijn aange-
zicht tot li op te heffen, mijn God; want onze ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd en onze schuld is groot geworden tot aan den hemel.
Hoe leerde de Heilige Geest het oude volk klagen en kermen over hunne ongerechtigheid, en het oordeel Gods over de zonde toevallen, opdat zij rouden worden uitgedreven naar de vergevende liefde Gods in Christus.
En thans is het toch niet anders! Wat moeten wij met Jezus doen als wij geen schuldenaar voor God zijn geworden? Genade is duur als ze om niet wordt geschonken, vergevende genade in het bloed van dit Lam, gestort voor de zonde, om God te bevredigen. Als dezelve geëischt werd... ach, als Gods eischende gerechtigheid ons benauwt, op ons aandringt, den dood in ons vaardig maakt en het verderf zich voor ons opent... en dan geen Zaligmaker te zien. Indien de Heere niet tusschentrad, zoo zouden wij in wanhoop vergaan, maar Hij treedt tusschen voor den door schuldbesef getroffen zondaar en spreekt: Ik heb verzoening gevonden; bij den Vader pleitend op behoud en leven en vrede.
God neemt het nauw met de zonde en zijn heilig recht. Wie zal voor Hem bestaan als zelfs de hemelen niet zuiver bevonden worden in Zijne oogen. De serafs bedekken met hunne vleugelen het aangezicht en roepen: heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen.
Van de schuld der gehoorzaamheid en voldoening wordt niemand ontslagen, ook al zijn wij door de zonde onvermogend geworden. De wet eischt onverbiddelijk volkomen gehoorzaamheid, bedreigt ons met den vloek bij wetsovertreding en levert ons uit aan de wraakvorderende gerechtigheid Gods.
En ons geweten geeft mede getuigenis, dat degenen die zulke dingen doen, des doods waardig zijn. Dit is geen theorie, maar bange werkelijkheid voor den ontdekten zondaar. Wij vergaan door uwen toorn en door uwe grimmigheid worden wij verschrikt, klaagde Mozes, de man Gods.
En niemand zal Gode zijn rantsoen kunnen geven. Want al wiescht gij u met salpeter, en naamt u veel zeep, zoo is toch uwe ongerechtigheid voor Mijn aangezicht geteekend, spreekt de Heere HEERE.
Hier is nu het groote wonder, de verborgenheid des heils. De eischende God is toch genadig in Zijn verbond. Jezus is Borg geworden voor onze schuld. Maar dan moet Hij ook de straf ondergaan, naar den eisch van het recht des Heeren.
Leerden wij wel waarlijk de bede verstaan en beamen: ees Borg voor uwen knecht, ten goede? (Ps. 119:22). Hiskia klaagde: elijk een kraan of zwaluw, alzoo piepte ik, ik kirde als een duif, mijne oogen verhieven zich omhoog: HEERE! ik word onderdrukt, wees Gij mijn Borg.
God eischt van den Borg voldoening en * Hij was gewillig te betalen tot in den dood.
Goud of zilver kan geen betaalmiddel zijn, want de zonde is geen stoffelijke schuld, doch stelt ons strafschuldig voor Gods heilige wet, eischt voldoening in overeenstemming met den aard van deze schuld, als misdrijf tegen God.
Wij zijn niet verlost door goud of zilver, maar door het dierbaar bloed van Christus als van een onbevlekt en onbestraffelijR lam.
God eischt de ongerechtigheid af van Christus, waarmee Hij werd beladen en zich liet beladen.
Als dezelve geëischt werd, to«i werd Hij verdrukt...
Toen werd Hij verdrukt... Dat afeischen dus wordt openbaar in verdrukking. Iemand, die geperst wordt om te betalen wat hij schuldig is. Dit beteekent voor ons menschen, die geen penning hebben om te betalen, die het rantsoen niet kunnen opleveren, eeuwige gevangenschap... onder den toorn Gods.
Ge weet wel, dat een eerbaar mensch, die nog een geweten heeft — dat wordt minder tegenwoordig — vreest voor een deurwaarder, voor het opgehaald worden naar de gevangenis. Hij is bang zijn schuldeischer ^pgen te komen. Hij ontloopt hem, ligt er nachten van wakker, doet alles wat hij maar kan om althans iets te kunnen aflossen.
En zie nu eens onze verhouding jegens onzen God! We geneeren ons van nature niet, wel onthopen we God, maar niet uit schaamte, doch uit vijandschap.
Wee onzer als we zóó voortgaan, want dwaalt niet, God laat zich niet bespotten. Zoo wat de mensch zaait zal hij ook maaien; wie in het vleesch zaait, zal uit het vleesch verderfenis maaien. Hier zijn bloedschulden te vereffenen. Hoe vaak spreken de profeten van de verdrukking van den Messias. Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt... daarin hebt ge alles bij elkaar.
Verdrukt in ziel en lichaam werd Hij, benauwd, gefolterd, in het bijzonder op het einde van Zijn lijden. Toen werd alles samengedrongen, als onweerswolken, die zich samenpakken en ontladen in noodweer.
Hij is ten hoogste verdrukt, zoodat Hem het bloedig zweet werd uitgeperst in den hof en Hij bad: ader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan, doch niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede. De apostel schrijft ervan in den brief aan de Hebreën: ie in de dagen Zijns vleesches gebeden en smeekingen geofferd heeft, met sterke roeping en tranen (Hebr. 5:7).
Neen, onze Borg had geen ijzeren hart, dat het lijden en de druk Hem niet zouden hebben geraakt tot in het diepst zijner reine middelaarsziel.
Indien Hij geen droefheid had gekend, zoo ware uit Zijn lijden geen troost te putten. Hij werd gekweld met zeer bitter lijden in den geest.
Hij werd verzocht van den duivel. Hij klaagde: dit is uwe ure, en de macht der duisternis. Zal Hij bidden: Vader, verlos Mij uit deze ure? Neen, hiertoe is Hij in deze ure gekomen en Hij wordt geperst totdat het volbracht zij.
Hij heeft niet geleden om het lijden te ersmaden, doch te doordragen en alzóó anderen daarvan te verlossen. Groote benauwdheid des harten heeft Hij doorstaan. Met sterke roeping en tranen zocht Hij het aangezicht des Vaders...
Als dezelve geëischt werd, toen werd Hij verdrukt...
Verdrukt door Joden en heidenen, gesmart door zijn eigen discipelen. De macht der duisternis heeft Hem zeer benauwd. En bovenal drukte Hem de toorn Gods. Hij zou zeker zijn bezweken, indien Zijn Godheid Hem niet had ondersteund.
Doch deze gansche verdrukking, benauwing, persing, kwam niet over Hem om eigen kwaad, o neen, Hij was heilig en onnoozel, afgescheiden van de zondaren. Want dien, die geen zonde heeft gekend, heeft God zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.
Gods gerechtigheid en waarheid vorderden dit alles naar den eisch van het recht.
Maar staan wij nu stil bij zijn groote lijdzaamheid in dit bitter lijden.
Doch Hij deed zijn mond niet open. Hierin wordt ons geleerd zijn matelooze lijdzaamheid, zachtmoedigheid en onderwerping aan den wil des Vaders. Hebben wij uit deze bron geput om in leed en ongeval met den dichter te belijden: mmers is mijne ziel stil tot God (Ps. 62 : 2).
Of herinneren we ons uit ervaring des geloofs dit andere woord: Ik zal mijn mond niet opendoen, omdat Gij het hebt gedaan (Ps. 39).
Dit is het edele stilzwijgen, dat volgt uit onderwerping aan Gods bestel.
De natuur faalde om hem de mond te snoeren, maar de genade heeft dit tot stand gebracht. Hoe zeer kunnen twee volkomen verschillende ervaringen op elkaar gelijken. Eerst zweeg de dichter, en zijn smart werd verzwaard en een vuur ontbrandde in zijn overdenkingen. Zwijgen is zwijgen, maar het eerste was zondig en dit was heilig zwijgen. Ik zal mijn mond niet opendoen, omdat Gij het hebt gedaan!
De neiging tot opstand werd gebroken door de gedachte: Gij hebt het gedaan.
Het is des Heeren recht om te doen gelijk Hij .wil en Hij wil altijd wat wijs is en goed. Waarom zouden wij dan zijne andelingen verdenken en voor de vierchaar roepen? Indien het toch werkelijk e HEERE is, zoo laat Hij doen wat goed s in Zijne oogen.
Zullen wij nu klagen over datgene aarover wij Hem eeuwig zullen verheerijken. Doch Hij weet wat maaksel wij ijn, gedachtig zijnde dat wij stof zijn.
Zie, wij worden opgevoed voor de euwigheid, het is de tucht der liefde. Ja, aar alléén om Christus' wille, uit Zijne erdiensten leeren wij dit Gode welgeallige zwijgen. Een zeer bejaard godruchtige bevond zich in den kerker om et Woord Gods en om het getuigenis an Jezus Christus. Zijn hardvochtige ervolgers brachten hem het bloedend oofd van zijn gemartelden zoon en vroeen hem spottend of hij het kende. „Ik en het, ik hen het, " riep de vader, en
kuste het verminkte voorhoofd van zijn blondlokkigen zoon. „Het is het hoofd mijns zoons, mijns geliefden zoons! Goed is de wil des Heeren, die mij. noch de mijnen onrecht kan aandoen, maar ons integendeel door het goede en de weldadigheid heeft doen volgen, alle de dagen onzes levens."
Keeren wij terug tot den boom waaraan deze vrucht is gegroeid en waarvan zij is geplukt. Doch Hij deed Zijnen mond niet open.
Hoe geduldig en onderworpen was Hij. Maar Zijn lijden was bitter en Zijn lijdzaamheid vol smart.
Hoe vaak spreken de profeten van deze gelatenheid van den Knecht des Heeren.
De Heere HEERE heeft Mij het oor geopend en Ik ben niet wederspannig. Ik wijk niet achterwaarts. Ik geef Mijn rug dengenen, die Mij slaan, en Mijne wangen dengenen, die mij het haar uitplukken. Mijn aangezicht verberg Ik niet voor smaadheden en speeksel.
Hij zwijgt om te luisteren naar Gods stem. Dit werd reeds afgeschaduwd in den patriarch Izaak, die op het hout lag gebonden, na eigen brandhout te hebben gedragen. Alleen maar, Izaak komt vrij en Christus niet, daarom is de patriarch beeld van de Kerk Gods, maar dan zooals zij in Christus gebonden is tot overgave en offer. Gij volgt ons toch in het lezen, nu wij den gang van Gods Gezalfde naspeuren? Volgt gij wel in het geloof, met aanbidding?
Doch Hij deed Zijnen mond niet open... Meen echter niet, dat Hij niet leed, of ongevoelig was. Verre vandaar! Neen, Zijn reine ziel kromp ineen onder den toorn Zijns Vaders. Ach, wat stamelen wij eigenlijk van deze verborgenheid, wat kunnen wij hier weten? Deze zee is te diep dan dat wij met ons peillood den bodem zouden kunnen raken.
Dit geheim is te hecht verzegeld dan dat wij het zouden kunnen openen. Wie heeft ook hier den zin des Heeren gekend en wie is Zijn raadsman geweest?
En toch, en toch, iets kunnen wij ervan verstaan in het geloof. Wie ooit onderworpen werd in zijn ziel onder God in Zijn toorn, weet hoe ons hart dan' schreit, doorwond is en toch stil. Onuitstaanbare pijn schrijnt door ons wezen en toch hebben wij geen woord van verweer of tegenkanting.
Gij weet wel, dat iemand met gesloten mond God kan vloeken en zichzelf vervloeken. En daartegenover met geopende lippen toch kan zwijgen onder God.
Zoo was er in onzen Middelaar stilheid en gelatenheid des harten temidden van het geruisch Zijns harten, terwijl Hij brullend klaagde in Zijn leed, want Hij gevoelde Zijn smart en de verberging van Gods aangezicht als duizend dooden.
De angsten der hel troffen Hem, die de schootszoon des Vaders is.
Wat zal straks de Vader antwoorden als de hel vraagt aan het kruis: kent Gij, dit hoofd Uws Zoons, van Uwen geliefde, vol bloed en wonden?
God heeft de hel geantwoord, dat Hij Hem kende, en ziet. het voorhangsel des tempels scheurde middendoor van boven tot beneden.
Kwam er niet een stem uit den hemel toen Jezus Zijn lijden en dood overpeinsde: Ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem wederom verheerlijken.
Zijne ziel was ontroerd en Hij zeide: wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure? Maar hierom ben Ik in deze ure gekomen.
En dan bidt Hij, de onderworpen Zoon in het vleesch: Vader, verheerlijk Uwen Naam! •
Er kwam dan eene stem uit den hemel, zeggende: En Ik heb Hem verheerlijkt, en Ik zal Hem wederom verheerlijken!
De schare meende, dat een donderslag was geschied, anderen zeiden: een engel heeft tot Hem gesproken.
Wij betreden hier duistere dalen, en toch de klaarheid des hemels is in Zijne ziel. Hij weet wat Zijn lijden en sterven inhoudt voor den Vader en daarom zeide Hij: Niet om Mijnentwil is deze stem gesclv'ed, maar om uwent wil.
Hoort het dan hoe de Vader toch Zijn Naam verheerlijkt in dezen stikdonkeren nacht, als Hij Hem toont door den Geest Zijn Messiaansche roeping.
Johannes teekent nog aan: it zeide Hij, beteekenende hoedanigen dood Hij zoude sterven (Joh. 12:28, 33).
Denk aan Zijn opgaan naar Jeruzalem, Zijn verblijf in de Paaschzaal, en hoe Hij, als zij den lofzang hadden gezongen, uitging naar den olijvenhof. Hoe Hij Zich liet vangen en binden, liet wegleiden. Hoe Hij stond voor Annas en Cajaphas, voor Pilatus en Herodes.
Doch Jezus zweeg stil! Hij deed Zijnen mond niet open.
De mensch opende zijn mond tegen den hemel, want de hemel krijgt wat te hooren van de aarde uit menschenmond. De mensch beschuldigde Zijn Maker en beleedigde Hem. Ziehier dan in dit zwijgen de onderwerping aan den wil des Vaders.
Hij wilde zijn als een onwetende, die van stap tot stap moet worden onderwezen in den weg dien Hij zal gaan. Dit niet openen van den mond sluit dus, wij wezen er reeds op. spreken en zuchten niet uit, maar bedoelt te zeggen, dat Jezus volkomen onderworpen en lijdzaam was. Hij sprak onder Zijn bitter lijden in den hof en aan het kruis. Maar Hij wist dat er een tijd van spreken en van zwijgen is, den dwaas te antwoorden of niet te antwoorden. Hij sprak Judas aan. zuiverde Zich van laster, beleed Gods Zoon te zijn. Een Koning, maar niet van deze wereld. Hij erkende dat Pilatus macht over Hem had en toch machteloos was zonder Zijn wil. Hij leed niet om en voor Zichzelf. En Jezus kwam uit, dragende de doornenkroon en het purperen kleed en Pilatus zeide: zie den mensch.
Wij moeten voor God verstommen als Hij spreekt om ons te ontdekken. Wij moeten zwijgen, dan kan Hij spreken, waarom Hij Zijnen mond niet open heeft gedaan.
' Hij opende Zijn mond niet om te murmureeren of Zijn vijanden te vloeken. Vader, reken hun deze zonde niet toe, want zij weten niet wat zij doen.
Ook Gods kinderen zijn geroepen tot lijden en dulden. Allen, die godzalig willen leven zullen vervolgd worden. Jezus' discipel moet des Meesters kleed dragen. Christus heeft geleden, ons een exempel nalatende.
Als Hij gescholden werd, schold Hij niet weder. Hij heeft het tegenspreken der zondaren verdragen. Als Hij leed dreigde Hij niet (1 Petrus 2 : 21).
Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat wij Zijne voetstappen zouden vol-
gen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 februari 1948
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 februari 1948
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's