DE ALGEMENE GENADE
9
Prof. Hepp verdedigt in zijn publicaties uit alle macht de ideeën van Kuyper. Van belang is wat hij in zijn brochure: „De Algemene genade" schrijft over de verloochening van de leer der algemene genade in Amerika. Men zeide dat er geen genade kon zijn dan in 't bloed van Jezus Christus. Daarom kon aan niet-uitverkorenen geen genade worden bewezen. Ogenschijnlijk ontvangen zij dezelfde zegeningen als de uitverkorenen. De weldaden overvloedig geschonken vloeien af naar de verworpenen, maar door hen worden de zegeningen in een vloek verkeerd. In 1924 nam de Synode van Kalamozoo een beslissing in de leergeschillen over de algemene genade. De conclusies werden in drie punten saamgevat.
Ten eerste wees men erop, dat er een gezindheid Gods is jegens de mensheid in 't algemeen en niet alleen jegens de uitverkorenen. Er is een zekere gunst of genade Gods, die Hij betoont aan schepselen in het algemeen. Dit blijkt uit verschillende Schriftplaatsen en uit de Dordtse Leerregels waar deze spreken van een algemene aanbieding des Evangelies. Uit citaten wordt aangetoond, dat de Geref. vaderen dit gevoelen hebben voorgestaan.
In het tweede punt wordt verklaard dat er volgens Schrift en Confessie is een beteugeling door de genade. Vooral Ned. Geloofsbelijdenis art. 13 en 16.
Tenslotte wordt erop gewezen dat volgens Schrift en Confessie (vooral de Leerregels) de mens, hoewel onbekwaam tot enig zaligmakend goed, in staat is tot burgerlijke gerechtigheid.
Wat het eerste betreft diene ter opheldering nog dat door verschillenden op bedoelde Synode aangeklaagd, werd staande gehouden dat de prediking wel niet-uitverkorenen bereikt, maar geen welgemeende aanbieding des heils is, en enkel strekt tot verharding.
Ook Dr. S. J. Ridderbos in zijn eerder genoemde dissertatie neemt het op voor Kuypers opvattingen. Toch heeft hij enkele bezwaren.
Allereerst dat Kuyper in zijn cultuurbeschouwing het werk van Christus niet ten volle tot zijn recht deed komen. Kuyper heeft het begrip „Christelijke cultuur" te veel uit het dogma van de heiligmaking bepaald. Ridderbos wil vooral de rechtvaardigmaking in dezen naar voren schuiven, omdat die ook aan de heiliging voorafgaat. „Christelijke cultuur is allereerst verzoende en daarom vernieuwde cultuur; zij wordt gekenmerkt door de kleine beginselen ener nieuwe gehoorzaamheid, om-
dat zij leeft onder de rechtvaardigende kracht van Christus bloed."
Voorts is Christus' Koningschap niet voldoeq^e tot zijn recht gekomen. De gemene gratie valt onder de heerschappij van de verhoogde Middelaar.
Naast deze beide hoofdbezwaren zijn er enkele minder centrale bedenkingen. We noemen alleen dat volgens Dr. Ridderbos Kuyper onder de doeleinden van de gemene gratie niet uitdrukkelijk noemt: opdat ze niet te verontschuldigen zouden zijn." (Rom. 1:20). Inderdaad was dit een punt, dat we juist bij Calvijn zo vaak hebben aangetroffen. Daardoor wordt de gemene genade op het dogma van de roeping betrokken.
Pas verscheen een referaat van Mr. I. A. Diepenhorst over „algemene genade ëh antithese". Over 't algemeen sluit hij zich aan bij Kuyper. Wel brengt hij verschillende suggesties naar voren. B.v. dat Christus, de Middelaar der verzoening, wel op enigerlei wijze bij de algemene genade moet betrokken zijn; zij gaat stellig niet buiten Hem om."
Ook buiten de kring van geestverwanten vond Kuyper bestrijding. Vooral had men bezwaar tegen het zelfstandige doel van de algemene genade, n.1. dat de scheppingskrachten ondanks de zonde, toch tot ontplooiing komen, zodat satan's toeleg mislukte en God triumfeerde.
Maar de verschillende bestrijders houden zich niet speciaal bezig met de gemene genade. Wel Van Ruler, maar zijn bezwaren zijn feitelijk meer gericht op Kuypers leer van de bizondere genade. Inzake de leer der algemene genade vernemen we feitelijk weinig nieuws.
Een briefschrijver vroeg naar de betekenis van Kuyper voor de cultuur. Hij vond dat Kuyper toch wel zeer veel gedaan had om het Christelijk volksdeel mondig te maken in de cultuurvragen. Het is niet de bedoeling geweest om de indruk te wekken dat de Christen geen roeping heeft in het cultuurleven. Inderdaad heeft Kuyper een machtig werk gedaan. We hebben echter met klem willen wijzen op het gevaar van wereldgelijkvormigheid. Het streven om allerlei wereldse verschijningen op gebied van wetenschap, kunst en ontspanning op de voet te laten volgen door „christelijke" pendanten doet ons wel eens denken aan de begeerte van Israël om een Koning, zoals de volken er een hadden. Denk aan chr. toneel, chr. film, chr. dans, etc. Tenslotte geeft dan toch de wereld de toon aan, al luidt het principe: alle terrein des levens voor Christus.
De zin „Calvijn onderzocht de betekenis van de algemene genade voor de cultus, Kuyper voor de cultuur" betekent niet een absolute veroordeling van het oogmerk van laatstgenoemde. Alleen een typering van beider gedachtengangen.
Inderdaad is er een roeping voor de Christen om zich ook bezig te houden met het cultuurproces. Daarvoor is nodig een uiteenzetting óók van de leer der algemene genade. Dit vraagstuk vordert een behandeling. waarbij de ethiek niet minder dan de dogmatiek aan het woord komt. M.i. moet de christelijke cultuurbeschouwing van regel tot regel voor ogen houden het apostolisch vermaan: ..die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende: want de gedaante dezer wereld gaat voorbij." Immers ..de tijd is kort".
Het ..als niet" uit 1 Cor. 7:30 en 31 moet volledig tot uitdrukking gebracht worden.
Mijn hoofdbezwaar tegen al de in deze paragraaf behandelde beschouwingen is, dat de kwestie van de algemene genade en bizondere genade is verminkt doordat men de zaak tot deze beide heeft herleid. Calvijn spreekt van een verbonds algemene genade, die tussen beide in ligt. Het verwaarlozen van dit gegeven heeft veel ellende veroorzaakt. We moeten op dit punt noodzakelijk terugkomen wanneer we in het volgende hoofdstuk bespreken de brohure van Ds. Kersten: „De genade Gods".
§ 7. De algemene genade bij Ds. Kersten c.s.
In 1947 kwam bij de N.V. Drukkerij „De Banier" te Rotterdam uit een brochure getiteld: „De Genade Gods" van de hand van Ds. G. H. Kersten. Deze brochure telt 12 bladzijden. Na een pagina van de inleiding volgt er nog één van de bizondere genade, waarna voor de algemene genade 10 bladzijden overblijven. De brochure had dus de titel: De algemene genade met eer verdiend.
Allereerst wordt gehandeld over de genade als eigenschap Gods, daarna over de mededeling der genade aan de schepselen. In betrekking tot de mensen onderscheiden we algemene en bizondere genade.
„Bij deze onderscheiding hebben wij wel op te merken, dat de Alqemene genade naar het gebruik der Heilige Schrift en ook van de rechtzinnige oudheid zelden en oneigenlijk genade genoemd wordt, vermits deze de natuur van de genade tegen de Pelagianen zorgvuldig onderscheiden heeft", aldus schrijft Ds. Kersten, v. Mastricht citerend.
Nu Soeten we er echter op letten, dat v. Mastricht niet onderscheidt: algemene en bizondere genade, maar algemene, gemene en bizondere genade (v. Mastricht, Godgeleerdheid II, 17, 15 en 16 en 17). Van het verschil algemene en gemene genade wordt in de hele brochure niet gerept. Wanneer Ds. Kersten op blz. 11 opsomt de weldaden die van Mastricht telt onder de algemene genade, noemt hij juist die weldaden, die van Mastricht rekent bij de gemene genade. Van deze gemene genade evenwel zegt van Mastricht nergens dat ze zelden en oneigenlijk genade genoemd wordt. Door dit verschil onbewust of bewust te verzwijgen trekt Ds. Kersten de zaak totaal scheef, althans voorzover v. Mastricht als getuige wordt opgeroepen. Voor alle dingen is toch nodig dat we een schrijver zuiver citeren.
Van Mastricht nu zegt duidelijk, dat God door de algemene genade natuurlijke weldaden bedeelt aan alle en een ieder schepsel en door de gemene genade zedelijke goederen aan de mensen in het bizonder, doch zonder onderscheid aan uitverkorenen en aan verworpenen. Dit is juist daarom zo belangrijk, omdat van Mastricht opgeroepen wordt door Ds. Kersten, om mee aan te tonen dat we eigenlijk haast niet kunnen spreken van algemene genade. Maar die weldaden, waaraan Ds. Kersten min of meer het genade-karakter wil ontzeggen met behulp van de uitspraak van van Mastricht inzake de algemene genade, vallen onder de gemene genade bij deze auteur. Van Mastricht komt met zijn onderscheiding van drie genaden dichter bij Calvijn, alhoewel deze toch altijd nog sprak van vier: universele algemene genade, generale algemene genade, verbonds-algemene genade en bizondere. Wat van Mastricht telt onder gemene genade, hoort bij Calvijn deels tot de generale algemene genade en deels tot de verbonds-algemene genade.
De algemene genade staat ten enenmale los van de verzoening van Christus volgens Ds. Kersten: „Noch tijdelijke, noch enige geestelijke weldaden worden den verworpenen toebedeeld uit de zoenverdienste van Christus. Dit volgt èn uit de Praedestinatie èn uit het Verbond der Genade èn uit" de personele voldoening van Christus."
Eerst dus de praedestinatie. Is de zaak wel zo eenvoudig als gesteld wordt? Inderdaad is er verkiezing en verwerping. Calvijn leerde graden van verkiezing. Zie b.v. Institutie III, 21, 5 en 6. Vgl. Ds. Kievit: Tweeërlei kinderen des Verbonds, 2e dr. pag. 24—29, waar twee plaatsen uit Hosea en Mal. 1 vss. 2 en 3 besproken worden aan de hand van Calvijns commentaar op die plaatsen. Het is niet verkiezing-verwerping, wit-zwart, maar er zijn tussenliggende nuanceringen en dat maakt het vraagstuk van de relatie van Christus' zoenverdienste tot de algemene genade ook minder simplistisch. Merk op hoe Calvijn in zijn leer van de praedestinatie de metaphysica bant, maar aan de gegevens die hij verkreeg door trouw luisteren naar de Schrift, de hun toekomende plaats inruimt.
Dan krijgen we het verbond der genade. Inderdaad zijn er twee verbonden: het verbond der werken en het verbond der genade.
Maar de zaak ligt wiskundig uitgedrukt niet zo, dat de algemene genade staat tot de bizondere als het verbond der perken tot dat der genade. Alweer moet ik wijzen op Calvijn, op gevaar af dat ik een-
tonig word. „In gehoorzaamheid aan de Schrift" (als we eens wilden weten wat dat nu eigenlijk moest zijn: in gehoorzaamheid aan de Schrift, dan zouden we ons moeten verdiepen in de werken van Johannes Calvijn) leerde de Hervormer, dat er is een tweeërlei aanbieding van de belofte des verbonds, dat er zijn tweeërlei kinderen des Verbonds. Wie over deze kwestie uitvoerig wenst ingelicht te worden neme ter hand het bovengemelde boekje van Ds. Kievit. Daarom geloof ik dat de zaak niet zo eenvoudig is als Ds. Kersten schrijft „Hoe zou dan één mens enige zegening uit Christus kunnen ontvangen, die niet uit het verbroken Werkverbond in het verbond der genade is overgebracht." Veler prediking wordt volgens dit óf...óf schema opgesteld, maar de eis onderscheidend te prediken vraagt dat we meer verschil maken.
Ten slotte het derde argument: de voldoening van Christus. „Deze is particulier, in verwerving maar ook in toepassing. Daaruit volgt dat niemand, zelfs niet een dronk koud waters uit de borgtochtelijke voldoening van Christus ontvangen kan, tenzij hij in Hem gerekend wordt."
Deze voorstelling is wel uitermate overzichtelijk, maar doen we de werkelijkheid geen geweld aan? Inderdaad is het wel de zuiver gereformeerde lijn om de particuliere voldoening te handhaven. Wanneer we bij Bavinck dit onderwerp nagaan, blijkt echter dat hierover in de loop der tijd heel wat te doen geweest is. Om maar één punt te noemen: de scheiding in de Schotse Kerk in 1733 van de Erskine's. Deze beide broers, alsiftede o.a. Thomas Boston, leerden dat Christus' offerande een legale bondsgenoegzaamheid bezat voor alle mensen en ze grondden daarop 't algemene aanbod van genade.
Er komen hier verschillende vragen aan de orde, die niet in een enkele zin kunnen worden afgedaan. De Dordtse Leerregels brengen naar voren, dat de genoegdoening van Christus is „van oneindige kracht en waardigheid, overvloedig genoegzaam tot verzoening van de zonden der ganse wereld". Ook de Catechismus poneert dit gezichtspunt „dat Hij... de toorn Gods tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht gedragen heeft". Ten onrechte is deze zinsnede aangehaald als bewijs voor de algemene voldoening, zegt Bavinck terecht.
, Ik geloof echter dat we waken moeten voor een andere fout. Is het niet farizees om voor ieder precies een aandeel van schuld te berekenen? Wanneer onze ziel „door schuldbesef verslagen" wordt, leren we kennen onze medeplichtigheid aan duizenderlei misdrijf, ja dan worden we solidair met de schuld van het ganse geslacht van Adam, ja het schuldbesef wordt betrokken op de ganse kosmos, die vervloekt is om onzentwille. Daarom is het een bazuinstoot van het Evangelie, dat Christus de toorn Gods tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht gedragen heeft. Met minder kan ik niet toe. Er moet meer gebeuren dan eigen straatje schoonvegen.
De vrucht van Christus' lijden en sterven, alsook de Hogepriesterlijke bediening komt alleen den uitverkorenen ten goede, betoogt Ds. Kersten. Daarvoor wordt aangehaald Joh. 17: „Ik bid niet voor de wereld." Voor wie dan wel? „Voor degenen die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn Uwe". Zo leert ons hetzelfde vers. Maar in vers 12 zegt Christus: „Die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon der verderfenis, opdat de Schrift vervuld worde." Heeft het woord gegeven in vers 9 een andere betekenis dan in vers 12? Is Judas niet ook een gegevene des Vaders? Er staat immers: niemand uit hen dan...! Men kan dus ook een gegevene des Vaders zijn en toch verloren gaan. Bidt Christus ook voor dezulken? Genieten zulken ook voorrechten van Christus' Borgwerk? De kwestie is ook hier niet zo eenvoudig. We komen weer bij Calvijn, die sprak van graden der verkiezing, van tweeërlei kinderen des Verbonds, enz.
Maar zegt Ds. Kersten, „als we dan niet bij de Arminianen willen gerekend worden, dan moeten we een scheiding brengen in de zoenverdienste van Christus en deze, als niet geldend voor de geestelijke en eeuwige weldaden, wel geldend maken voor de tijdelijke zegeningen." „Geen zegeningen kunnen ons geschonken worden, tenzij, in orde der natuur, Christus ons eerst is toegerekend."
Maar wat wil zeggen: Alle rank, die in Mij gene vrucht draagt, die neemt Hij weg" (Joh. 15:2)? Die rank heeft toch wel met Christus te maken, want hij is in Christus. Wat wil zeggen, hetgeen we lezen in 1 Cor. 10:1—5? „Allen onder de wolk; allen door de zee doorgegaan; allen in Mozes gedoopt, allen dezelfde geestelijke spijs gegeten; allen dezelfde geestelijke drank gedronken, want zij dronken uit de geestelijke steenrots, die volgde, en de steenrots was Christus."
Sommigen hebben de hemelse gaven gesmaakt, zijn de Heilige Geest deelachtig geworden, hebben gesmaakt het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw en zijn toch afvallig geworden volgehs Hebr. 6 : 4 en 5. Dit zijn toch wel genade-gaven. Vooral ook als er sprake is van de Heilige Geest, die wel een duidelijke vrucht is van Christus' dood. Men kan, dat staat in ieder geval vast, gaven des Geestes genieten zonder dat de Heilige Geest als Levendmaker geschonken is. Dus dat Jcan wel zonder dat in orde der natuur eerst de Geest is toegerekend.
M.i. laat Calvijn aan deze verschillende Schriftgegevens door zijn leringen het beste hun recht wedervaren.
Al is het waar dat de voldoening van Christus is beperkt tot de uitverkorenen althans als verwerving van de volkomen zaligheid, daarmede is toch niet bewezen dat er geen tijdelijke weldaden uit bunnen voortvloeien die niet-verkorenen kunnen ten goede komen.
Ds. Kersten echter schrijft dat de weldaden, die de verworpenen ontvangen, hen toekomen uit de goedheid en verdraagzaamheid Gods, „waarmede zij zich vet maken voor den dag der slachting." Inderdaad komt deze uitdrukking ook nog al eens bij Calvijn voor, - maar het is bij hem geen eenzijdig overheersend gezichtspunt. Bovendien is het de vraag of deze en dergelijke uitdrukkingen in de Schrift niet menigmaal ook worden gebelgd als een uiterste waarschuwing. De consequentie werd eenvoudig voorgehouden. Tenslotte is er ook een loslaten van Gods kant, maar dan is er heel wat gebeurd. Deze kwestie heeft zoveel facetten, dat het niet geduld mag worden dat men practisch een enkele laat gelden.
Bovendien zou ik willen wijzen op de wonderen. Dit waren toch wel genadeweldaden van Christus. Toch zijn ze niet uitsluitend aan uitverkorenen wedervaren. Van de tien melaatsen waren er tenminste al negen, die zich uiterst ondankbaar betoonden. Te zeggen dat aan de een een wonder overkwam krachtens Christus' voldoening en dat een ander een wonder ontving uit de verdraagzaamheid Godsjs toch op zijn minst ook gekunsteld.
Voorts kunnen we onze gedachten laten gaan over verschillende gelijkenissen. Al eerder wees ik op de gelijkenis van vierderlei bodem, niet vierderlei zaad. Voorts de talenten en de ponden, die aan ieder werden toebetrouwd, waren toch van hetzelfde gehalte. Daarin lag niet de oorzaak, dat er een verkeerd gebruik van gemaakt werd. De oorzaak was eigen schuld. Doch anderzijds het goede gebruik was enkel en alleen de genadewerking Gods.
De Dordtse Leerregels, handelend over de dood van Christus, stellen de zaak zuiver. Eerst wijzen ze op de oneindige waardij (II § 3). Vervolgens op de belofte des Evangelies: opdat een iegelijk die gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Deze belofte moet alle volken en mensen zonder onderscheid verkondigd en voorgesteld worden met bevel van bekering en geloof. Dat velen geroepen zijnde, zich niet bekeren, geschiedt door eigen schuld. Maar dat anderen waarlijk geloven komt voort alleen uit Gods genade.
Wanneer we echter aan de verkondiging het genade-karakter, al is het dan geen bizondere genade, ontzeggen, dan ontnemen we aan de uitdrukking eigen schuld alle kracht. Dit moet onherroepelijk de ernst, kracht en bezieling van de prediking doden.
We zien nog geen reden om de stelling uit § 1 terug te nemen: de Schrift noemt genade zowel het aanbod als de toepassing. We komen op deze aangelegenheid terug, omdat deze vragen diep ingrijpen in het gewichtvolle ambt van de verkondiging. Hier komen vitale belangen van de Kerk ter sprake.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 maart 1948
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 maart 1948
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's