Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Pinksterfeest van Israël

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Pinksterfeest van Israël

40 minuten leestijd Arcering uitzetten

Om u een overzicht te geven van het Pinksterfeest van het volk Israël naar de inzettingen des Heeren, willen we eerst de plaatsen, waar van dit Feest wordt gehandeld in de wet, voor u afschrijven:

Exodus 23 : 16a. En het feest des oogstes, der eerste vruchten van uwen arbeid, die gij op het veld gezaaid zult hebben... Hier heet het feest dus: eest des oogstes, oogstfeest.

Exodus 34 : 22. Het feest der weken zult gij-ook houden, zijnde het feest der eerstelingen van den tarweoogst... Hier vinden we dus den naam van feest

der weken of wekenfeest.

Dit is ook het geval in Deuteronomium 16 : 10, Daarna zult gij den Heere uwen God het feest der weken houden...

Leviticus 23 i 15—21. Daarna zult gij u tellen van den anderen dag na den sabbath van den dag, dat gij de garf des beweegoffers zult gebracht hebben; het zullen zeven volkom ene sabbathen zijn;

Tot den anderen dag, na den zevenden sabbath, zult gij vijftig dagen tellen, dan zult gij een nieuw spijsoffer den Heere offeren.

We zien dus, dat van Paschen tot Pinksteren vijftig dagen verliepen, die nauwkeurig geteld moesten worden. En dan was het Pinksteren, dan moest een nieuw spijsoffer worden gebracht. En dan gaat de text verder: Gijlieden zult uit uwe woningen twee beweegbrooden brengen; zij zullen van twee tienden meelbloem zijn, gedeesemd zullen zij gebakken worden, het zijn de eerstelingen den Heere (vs. 17).

Gij zult ook met het brood zeven volkomene eenjarige lammeren en éénen var, het jong van een rund en twee rammen offeren; zij vzullen den Heere een brandoffer zijn, met hun spijsoffer en hunne drankofferen, een vuuroffer, tot eenen liefelijken reuk den Heere.

Ook zult gij eenen geitenhok ten zondoffer en twee eenjarige lammeren ten dankoffer bereiden.

Dan zal de priester dezelve met het brood der eerstelingen ten beweegoffer, voor het aangezicht des Heeren, met de twee lammeren bewegen; zij zullen den Heere een heilig ding zijn, voor den priester.

En gij zult op dienzelfden dag uitroepen dat gij eene heilige samenroeping zult hebben; geen dienstwerk zult gij doen; het

is eene eeuwige inzetting in al uwe wo-

ningen voor uwe geslachten. Zeer breedvoerig wordt ons hier dus het Pinksterfeest van Israël geteekend en het draagt hier den naam van dag der eerstelingen.

Ook Numeri 28 : 26 wordt gesproken van den dag der eerstelingen ter aanduiding van het Pinksterfeest en nadruk wordt erop gelegd, dat men geen werk zal doen en een heilige samenroeping zal wezen.

Numeri 28:26—31 daar wordt als volgt de Pinksterviering voorgeschreven: nsgelijks op den dag der eerstelingen, als gij een nieuw spijsoffer den Heere zult offeren naar uwe weken, zult gij eene heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen.

Dafi zult gij den Heere een brandoffer ten liefelijken reuk offeren: twee jonge varren, eenen ram, zeven eenjarige lammeren:

En hun spijsoffer van meelbloem, met olie gemengd: drie tienden tot eenen var, twee tienden tot eenen ram;

Tot elk een tiende tot een lam, tot die zeven lammeren toe;

Eenen geitenbok, om voor u verzoening te doen.

Behalve het gedurig brandoffer en zijn spijsoffer, zult gij ze bereiden; zij zullen u volkomen zijn met hunne drankofferen. Tenslotte moeten wij nog letten op hetgeen in Deuteronomium van het Pinksterfeest wordt voorgeschreven.

Deut. 16 : 9—12. Zeven weken zult gij u tellen; van dat men met de sikkel begint in het staande koren Zult gij de zeven weken beginnen te tellen.

Daarna zult gij den Heere, uwen God, het feest der weken houden; het zal eene vrijwillige schatting uwer hand zijn, dat gij geven zult, naardat u de Heere, uw God, zal gezegend hebben.

En gij zult vroolijk zijn voor het aangezicht des Heeren, uws Gods, gij en uw zoon, en uwe dochter, en uw dienstknecht, en uwe dienstmaagd, en de Leviet, die in uwe poorten is, en de vreemdeling, en de wees, en de weduwe, die in het midden van u zijn; in de plaats, die de Heere, uw God, zal verkiezen, om Zijnen naam aldaar te doen wonen.

En gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht geweest zijt in Egypte; en gij zult deze inzettingen houden en doen.

Zooals de lezers zullen bemerkt hebben is de offerdienst op het Pinksterfeest, dat een dag duurde, vrij ingewikkeld. Maar de beteekenis is zeer diep voor het levenx van Israëls volk, dat volk des verbonds is.

De Heere heeft hen uitgeleid uit het diensthuis van Egypte en hun geschonken het land Kanaan, een land vloeiende van melk en honig. Zij hebben dit land als een geschenk gekregen, als gave des verbonds en de geestelijke zegeningen zijn ten nauwste verbonden met de stoffelijke weldaden, die zij ontvangen. Ook hier is het volstrekt onmogelijk uiteen te rafelen algemeene en bijzondere genade. Evenmin is er grond voor de stelling, dat alléén de uitverkorenen uit Christus worden bediend, daartegen pleit onmiddellijk de offeranden voor het geheele volk. Wel blijft het dus waar, dat alléén de ware geloovigen. de echte kinderen Abrahams, den geestelijken zegen hebben genoten en de zaligheid zijn deelachtig geworden, maar de anderen hebben zich verhard tegen de genade, de zegeningen versmaad, die hen van den God des verbonds toekwamen en waarbij Christus in het middelpunt stond, getuige de offers, die voor het geheele volk werden gebracht.

Maar het ongeloof sloeg er geen acht op, zag wel het bloed stroomen en de verzoening beduid, maar geloofde niet in den toegezegden Messias.

Ze deelden mee in de zegeningen van Kanaan, maar verwierpen den zegenenden God in Christus. Daarop moeten wij wel letten: zóó wordt ons juist het strenge oordeel Gods verstaanbaar in de schending des verbonds, in het vergrijp aan den Messias. Want zij zijn niet gestruikeld, opdat zij vallen zouden, maar door hun ongeloof zijn zij verhard geworden. Wanneer wij voor dit alles geen oog hebben, sluiten wij den weg af om ook het Pinksterfeest van Israël als feest van het geheele volk des verbonds te verstaan.

De naam van het feest was dus: het feest der weken? oogstfeest, en dag der eerstelingen.

Wij noemen het Pinksterfeest omdat het op den vijftigsten dag (pentekosté) na den omer-dag gevierd moest worden door gansch Israël.

En die naam droeg het óók, toen de Heere Christus den Heiligen Geest zond om Zijne gemeente te vervullen. Zoo lezen we in Handelingen 2: ên als de dag van het Pinksterfeest vervuld was, dat is dus het Joodsche feest. Vijftig dagen na Paschen moest het worden gevierd, naar het voorschrift der goddelijke wet.

Het Pinksterfeest dan spreekt van het officieele einde van den oogst in Kanaan. Zoo is het voor Israël naar aard en wezen een dankstond voor het gewas.

De oogst verliep van half April tot half Juni ongeveer, terwijl uit den aard der zaak in de verschillende deelen van Kanaan niet overal de oogst geheel op denzelfden tijd viel.

Daarom zijn bepaalde data vastgesteld voor het geheele volk om Pascha en Pinksteren te vieren.

Met Paschen werden dan de eerste garven van den gerstenoogst den Heere gebracht bij het heiligdom om Hem te worden aangeboden. Israël toch moet weten, dat het land Kanaan eigendom des Heeren is en dat Israël het slechts in vruchtgebruik heeft (Lev. 25:23). Ook moet het wel beseffen dat niet een of andere baal, een Kanaanietische afgod, aan', den bodem zijn vruchtbaarheid geeft, maar dat ze des Heeren genadegave is. De Heere zegent zijn volk door het schenken van den oogst. Zoowel het een als het ander moet Israël elk jaar erkennen door den goddelijken Eigenaar de Hem toekomende schatting te brengen, waardoor alles Hem is gewijd en erkend als uit Zijne hand ontvangen. Israël leeft van genade, en van genade alleen. Genade des verbonds is dit, anders dus dan hetgeen devmenschheid buiten dit verbond ontvangt; het is bijzondere algemeene genade voor Israël. Miskenning van dezen goddelijken zegen is schending van het verbond, verwerping van den God des verbonds, die in den Messias zijn bijzondere genade bewijst. En gelijk bij den mensch de volheid der levenskracht geacht werd in den eerstgeborene tot uiting te zijn gekomen (vgl. Gen. 49:3) zoo worden ook de veldvruchten, die het eerst rijp werden, geacht het beste van den oogst te zijn. Die moesten dan ook den Heere worden afgestaan ten teeken van de wijding van den oogst. Eerst daarna mag de mensch van de vruchten des lands eten zonder zich te bezondigen en mag hij genieten van het rusten van Gocfs zegen op zijn huis (vgl. Ez. 44 : 30).

Zoo werden dan op Paschen den Heere de eerstelingen van den gerstenoogst gebracht. De geroosterde garven werden voor den Heere bewogen. Ook werd volgens Numeri 15 vers 20 de omer der eerstelingen gebracht in den vorm van een gerstenkoek, van met water gemengd gerstenmeel.

Zoo hebben wij met Paschen een nieuw begin van den goddelijken zegen. Het is niet de bedoeling thans nader de bijzonderheden met Paschen na te gaan, dat vraagt een afzonderlijke behandeling. Alleen vermelden we nog, dat bij de omer, die slechts bewogen werd en dus niet op het altaar kwam, behoort een offer, bestaande uit een eenjarig lam als brandoffer met twee tienden van een efa (7, 28 liter) rauw meel als spijsoffer. Anders bestond het spijsoffer uit één tiende (Ex. 29:40 e.a.) en een vierde hin (1, 5 liter) wijn als plengoffer.

Van alle veldvruchten mocht niet gegeten worden, voordat de omer den Heere zal zijn aangeboden en de voorgeschreven offers zijn gebracht (vgl. Joz. 5:11).

Doch nu gaan we van Paschen naar Pinksteren, dan is de heele oogst binnen en de nieuwe tarwe is gemalen. Zorgvuldig zijn de weken en dagen geteld, zeven weken, vijftig, dagen, vanaf het brengen der eerstelingen, de omer met Paschen en thans is het Pinksteren, de vijftigste dag na den omer-dag. De tijd van Paschen tot Pinksteren heet „Sefira", het tellen, namelijk van de omerdagen.

Thans dan moet een nieuw spijsoffer worden gebracht, het is oogstfeest, de dag der eerstelingen, het feest der weken. Het is Pinksteren.

Alle arbeid moet rusten om dezen dag Gode betamelijk te vieren. Gij zult op dien dag uitroepen dat gij eene heilige samenroeping zult hebben, geen dienstwerk zult gij doen; het is eene eeuwige inzetting in al uwe woningen voor uwe geslachten.

Degenen, die daartoe de gelegenheid hadden, gingen op naar den tempel, toen deze eenmaal bestond en vierden daar Pinksterfeest, maar in alle woningen van gansch Israël werd het gevierd ook door vrouwen en kinderen en.wie verder moest

thuisblijven. Zoo lezen we in Handelingen 2, dat van heinde en ver de mannenbroeders waren saamgestroomd naar Jeruzalem om het Pinksterfeest te vieren.

Ook met Pinksteren wordt een beweegoffer gebracht, verbonden met tal van andere offers. Maar het beweegoffer stond in het middelpunt, dit was het eigenlijke van het Pinksterfeest.

Welnu, het nieuwe spijsoffer van den nieuwen oogst moet bestaan uit twee beweegbrooden, van tarwemeel, ieder van een efa (3, 64 liter). Beide brooden moeten gezuurd zijn, zooals het gewone voedsel. Ze moeten dus spreken van dank voor het dagelijksch brood. Maar omdat ze gezuurd zijn, mogen ze niet op het altaar komen en worden daarom „bewogen". En zoo vielen ze den priester toe, evenals de omer van het feest der eerstelingen met Paschen.

Over dit beweegoffer willen we nu eerst iets zeggen, zonder er in den breede bij stil te staan. (Zie hiervoor onze meditaties over de offers, Jaargang 1937: Het .beweegoffer, bl. 406).

Deze brooden dan moeten gebracht worden door het volk van Israël, dat hierin den ganschen oogst aan den Heere afstaat en weer terugontvangt. v

Nu is het hier anders dan bij het beweegoffer, dat werd gebracht bij het dankoffer. Dan toch wordt het vet van het offerdier verbrand op het altaar en verricht de priester een heilige handeling samen met den offeraar. De beweegborst en de hefschouder zijn hierbij in geding. De man die het offerdier had gebracht bij het altaar, moest een borst van het offer nemen en leggen op zijn handen.

De priester legde zijn handen onder de zijne en bewoog , zijn handen met die van den offeraar voor-en achterwaarts in de richting van het altaar. De gave behoorde den Heere toe, wonende in den tempel als de plaats Zijner eere.

Maar dan werden de handen weer teruggetrokken met den beweegborst als om te zeggen: „gij ontvangt hem van den Heere terug."

De Heere geeft u Zijn deei om er een maaltijd van te houden. Dit offerdeel nu heet beweeg-of aanbiedingsborst.

Zoo eet de priester het offervleesch, want dit deel valt hem toe, terwijl de andere borst en schouder den offeraar worden geschonken om er feest van te vieren en een vroolijken maaltijd te houden met familieleden en genoodigden. Doch het moest gegeten worden voor het aangezicht des Heeren, bij Zijn heiligdom.

Ook hierin schuilen rijke en diepe gedachten, waar we thans echter niet nader bij kunnen stilstaan. (Zie Jrg. 1937, bl. 407 en volgende, waar deze offermaaltijd werd bemediteerd.)

De priester eet het offervleesch, dat den Heere is bewogen, evenals de offeraar zijn deel ontvangt van des Heeren deel.

Nu weet ge, dat deze offers zagen op den Christus. Op het samen bezitten van Christus valt hier bijzonder licht. De priester ontvangt Gods deei terug, want het is duidelijk dat het niet kan worden verbrand op het altaar èn gegeten door den priester. De Heere voedt zijn volk met zijn eigen deel. In Christus gaat samen wat in de schaduw niet samen kon gaan. Christus is zoowel geheel voor God als voor Zijn kind, die Hem aanbiedt aan den Heere, gelijk Simeonr die het Kindeke in zijne armen nam en den Heere voorstelde. De Heere bezit denzelfden Christus, die Zijne kinderen ontvangen; Hij is Middelaar Gods en der menschen. Wat Gode verkwikt, Hem is tot een liefelijke reuk, wordt maaltijd voor zijn Sion. Vader, zij hebben waarlijk bekend, dat Gij Mij gezonden hebt. Zoo grijpen al de heiligheden bij het heiligdom als raderen ineen. Het wordt een schoon geheel van de bewegende barmhartigheden Gods in Christus.

Het beweegoffer behoort dus bij het dankoffer. En wie zal Christus genieten door het geloof zonder eerst den Vader te erkennen voor zijn onuitsprekelijke gave. Deze onze gemeenschap zij met den Vader, door onzen Heere Jezus Christus. Doch nu keeren we terug tot het beweegoffer met Pinksteren.

V De twee brooden worden dus bewogen voor het aangezicht des Heeren door den priester. Ze mogen echter niet op het altaar komen. Waarom niet? Is hier hetzelfde geval als wij boven bespraken bij het dankoffer? Neen, want daar ging het er om, dat het deel des beweegoffers wel kon worden gebracht op het altaar en den Heere verbrand, maar dit kon niet omdat het bestemd was voor den priester.

Het kan nu eenmaal niet worden verbrand èn gegeten.

Met de Pinksterbrooden is dit anders. Zij mochten niet op het altaar komen, omdat ze in wezen onrein waren, wijl gezuurd, zooals men zijn dagelijksch brood at. En wat onrein is, mag niet op het altaar komen.

Dit moest Israël eraan herinneren, dat ook hun dagelijks brood hen in aanraking bracht met de zonde des vleesches. Paulus legt er nadruk op dat wij den ouden zuurdeesem zouden uitzuiveren om een nieuw deeg te mogen zijn.

Dit alles hopen we aan de orde te stellen bij de behandeling van het Paaschfeest in Israël, naar zijn twee Zijden, oogstfeest en bevrijdingsfeest, of liever omgekeerd. Thans moeten we volstaan er slechts op te wijzen.

Gij hebt bij het lezen van de Schriftgedeelten over Pinksteren voor Israël wel gelet op de vele offers, die werden gebracht op dien feestdag.

Niet slechts het gewone morgen-en avondoffer, doch het beweegoffer der brooden werd omgeven door andere offers. Daarop moeten wij wel letten.

In Leviticus 23 worden alleen de Pinksteroffers bedoeld, die bij de twee brooden behooren, terwijl in Numeri 28 de algemeene feestoffers worden vermeld.

Er worden in Numeri 28 voorgeschreven als feestoffers op dien dag:2 stieren, 1 ram en 7 lammeren, benevens 3/10 efa meel per stier; 2/10 efa per ram; en 1/10 per lam. In Leviticus 23 echter, waar het gaat om de offers rondom de beweegbrooden, wordt voorgeschreven:7 lammeren, 1 stier, 2 rammen, 1 bok en 2 lammeren" plus spijs-en plengoffer.

Zoo zien we dan dat de beweegbrooden die den voltooiden oogst vertegenwoordigen, geheel worden opgenomen in den dienst der verzoening. Dit is de grondslag van Israëls bestaan, anders kan God niet zegenen en daarom eten zij het brood der ontferming en alleen door te rusten op dien grondslag der verzoening kunnen zij Gode behagen. Dan mogen we verstaan en beoefenen wat de apostel schreef: hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gijlieden drinkt, doet het al ter eere Gods.

De Heere verbindt het natuurlijke leven met dat der genade, en daarom is het zich losmaken van dezen grondslag, dien verloochenen, schennis van het verbond der genade. In dezen zin mogen wij zeker zeggen, dat het bondsvolk eet èn mee-eet van het kruis. Het is onmogelijk en ongeoorloofd, het natuurlijke leven te brengen onder de voorzienigheid en goedheid Gods en los te maken van de genade in Christus. Dat doet God niet en daarom wij willen niet wijs zijn boven hetgeen geschreven staat en buigen ons eerbiedig voor des Heeren Woord, terwijl wij biddend zoeken te verstaan wat de Heere ewnee te zeggen heeft. We eten het brood van Gods ontferming in Christus.

Nu wordt de aanklacht des Evangelies zelfs uitgebreid tot het eten en drinken in ongeloof, gepaard met Christusverzaking en verwerping van het brood des levens, van het offer der verzoening. Op den bodem der verzoening wordt Israël gezet en er aan gebonden; maar er is tweeërlei levenshouding op dezen grondslag mogelijk en werkelijk helaas, de levenshouding des geloofs en des ongeloofs, dat vijandschap is tegen God en Christus.

Is het dan ook in aansluiting hiermee niet zóó, dat in ontdekkingstijd alles tegen ons getuigt, ons eten en drinken, onze opstand tegen God en verzaking van den Zaligmaker, in wiens naam we zijn gedoopt evenals in dien van Vader en Geest. Het is niet mogelijk ons daarvan los te maken, dit is schending van Gods verbond en genade. Alles zonde, verzwaarde zonde, omdat zij wordt bedreven en gekoesterd in het aangezicht Gods, en de blijken Zijner genade, en verzoening in Christus.

Maar het staan op dezen grondslag der genade en het toch verloren gaan is geen mogelijke-onmogelijkheid, zooals de nieuwe theologie wil in zijn paradoxenwaan, doch mogelijke-mogelijkheid èn werkelijkheid voor velen, die kinderen des wverbonds zijn. Wanneer het wordt gemaakt tot rationalisme evengoed als bij de eenzijdige onschriftuurlijke opvatting der verkiezing.

Het eerste is een gevaarlijk pad tot zelfbedrog, het laatste tot afstomping van het geweten en breken van de verantwoordelijkheid, al wordt die in naam behouden. Tevens verliest de roepstem tot bekeering en geloof zijn kracht.

Het is dus waarlijk geen onschuldig bedrijf, zoomin het een als het ander.

De zielen worden verward en het leven-

de volk schreit er over als het de rijkdom des Woords mag indrinken en in het geloof verstaan in zijn rijkdom en volheid.

Ook voor het opkomend geslacht zijn beide standpunten, die wij verwierpen, verderfelijk en voeren tot verharding en ongeloof of waan-geloof, om straks als kinderen des Koninkrijks te worden buitengeworpen.

Gijlieden hebt niet gewild, dat Ik over u Koning zou zijn; gij hebt Mij versmaad in mijn genade en ontferming over u, gij hebt Mij bespot; meent gij, dat ik ten eenenmale ben gelijk gij, Ik zal het ordelijk voor uwe oogen stellen. Beken dan wat tot uwen vrede dient.

Nu zouden we nader de verschillende offers kunnen nagaan, die met Pinksteren werden gebracht, brandoffers, en het daarbij behoorende spijs-en plengoffer, terwijl ook nog een zondoffer werd gebracht.

Maar wij mogen wel verwijzen naar de Schriftoverdenkingen van de offers in een vroegeren Jaargang van ons blad (1937 over de sprake des bloeds. Gen. 4 : 10b en Hebr. 12:24b en Brandoffer, Spijsoffer, Dankoffer, Zondoffer en Schuldoffer, bl. 309—483). Thans kunnen we ons dan beperken tot het Pinksterfeest met de twee beweegbrooden en hetgeen in Deuteronomium wordt voorgeschreven.

Het is dus een rustdag, den Heere geheiligd in gansch Israël, terwijl de offers en het beweegoffer der brooden gebracht worden in den tempel te Jeruzalem. Het gansche volk moest feestvieren. Feestelijke maaltijden vroolijken het feest op. Zij werden bereid die maaltijden van de vrijwillige gaven en werden tegelijk aan de weldadigheid dienstbaar gemaakt, want Levieten, vreemdelingen, weduwen en weezen, moesten en mochten daaraan deelnemen.

Zoo werden op dit feest der eerstelingen, op het feest der weken, des Heeren weldaden voor het natuurlijke leven herdacht in blijde stemming, doch op den grondslag der verzoening, omdat Israël een schuldig, volk was, maar door den Heere aangenomen tot Zijn volk en erve. Hij zelf voorzag in hunne nooden. De eenheid van het leven werd veilig gesteld, zoodat ook vreugde over natuurlijke zegeningen een religieus karakter draagt en eten en drinken betrokken zijn op den dienst des Heeren.

Nu is de voorstelling deze, dat de oogst een geheel is van Paschen tot Pinksteren, een periode van zeven weken. En het sluitstuk van den oogst is een blijde feestdag, tevens rustdag, waarop de gewone arbeid wordt gestaakt en velen opgingen naar Jeruzalem om daar Pinksterfeest te kunnen vieren bij het Heiligdom, terwijl natuurlijk ook velen het thuis deden, die niet konden opgaan.

Gedurende den oogst werd reeds blijde gezongen. De oogsttijd is een Gods-tijd, een tijd van goddelijke openbaring en zegening.

Het volk des verbonds moest den blik naar boven richten en steeds daaraan gedenken, dat het de Heere was, die Zijn hand opendeed en verzadigt al wat daar leeft. Hij drenkt de bergen uit Zijne opperzalen; Hij geeft het gras voor het vee, Hij doet brood uit de aarde voortspruiten en geeft brood voor den eter en zaad voor den zaaier. Mijne, zoo zegt de Heere, is de wereld en hare volheid, het vee op duizend bergen. Zoo werd het heele landbouwproces gesteld in religieus licht.

Bij binders en maaiers is vreugdegezang. Een gevoel van dankbaarheid voor Gods weldaden moet de zielen doorstroomen en zich uiten in blijden zang.

Toen Israël in de woestijn rondzwierf moest het eiken morgen manna rapen, dat van den hemel neerdaalde, maar nu in Kanaan moeten zij zaaien en maaien, ploegen en eggen, wieden en bemesten. In den oogst is een teeken van des Heeren verbondstrouw. De Heere maakte een verbond met de aarde, en Noach mocht dit aanhooren: voortaan, alle de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, dag en nacht, zomer en winter niet ophouden. Iedere zonsopgang, iedere regenbui, de wisseling der jaargetijden, bezegelt Zijne trouw en goedheid.

De blijdschap des oogstes werd versterkt door hoopvolle verwachting.

Nu is Pinksteren verbonden met Paschen; de redding van Israël uit Egypte, het diensthuis van Farao. Zij waren verdrukt en gehoond, maar de Heere had hen uitgeleid met een sterke hand en uitgestrekte arm. Zoo zijn zij gekomen in Kanaan. Zij zijn verlost door genade en bewaard door ontferming. En nu in Kanaan mogen zij zaaien en oogsten, blijde zijn, neerzittende onder vijgeboom en wijnstok.

Gij kroont, zoo zang de dichter, het jaar Uwer goedheid en Uwe voestappen bedruipen de weiden der woestijn. De velden" zijn bekleed met kudden en de dalen zijn bedekt met koren; zij juichen, óók zingen zij. De heuvels klappen in de handen en de boomen des wouds juichen. Zoo ziet het godvruchtig gemoed deze dingen. Helaas, dat dit vaak maar al te weinig wordt opgemerkt.

Het natuurlijke kan op onnatuurlijke wijze van het geestelijke worden gescheiden, en dan worden we eenzijdig, onevenwichtig van leven, ook wordt de godsvrucht daardoor ernstig geschaad. De schepping zingt. Zingt Zijn Schepper; de dag aan den dag stort overvloediglijk sprake uit en de nacht aan den nacht toont wetenschap.

De zachte Zuidenwind zingt zijn lied en de korenhalmen doen een sprake hooren in de ooren van Jehova Zebaoth, den Heere der heirscharen. Hoort ge dat zingen der schepping? In den hemel hoort Johannes het lied der vier dieren, dat is van de volheid van het scheppingsleven, temidden van het gezang der zaligen en het lied der engelen. Hij hoorde alles als één harmonisch geheel.

Ja maar, zegt ge, de schepping zucht ook, zucht onder de dienstbaarheid der yerderfenis, waaraan zij is onderworpen om onzent wille. De Schepping vraagt om een mond in den mensch, opdat zij kan zingen, de mensch, die het lied moet overnemen en den Heere moet voordragen met hart en mond. Het lied der schepping vraagt in haar zuchten om de verzoening. Hoort gij het zuchten en zingen der schepping? Zie, dat hooren en zingen komt op uit de verlossing, We weten er dan iets van een verbond te hebben met het gedierte des velds. We kennen ons dan scheppings-verbonden en zijn niet scheppingsschuw.

Het zingen en zuchten der schepping vindt weerklank in ons hart. We worden lofdragers der schepping door de verlossing. ïn dat teeken moet ge Pinksteren zien voor Israël. De bhj^ e feestdag rust in den offerdienst, die ermee gepaard gaat in den tempel op Gods altaren.

Israël in Kanaan representeert als het ware de nieuwe menschheid in een land, vloeiende van melk en honig. En met di£ erve zingen wij, verlangende naar de nieuwe aarde, waaróp gerechtigheid wonen zal.

Kinderen van Pinksteren, vervuld met den Geest, stijgt ons lied hooger dan van Israël. Door de verlossing worden we hereenigd met God en de schepping. In dit licht nu moeten wij het Pinksterfeest van Israël zien en waardeeren, en er de lessen uit trekken, die er in liggen opgesloten.

„Daarna zult gij den Heere uwen God het feest der weken houden; het zal een vrijwillige schatting uweh hand zijn, dat gij geven zult, naardat u de Heere uw God zal gezegend hebben."

Israël is het volk des Heeren, daarom wordt gesproken van: de Heere uw God. Die God legt beslag op dit volk Zijner keuze en daalt tot dat volk af in Christus en zegent het met de weldaden des verbonds. Nu is Israël dubbel verplicht aan den Heere, zijnen God. Kanaan is van Mij, de vruchten van veld en boom, uwe kudden, runderen en schapen zijn van Mij, maar gij moogt ze van Mij ontvangen en ze Mij ten dienste stellen. Het volk moest eene vrijwillige schatting van zijne hand offeren. Boven de voorgeschreven twee brooden van tarwemeel bereid en gezuurd gebakken, voor het gansche volk, werden andere gaven gebracht, ook om feest te vieren.

In die twee brooden handelde Israël gezamenlijk en de priester bewoog ze als hefoffer voor het aangezicht des Heeren. Ook werden al de voorgeschreven offers gebracht voor het volk, want Israël kon alléén in het offer den Heere aangenaam zijn. Hoewel nu alles den Heere toekwam, wordt er toch gesproken van een vrijwillige schatting. Dit beteekende dat de wet de hoeveelheid niet bepaalde van hetgeen moest worden gebracht bij het heiligdom. Het was een dankbare erkentenis voor Gods goedheid en genade jegens hen in het zegenen van het gewas hunner granen. Waar de oogst thans geëindigd was, daar moest de offerande geëvenredigd zijn, naardat de Heere ieder gezegend had. Immers het eene veld bracht meer op dan het andere. Zoo vragen wij nog offers in den eeredienst naardat ieder welstand van den Heere verkregen heeft. Met Paschen wordt van zulke vrijwil-

lige offers niet gesproken, omdat dit Christus aanwijst, zichzelven offerende voor Zijn volk, en de mensch daarbij geen offer van hemzelven brengen kon. Het was de herinnering van de bevrijding van zonde en satan en wat die bevrijding had gekost.

Daar staat op den voorgrond het diepe en veelsoortige lijden van onzen Verlosser en Goël der zielen, bovenal in het gebraden lam aangewezen.

Door het Pascha heeft God Israël gered, tot volk geschapen en in het leven geroepen om Hem een volk des eigendoms te zijn. Maar nu zorgt Hij ook voor hen en de aarde geeft haar gewas, want dat volk heeft voedsel noodig en drank. Er komt in Israël nog een feest, waarbij de wijn op den voorgrond treedt, ook al wordt met Pinksteren wijn gebruikt voor het plengoffer.

Zoo wordt Pinksteren verbonden aan Paschen en is het geen natuurfeest zonder meer, maar opgenomen in de zegeningen des verbonds.

Het is waar, wij kunnen den oogst niet bepalen tot de Kerk, want Gods goedheid is verspreid op al zijn werken, maar in de Kerk krijgt de oogst toch pas haar wezenlijke waardeering als verbondsgave, bij het altaar ontvangen. We kunnen het zóó zeggen, dat alleen in de Kerk waarlijk feest kan worden gevierd ook over natuurlijke gaven, die geheiligd zijn door het offer, want immers Christus verlost ook de schepping van den vloek, en de aarde neemt ons niet kwalijk dat wij haar ploegen en bezaaien en den oogst binnenhalen, dorschen en malen en tot brood bakken, want zij is het in het offer met ons eens en verwacht als met opgestoken hoofde de verlossing.

Ook hier moet ge godvruchtig, kosmisch, wereldomvattend, leeren denken in het geloof. De God Israëls geeft dezen zegen aan Zijn volk. Zooals de Catechismus zegt, dat wij al deze dingen ontvangen uit Zijne vaderlijke hand.

Het oogstfeest is theocratisch bepaald. Zoo is Pinksterfeest een recht dankfeest. Dankfeest dat Israël in Kanaan mag wonen, in zijn verkregen erve, mag neerzitten onder zijn wijnstok en vijgeboom, mag zaaien in Gods gunst en mag maaien tot Gods eere en tot der schepping voldoening. Hier kan de schepping juichen in haar zuchten, verstaan door het volk van Gods keuze. En daaraan houdt God zijn bondsvolk, stelt ze allen aansprakelijk voor dat zaaien en maaien, dat vreugde bedrijven en den Heere eeren in zijn zegeningen.

Sta nu nog weer stil bij psalm 65. De lofzang is in stilheid tot U, o God, in Sion, U zullen de geloften betaald worden.

Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij, maar onze overtredingen verzoent Gij. Welgelukzalig is hij, dien Gij verkiest en doet naderen... wij zullen verzadigd worden met het goede van uw Huis, met het vette van Uw Paleis. En dan volgt als erbij behoorend: Gij bezoekt het land en hebbende het begeerig gemaakt, verrijkt Gij het grootelijks. Gij kroont het jaar Uwer goedheid.

Gaan we nog op enkele bijzonderheden van het Pinksterfeest voor Israël letten. En gij zult vroolijk zijn voor het aangezicht des Heeren uws Gods... in de plaats die de Heere uw God, zal verkiezen, om Zijnen naam aldaar te doen wonen."

Dit alles werd dus bepaald toen Israël nog niet in Kanaan was. Hun leefregels werden reeds toen vastgesteld, omdat de Heere zeker was van Zijn zaak met Israël en de belofte zou vervullen, aan vader Abraham geschonken: dit land zal Ik uwen zade geven, als vrij geschenk mijner genade.

Sterken nadruk wordt gelegd op de plaats, waar het feest moet worden gehouden, het volk had zelf niet te kiezen. Eigenwillige godsdienst is afgoderij. Vele dankbare menschen richten ergens een altaar op en offeren hunne gaven, maar vergeten dat God alléén de plaats en de wijze van Zijn dienst bepaalt, en die stelt Hij vast voor Zijn aangezicht bij het altaar. Daar alléén kan Hij gediend worden en geëerd, ook in Zijn scheppersheerlijkheid en Zijn zegen over het veld.

Het volk mocht zelf geen keuze doen. Het kon schijnen dat het weinig ter zake deed waar het werd gevierd, als het maar gebeurde. De Heere dacht daar anders over, want Hij zag op de eere Zijns naams en den roem Zijner deugden in den Messias.

God had recht om te bepalen, waar Hij Zijn volk wilde ontmoeten; ter plaatse, die de Heere, uw God, zal verkiezen. Alleen in Deuteronomium wordt dit vermeld, toen ze gelegerd waren in de vlakke velden Moabs*en op het punt stonden Kanaan binnen te gaan. In Exodus wordt dit nog niet vermeld en in Numeri ook nog niet.

De openbaring schrijdt allengskens voort en onthult Gods bedoelingen met Israël. Hier wordt de plaats uitdrukkelijk vastgesteld in het land Kanaan, dat zij zeker zouden erven. Ze komen in Kanaan en nu wil de Heere Zijn volk verzamelen om zichzelf heen, bij Zijn altaar en Heiligdom, bij het offer van Zijn lieven Zoon. Daar is de vergaderplaats van Sion, daar kunnen zij feestvieren over den, door den Heere bereiden, bondszegen, rustende in het gebrachte offer, als het geloof zag op den Messias.

Daarin werden ze onderwezen en daartoe werden ze opgevoed. Wee onzer, als we aftrekken van den Heere en Zijnen Christus, en menschen vergaderen rondom onszelf. Laten we zijn als Johannes de Dooper, die geen discipelen wilde maken dan voor Christus. Hij had geen rust aleer hij ze aan Christus had Overgedragen.

De Heere deed Zijn naam wonen in den tempel bij Zijn altaren. In de woestijn zwierf Israël rond, in Kanaan woonden ze in hun erfdeel.

Aldaar deed Hij Zijn naam wonen, dat is: Hijzelf in de openbaring Zijner verzoening. Daar alleen heeft God rust, en daarom zal niemand elders rust vinden, noch waarlijk blijde zijn en den Heere danken tot roem Zijns naams.

Daar, waar de Heere woonde, moest Israël zijn oogstfeest vieren, hun feest der z weken; één dag, als sluitstuk van Gods weldaden in den oogst.

Bleef iemand zonder wettige oorzaak thuis, of ging hij naar een andere dan de door God aangewezen plaats, zoo was dit een geringschatten en beleedigen des Heeren, ja dadelijke opstand tegen Zijn hoog gezag en genadige nederbuiging in Christus. Zoo was dit aanranden van den Messias.

Alleen daar wilde de Heere Israël ontmoeten ook tot dankzegging zijner natuurlijke zegeningen, die hun toekwamen uit vaderlijke hand in den Messias".

En heden mogen wij in blijde Pinkstervreugde zeggen: Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave. De vrucht der aarde zal tot voortreffelijkheid zijn!

En gij zult vroolijk zijn voor het aangezicht des Heeren, uws Gods.

Dergelijk voorschrift treffen wij niet aan met Paschen. Maar wel ligt Paschen ten grondslag aan alle zegeningen, door den Geest van Pinksteren doorbrekend in vreugdegezang over de verkregen verlossing. We hooren hier niet van bittere saus of brood der ellende, omdat hier wordt heengewezen naar de volheid der geestelijke gaven. Zoo baart ons Pinksteren de , groote blijdschap; lovende en dankende God.

En gij zult vroolijk zijn... Dit was een inzetting voor Israël. Gij maakt de tegenwerping, dat blijdschap niet op commando kan ontstaan. En toch vergist ge u hier. Het was een bevel, dat tevens toestemming en opwekking inhield.

Een Israëliet zeide: mijn oogst was schraal, mijn kind ligt ernstig ziek, hoe zal ik feest' vieren? In uw huis zal dat niet gaan, maar wel ter plaatse, die de Heere beschikt heeft, bij het altaar en zijn heiligdom. Daar worden de zorgen opgelost in den Heere en wordt blijdschap geboren temidden van leed en ongeval.

Bovendien, de meer bedeelde bracht mee voor den minder bedeelde en zoo was er gemeenschap in lijden en tekort. Met Pinksteren hebben wij alle dingen gemeen en spoelen de zegeningen, de zorgen weg. En gij zult vroolijk zijn...

Verblijd, wederom zeg ik u, verblijd u, zoo klinkt de vermaning van den apostel in onze harten. Die blijdschap wordt niet verwekt door vrome inspanning van onszelven om een vrome gemoedstoestand te kweeken, maar de Heere roept ertoe, opdat wij zouden feest vieren en blijde zijn. Wie niet blijde is, niet rust in het offer, berooft God van Zijn eer. Verstaat ge nu, hoe deze eisch moet worden gepredikt van het blijde zijn? Niemand kon waarlijk godvruchtig blijde zijn, zonder geloof in het offer, want dan zou gelden: doe het getier uwer liederen weg van voor mijn aangezicht. En toch, wie niet blijde is zooals betaamt, heeft Gods feest miskend en zijn ziel bezondigd. Heden wordt het door velen niet kwalijk genomen als met ons Pinksteren geen blijdschap heerscht. Doch de Heere neemt het wel kwalijk, want Hij moet zeggen: Waarom zitten ze liever in hun droefheid, die geen droefheid is naar Mij, dan dat zij komen tot Mijne vreugde, die Ik schep voor Mijn volk. Waarom zijn zij blijde buiten mijn Heiligdom en ver-

achten mijn altaar, alsof geen verzoenina noodzakelijk was. Zou Ik mij verheugen in de blijdschap dergenen, die zich niet verblijden in Mij! Dit niet blijde zijn, of verblijd zijn niet ter plaatse, die de Heere beschikt, is misdaad, ongeloof en vijandschap. Waar moet ons dan die oproep tot blijde zijn brengen, als ons hoofd gebogen is in smart? Dit moet ons leiden tot smart over ons gemis aan vreugde, ons doen bekennen dat wij Christus oneere aandoen, door niet te gelooven in Zijnen Naam. Dit moet ons doen neerknielen en zuchten: Heere, ik onteer U zoo, door niet recht blijde te Zijn, daar Gij toch de bron der vreugde hebt ontsloten en mij hebt welgedaan.

Feest vieren zonder den Heiligen Geest is geen feestvieren, en geen feestvieren is beleedigen van den Geest van Pinksteren. Hoe we het wenden of keeren, we zijn de schuldenaars als wij niet mee feestvieren of het niet op de rechte wijze doen.

Vroolijk zijn, een feestmaaltijd aanrichten... doch voor het aangezicht des Heeren, uws Gods.

Daardoor wordt de vreugde beperkt en gekenmerkt tevens. Laat ons Zijn aangezicht tegemoet gaan met lof, laat ons Hem juichen met psalmen.

Voor Zijn aangezicht...

Dan is geestdrift verbonden met eerbied, vreugde met aanbidding. Daar bij het altaar mogen wij zonder verschrikking verschijnen voor Zijn aangezicht, dat tegen degenen is, die kwaad doen, maar dat licht over allen, die Hem ootmoedig vreezen.

Wie vroolijk is voor Zijn aangezicht wordt God gewaar in zijn ziel, smaakt Zijn gunst en ontferming. Zingen in een blijde ontmoeting des geloofs, is een godvruchtige oefening. Het gebed wordt opgelost in dankzegging.

De zachtmoedigen • zullen eten en verzadigd worden, zij zullen den Heere prijzen die Hem zoeken, ulieder hart zal in eeuwigheid leven (Ps. 22 : 27).

Zoo ging des Heeren oog over de feesthoudende menigte Zijns volks, en Zijn goddelijke toets kon alleen worden doorstaan door degenen, die waarlijk voor Zijn aangezicht feest vierden.

De Heere zegt niet dat de velen, die Hem niet zaligmakend kenden, aan dit feest niet mochten meedoen, maar dat zij het anders behoorden te doen. Zij worden schuldig verklaard, opgeroepen, dat zij zich zouden bekeeren en leven, om niet slechts in een blijde stemming over den oogst uitwendig den Heere hulde te brengen, maar in het geloof Hem zouden eeren in Zijne gaven, geheiligd in het offer. Zoo wordt de feestmaaltijd een geestelijke maaltijd, omdat niet alleen van brooden van de nieuwe tarwe wordt gegeten, maar gesmaakt dat de Heere goedertieren is. En gij zult vroolijk zijn voor het aangezicht des Heeren uws Gods.

Wie zijn daaronder zooal begrepen? Lees den text maar in Deuteronomium en gij zegt: wel, de huisvaders zijn aansprakelijk voor hun zonen en dochters, hun dienstknechten en dienstmaagden. Hoort ge het wel? Hier is samenbinding der geslachten en der gezinnen. Het minste, dat wij daaruit hebben te leeren is zeker wel dit, dat wij ook op onzen dankdag voor het gewas gezamenlijk zullen opgaan naar het huis des Heeren, om ons te scharen rondom Zijn Woord, om tezamen aan te heffen het lied tot eere van des Heeren naam.

• Een bidstond voor het gewas en een dankstond moet dit ook werkelijk zijn in de keuze van den text. Het schijnt soms of men dit wat ongeestelijk vindt en overgaat tot het bidden om geestelijke zegeningen en het danken... ja, was het dan maar danken voor geestelijke weldaden, maar helaas, daar komt menigeen niet aan toe, hoewel er toe geroepen. Zeker, het is niet gemakkelijk de zegeningen van veld en kudde op de juiste wijze te betrekken in het verbond en te verbinden met de offers. En toch, zóó behoort het te geschieden.

Uw zoon, uw dochter, uw dienstknecht en uw dienstmaagd zullen mede feestvieren en blijde zijn. Gaat er, vaders, van u een levensstraling uit op uw gezin, zijt gij daar priester om saam te binden in het gebed, zijt gij profeet om te onderwijzen in den weg des Heeren? Leidt gij, als een goed huisbezorger, de uwen in de wegen des Heeren? Jan, Johanna, Maria, Pieter, het is Pinksterfeest, we gaan naar des Heeren Huis om voor zijn aangezicht te verschijnen, de Heere Jieeft een feest bereid. Kom, ga met ons en doe als wij, Jeruzalem dat ik bemin, wij treden uwe poorten in...

Hebt gij een weerbarstigen zoon en ongehoorzame dochter? Wil uw knecht niet mee, ook al eischt hij hoog loon en eerste klas voeding?

Dat mag u niet verhinderen aan te dringen en aan te houden, " te bestraffen in liefde, te lokken in bewogenheid des harten.

Hoort ge wel, dat de Heere geen afstand doet van Zijn rechten en den huisvader bindt aan zijn inzettingen om Zijn zegeningen te erkennen met de zijnen! We dragen verantwoordelijkheid voor elkander, en komen daar niet af.

Tracht die verantwoordelijkheid nooit weg te redeneeren door vrome woorden, die echter niet zijn naar des Heeren Woord. Er zijn bondsplichten te vervullen om bondsvoorrechten te genieten. Maar de genade voor den bondsplicht is in het verbond geschonken in den Bonds-God.

Het viel ons nog op in de prediking van Petrus, hoe hij zegt: En wij zijn Zijne getuigen van deze dingen; en ook de Heilige Geest, welken God gegeven heeft dengenen, die Hem gehoorzaam zijn. Hem gehoorzaam zijn!

. Maar wij keeren terug tot het Pinksterfeest van Israël, daar bij het heiligdom voor het aangezicht des Heeren. Ook het personeel moest en mocht meedoen. Ook de Leviet wordt genoodigd, die geen eigen erfdeel had in Kanaan, want de Heere was hun deel. Zij leefden van de tienden, die het volk moest brengen.

Ja, zoo genadig boog de Heere neer, dat zelfs de vreemdeling, die geen Israëliet was, moest worden genoodigd om mee te eten en vroolijk te zijn. Ook werden de wees en de weduwe niet vergeten. Geen volk had zulke rechtvaardige wetten dan dit volk, dit volk des Heeren.

Zelfs de vreemdeling wordt betrokken in de weldaden des verbonds. De vreemdeling van de verbonden en de beloften mag mee deelen in de gaven van Kanaan. En zeker heeft menige vreemdeling in Israël den weg gevonden als eersteling der heidenen tot den God van Israël. Ook de apostel Paulus wijst ons op deze mildheid des Heeren als hij schrijft: De ongeloovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongeloovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uwe kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.

De apostel schrijft dit als iets bekends, wat zij wel wisten en er nu ook mee moesten rekenen (1 Cor. 7 : 14). Lees de volgende verzen maar eens na en tracht ze te verstaan ook in het verband, waarin wij ze hier hebben aangehaald.

Een christen, die met een heiden was getrouwd, en die nog heiden bleef, w& s toch geheiligd, afgezonderd (denk hier aan de graden van afzondering en de graden der genade en verkiezing!) getrokken binnen den kring waar de Heere zich in genade openbaarde. En de kinderen waren niet onrein uit zulk een huwelijk, maar heilig. Wonderlijke nederbuiging des Heeren, die wij ootmoedig eeren en niet zoeken te verkrachten of te negeeren.

Zoo was dan geestelijk Israël de levende kern en daaromheen groepeerde zich het volksgeheel, het volk des verbonds, ja ook werden erin betrokken de vreemdelingen.

Hoort gij het gras en graan zingen, kent gij oogstvreugde bij het altaar, want wij hebben het ervaren dat de Heere ons in het leven hield, ook in duren tijd en hongersnood.

De sodomsvrucht echter rijpt óók, en de wereld viert feest zoo dikwijls mogelijk, naarmate zij meer van God vervreemdt. Maar de wijnpersbak van Gods toorn staat gereed. Indien gij willig zijt en hoort, zoo zult gij het goede dezes lands eten.

En wanneer wij dan voor het aangezicht des Heeren feest vieren wordt een diepe vreugde gesmaakt, meer dan ten tijde dat hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn. Het einde zal zijn een eeuwig danklied voor den oogst, het lied der schepping en der verlossing vloeien ineen. Blijde voor Gods aangezicht... in Zijn Heiligdom!

Er is opklimming van Paschen naar Pinksteren. Paschen wordt in Pinksteren voltooid. Op Paschen werd de eerste schoof gerst, op Pinksteren brooden bewogen voor het aangezicht des Heeren! Ook bij ons is er opklimming. Met Paschen verrees Jezus uit het graf, als de Heere der heerlijkheid. En door de Hemelvaart heen bereidt Hij den weg tot Pinksteren in de uitstorting van den Heiligen Geest.

Pinksteren is de bekroning van het Paaschfeest, als de Heilige Geest met al zijn gaven gaat wonen in de gemeente.

Zoo is er nu ook opklimming van Jodendom tot Christendom; dit is de volgroeide vrucht van Israël. De Christelijke Kerk waarop oud-Israël uitliep en waarin het ware Israël overging, ontving den Geest. Deze mag roemen in de vrijheid des Geestes in de bevrijding van de dienstbaarheid der wet, en zich verheugen in den Geest der aanneming, door welken wij roepen: Abba, Vader. Pinksterfeest is het feest van den Geest. Het Pinksterfeest is het feest der geboorte van de Christelijke Kerk, jdie alle volken omvat. Zoo brengt Pinksteren Israël en de volken bijeen. De christenen gaan bij het geboortefeest des Heeren altijd weer heen naar Bethlehem, want de zaligheid is uit de Joden; Christus is uit den zade Davids. Met Pinksteren worden wij ppnieuw binnengeleid in den kring van Israël, in Jeruzalem, de stad des grooten Konings. Wij scharen ons om de apostelen, geborenen uit Israël, die tot de Joden spreken, mannen broeders, het is ons geoorloofd tot u vrijuit te spreken van den patriarch David en dan wijzen zij op Jezus, en de uitstorting van den Geest als geprofeteerd tot Israël, maar óók bestemd voor alle volken. We bevinden ons op het eerste christelijke Pinksterfeest geheel in Israëlietisch milieu en in Jeruzalem beginnen de apostelen met de prediking van den verrezen Christus tot de Joden en Jodengenooten uit alle landen, die opgekomen waren om het feest der weken te vieren, maar nu meemaken de wording der christelijke Kerk in hetgeen zij zagen en hoorden bij de uitstorting van den Geest.

Zoo brengt Pinksteren de Joden en de volken bijeen rondom hetzelfde Evangelie des kruises; zoo wete dan zekerlijk het gansche huis Israëls dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, dien gij gekruisigd hebt.

Op dat eerste Pinksterfeest werden drie duizend Joden en Jodengenooten toegebracht.

Pinksterzegen en zij ontvingen den Heiligen Geest.

Gelijk de opstanding van Christus zich bij het Paaschfeest aansluit, zoo sluit zich de uitstorting van den Heiligen Geest aan bij het Pinksterfeest. Op den dag dat de brooden der eerstelingen den Heere werden gebracht, bracht de verheerlijkte Christus Zijnen Vader de eerstelingenofferande van den akker der wereld. Het is waar, in later eeuw verbonden de Joden het Pinksterfeest aan de wetgeving op den Sinaï en vervielen zij in een doode vereering der wet, in Farizeesche wetsbetrachting, het Israël des nieuwen verbonds zal leven onder de bedeeling dat de wet, naar de belofte, wordt geschreven in de vleezen tafelen der harten.

In ons Pinksterfeest is het volk des Heeren plechtig aangenomen «in Gods verbond, met den inwonenden Geest begiftigd. De heidenen zijn medeërfgenamen geworden derzelfde belofte. Onbegrijpelijke liefde, waarmede Hij het menschelijke geslacht omhelst, het dierbaarste wat Hij had, ja Zichzelf schenkende in den Zoon en den Heiligen Geest.

Alle goederen des Koninkrijks schenkt Hij; rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. Zoo hebben wij een tros van de druiven van Eskol, een onderpand der hemelsche erfenis.

Dragen wij de eerstelingen dezer vruchten den Heere op, biddende met de Bruid: och, dat mijn Liefste tot Zijnen hof kwame en ate zijne edele vruchten.

Wie hier in den Geest heeft gezaaid, zal uit den Geest het eeuwige leven maaien. Pinksterfeest, danklied voor den

voltooiden oogst!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 mei 1948

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Het Pinksterfeest van Israël

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 mei 1948

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's