Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Schriftgezag bij Calvijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Schriftgezag bij Calvijn

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3. slot

Gaan wij thans na wat Calvijn schrijft over het gezag der Schrift met betrekking tot de prediking, de dienst des Woords (vgl. Schroten, a.w., blz. 344—359).

In IV, XI, 1 van de Institutie handelt hij over de sleutelmacht der kerk naar aanleiding van Joh. 20 : 23. Deze tekst slaat op de dienst des Woords. Het was van belang, dat de apostelen onwrikbaar zeker waren van hun prediking, en daarom moesten ze overtuigd zijn, dat ze Gods zaak behartigden, dat Christus de auteur was van hun leer. „Ook voor hun hoorders moest volkomen zeker betuigd zijn, dat die leer des Evangelies niet het woord der apostelen was, maar van deze dingen namelijk de vergeving der zonden, de belofte des eeuwigen levens, en de boodschap der zaligheid, kunnen niet in de macht der mensen staan... En deze betuiging is aan alle eeuwen gegeven, en blijft vast, om ons allen te verwittigen en er zeker van te maken, dat het Woord des Evangelies, door welke mens het ook gepredikt wordt, de eigen uitspraak Gods is, afgekondigd in de hoogste vierschaar, in het boek des levens geschreven, in de hemel bevestigd, vast en zeker Want Christus heeft deze sleutelmacht eigenlijk niet aan de mensen gegeven, maar aan Zijn Woord, tot welks dienaren Hij de mensen gemaakt heeft."

In IV, VIII wordt gesproken over de macht der kerk ten aanzien van de leerstellingen des geloofs. In afd. 8 en 9 lezen wij, dat er „geen andere wijze is om naar behoren in de kerk te leren dan naar het voorschrift en de regel van dat Woord." En dan wijst Calvijn erop, dat Christus de apostelen bevolen heeft te leren, wat Hij hun geboden heeft, en haalt aan Matth. 23 : 8, Johannes 14 : 26, 16 : 13 en 1 Petrus 4:11. „Wat is dat anders dan alle uitvindingen van de menselijke geest verre te houden, zodat het zuivere Woord Gods in de vergaderingen der gelovigen onderwezen en geleerd wordt... Ziedaar de zeer hoge macht, waarmee de herders der kerk... toegerust behoren te zijn, namelijk opdat ze door Gods Woord alles vrijmoedig durven, en alle kracht, roem, wijsheid en hoogheid der wereld dwingen te wijken voor de majesteit van het Woord en daaraan te gehoorzamen; gesteund door de kracht van het Woord over allen gebieden; ...het huis van Christus bouwen, dat des Satans omver werpen... Maar alles door het Woord Gods. Hoewel, tussen de apostelen en hun opvolgers is dit onderscheid, dat de apostelen zekere en authentieke secretarissen geweest zijn van de Heilige Geest, en dat daarom hun geschriften gehouden moeten worden voor uitspraken Gods: aar hun opvolgers hebben geen ander ambt dan dat ze onderwijzen wat in de Heilige Schrift geopenbaard en verzegeld is. Wij stellen dus vast, dat het de getrouwe dienaren niet meer overgelaten is, dat ze enig nieuw leerstuk smeden, maar dat ze eenvoudig moeten blijven bij de leer, aan welke God allen zonder uitzondering onderworpen heeft."

In zijn commentaar op Joh. 3 : 2 schrijft Calvijn: Nicodemus spreekt met zekerheid uit, dat Christus roor God gezonden is om het leraarsambt te bekleden. En van dit beginsel hangt alle gezag der leraren in de kerk af. Want daar wij alleen uit Gods Woord wijs behoren te zijn, moet men zeker geen anderen horen dan door wier mond God spreekt."

1 Thess. 2:13. „Daarom danken wij ook God zonder ophouden, dat, als gij het woord der prediking van God van ons ontvangen hebt, gij dat aangenomen hebt, niet als der mensen woord, maar (gelijk het waarlijk is) als Gods Woord, dat ook werkt in u, die gelooft." Hierbij merkt Calvijn op: De leraren worden gewaarschuwd, dat zij het niet wagen iets uit te dragen dan het zuivere Woord Gods, want als dit aan Paulus niet was geoorloofd, zal het heden ten dage aan niemand geoorloofd zijn. Het blijkt ook aan de uitslag, dat het Gods Woord geweest was, dat hij had meegedeeld, daar het die vrucht der hemelse leer had opgeleverd, die de profeten aanbevelen in het vernieuwen van hun leven, want de leer van mensen is tot zoiets niet in staat... Want omdat de Thessalonicenzen in zich de Goddelijke kracht gevoelden, die uit het geloof gewoonlijk voortvloeit, konden zij vaststellen, dat het geen ijdel geluid der menselijke stem was geweest, die zij vernomen hadden, maar de levende en krachtdadige leer van God.

Wat betreft de woorden: „het woord der prediking van God", bedoeld wordt het Woord Gods, door een mens gepredikt. Paulus heeft nadrukkelijk willen uitspreken, dat de leer bij hen niet verachtelijk geweest is, al werd zij door de mond van een sterfelijk mens gebracht, dat zij God als de auteur ervan erkenden."

Bij 1 Petrus 1:11 zegt Calvijn: Met de uitspraak, dat de profeten toegerust zijn geweest met de Geest des verstands, duidt hij, en zeker niet op alledaagse wijze, immers hen aan, die ons tot leermeesters en getuigen geweest zijn... Intussen is dit een buitengewone lof van hun leer, wanneer het een getuigenis van de Heilige Geest genoemd wordt. Want hoewel mensen de verkondigers en dienaren waren, was Hij toch de auteur. En hij zegt niet zonder reden, dat de Geest van Christus toen geheerst heeft, maar over de leraren

van het Evangelie stelt hij de Geest, die uit de hemel gezonden is."

Belangrijk is ook 1 Petrus 4:11: .Indien iemand spreekt, die spreke als de woorden Gods." Calvijns commentaar luidt o.m.: Het leerambt in de kerk is de uitdeling der uitnemende genade Gods, dus beveelt hij nadrukkelijk, dat zij, die daartoe zijn geroepen, zich trouw gedragen, hoewel hij hier zegt niet alleen, wat wij de mensen verschuldigd zijn, maar ook Gode, dat wij namelijk Hem niet beroven van Zijn eer. Wie dus spreekt, dat is, wie met openbaar gezag behoorlijk is aangesteld, „spreke als de woorden Gods", dat is, hij beijvere zich om eerbiedig en met oprechte toewijding zijn opdracht met zorg te volbrengen, met de gedachte, dat hij bezig is Gods zaken te behartigen, en dat het Gods Woord is, niet het zijne, dat hij bedient... Intussen maken wij uit Petrus' woorden op, dat hen die het leerambt bekleden, niets geoorloofd is, dan om getrouw de van God ontvangen leer aan anderen te overhandigen. Want hij verbiedt, dat er iemand zou optreden dan wie, door Gods Woord onderricht, als uit Zijn mond zekere Godsspraken verkondigt."

Tot zover over het verband van Schriftgezag en prediking.

Lezen wij in aansluiting hierbij nog enkele gedachten van Calvijn over het Schriftgezag met betrekking tot de kerk. Het kan ons helpen een juist oordeel te vormen o.m. over de oecumenische beweging, die deze weken allerwegen de aandacht vraagt.

In de Institutie IV, II, 1 wordt de ware kerk met de valse vergeleken. „Als het fundament is de leer der profeten en apostelen (Ef. 2 : 20) ...hoe zal dan, wanneer ge die leer wegneemt, het gebouw verder kunnen bestaan? "

En in afd. 4 van hetzelfde hoofdstuk: „Kortom, daar de kerk is het Rijk van Christus, en Hij alleen regeert door Zijn Woord, zal het dan voor iemand twijfelachtig zijn, dat die woorden leugen zijn, waarin het voorgesteld wordt, dat Christus' Rijk zonder Zijn scepter, dat is zonder Zijn heilig Woord, bestaat? "

En in IV, XII, 1 heet het: „De zaligmakende leer van Christus is de ziel der kerk."

In Joh. 7:16 zegt Christus, dat Hij predikt op gezag van Zijn Vader. In IV, VIII, 4 schrijft Calvijn hierover: Hij, die altijd de enige en eeuwige raadsman van de Vader geweest is, en die door de Vader gesteld is tot een Heer en Meester van allen, schrijft toch, omdat Hij het ambt van leren bedient, aan alle dienaren door Zijn voorbeeld voor, welke regel zij bij het leren volgen moeten. Dus is de macht der kerk niet onbegrensd, maar onderworpen aan Gods Woord en daarin als het ware ingesloten."

Nog twee plaatsen slaan wij op. IV, VIII, 15: „Men moet de eensgezindheid der kerk niet verachten, die nooit overeenstemt dan tot de waarheid van Gods Woord. ...En ik moet niet al te twistziek schijnen, omdat ik zo hevig hier op aanhoud, dat het de kerk niet geoorloofd is, enige nieuwe leer te vormen, dat is, meer te leren en als Godsspraak uit te geven dan wat de Heere in Zijn Woord geopenbaard heeft."

Wanneer Calvijn Pighius aanvalt, die de meerderheid voor een kenteken der ware kerk wil houden, schrijft hij: „Ik daarentegen meende, dat uit Gods Woord geoordeeld worden moet: zodat zij, die zich aan de Schrift hield, voor de kerk gehouden, zij, die daarvan afweek, verworpen zou worden, onder welke naam zij zich ook zou aanbevelen." (vgl. Dr J. Koopmans: „Het oudkerkelijk dogma in de Reformatie, bepaaldelijk bij Calvijn", blz. 28 e.v.).

Vatten wij kort samen, wat wij in de aangehaalde citaten uit Calvijns werk hebben gevonden.

Hij leert het onbeperkte gezag der Heilige Schrift. Ten bewijze daarvan lazen wij enkele plaatsen, waarin hij nadruk legt op Christus eigen beroep op de Schriften. Hij weet dat Oud en Nieuw Testament een onverbrekelijke eenheid vormen, verwaarloost de ontwikkeling der openbaring niet, die in Christus wordt voltooid, en wijst er met nadruk op, dat wij eerst dan recht doen aan Gods Woord, wanneer wij Christus daarin vinden. Oefent het in onze harten geen kracht, dan is onze nalatigheid daarvan de oorzaak.

Op feilloze wijze is de openbaring door mensenhand beschreven. Van een onderscheiding tussen mechanische en organische inspiratie weet Calvijn niets, maar wij zagen, dat hij de Bijbelschrijvers zeker niet als willoze instrumenten beschouwde. Over de wijze waarop de Heilige Geest zich van hen bediende, waagt hij echter geen speculaties.

God de Zoon is ook Middelaar der openbaring. God heeft nooit gemeenschap gehad met de mensen dan door tussenkomst van de Zoon. Het is de Geest van Christus geweest, die het Woord heeft ingegeven.

Het gezag der Schrift wordt niet anders gekend dan door het geloof. En het is dezelfde Geest, die de Schriften inspireerde, die hen ook verklaart en krachtdadig doet werken in de harten. Woord en Geest zijn bij Calvijn onlosmakelijk verbonden. Dit is de ervaring van Gods Kerk door alle eeuwen, daarop rust ook de zekerheid des geloofs. Wordt het Woord geminacht, dan trekt de Geest zich terug. Geloof is slechts daar, waar wordt geleefd uit het Woord.

Omdat Christus in Zijn ambt van Profeet Middelaar der openbaring, der leer is. heeft ook de prediking gezag. Elke prediker, die zich houdt aan het Woord, spreekt als het ware Gods eigen woorden. Het is niet geoorloofd, ook maar iets anders aan de gemeente te leren. Zodoende heeft de prediking gezag, en bewijst haar juistheid ook in de vruchten.

De kerk is slechts kerk, als zij zich schikt onder de Schrift. Schriftgeloof is het kenteken der kerk en daarop alleen berust haar eensgezindheid. ^

Besluiten wij ons overzicht met een citaat uit Calvijns prachtige brief: „Over het nut en de rechte wijze van het lezen der Heilige Schrift" (aangehaald bij Schroten, a.w., blz. 337). , , De Schrift is de sleutel, waarmee ons het Koninkrijk Gods ontsloten wordt om ons daar binnen te laten; door haar staat voor ons vast welke God aangebeden moet worden, en wat de hoop van Zijn roeping is. Hier wordt ons de zekere en vlugge weg gebaand, en door daarop te blijven, hoeden wij ons voor die voortdurende weifeling en onzekerheid, die ons nooit wil toelaten standvastig te blijven. Hier is het ware onderscheid tussen goed en kwaad; hier staat de ware maatstaf van Gods dienst vast, opdat wij daar niet in den blinde meegesleept worden en wij ons niet door het voorbeeld van anderen laten bedriegen, wanneer zij verstrikt raken in beuzelingen en dingen van niets... De Schrift is die lamp, die ons leidt en licht geeft dwars door de duisternis van het tegenwoordige leven heen, opdat wij niet aan de overal opgeworpen ergernissen ons als blinden stoten, en veel meer elk ogenblik omkomen. Zij is de school van alle wijsheid, de wijsheid namelijk, die alle menselijk begrip te boven gaat en ook zelfs door de engelen wordt bewonderd. Zij is de spiegel, waarin wij het aangezicht Gods aanschouwen, opdat wij van gedaante worden veranderd tot Zijn heerlijkheid. Zij is de scepter van onze Koning, waarmee Hij ons als onderdanen regeert. Zij is de herderstaf, waardoor Hij aan ons bij uitstek zich aanduidt als Herder. Zij is ook het schriftelijk bewijs van Zijn verbond, dat Hij met ons heeft aangegaan, waardoor Hij zichzelf uit louter genade aan ons heeft verplicht tot de onverbrekelijke band van voortdurende verbintenis met ons. Zij is het getuigenis van die goede wil des Heeren, waarop berust de vrede der gewetens, waardoor wij zeker overtuigd zijn, waar toch ons heil gelegen is."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1948

Gereformeerd Weekblad | 14 Pagina's

Het Schriftgezag bij Calvijn

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1948

Gereformeerd Weekblad | 14 Pagina's