DE LES DER MIEREN
2
Spreuken 30 : 25: e mieren zijn een onsterk volk. evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs.
Laat ons weer letten op de mierenkolonie! Welk een veelvormig leven wordt hier vertoond! Welk een verscheidenheid van gaven. Hoe groot zijn Uw werken, o Heere, ook in de insectenwereld! Iedere groejf van die diertjes vervult in de mierenkolonie haar eigen taak, en is daartoe ook met de nodige gaven toegerust. De koninginnen dragen zorg voor de voortplanting, de werkmieren hebben de verzorging der nesten, eieren en poppen tot hun taak, alsmede het vergaderen van voedsel, en de soldaten-mieren dragen zorg voor de veiligheid. Iedere groept blijft ook bij de taak, naar het instinct daartoe dringt. Niet de werkmieren blijven in het nest, doch de koninginnen. Niet de soldaten verzorgen de eieren en poppen, doch de werkmieren; en de werkmieren staan niet op wacht, neen, dat doen de soldatenmieren. Zo is er wondere orde in de mierenkolonie. Elke groep blijkt tevreden met eigen taak. Er is om zo te zeggen geen afgunst, wangunst of misnoegen te bekennen. Zo worden de mieren elkander tot zegen gesteld, want zo bereiden zij hun spijs en houden zij de kolonie in stand. — Welk een ideale maatschappij!
Van zulk een geordende samenleving droomt de man van de wereld. Doch het is en blijft een fata morgana. Deze samenleving kan er niet meer zijn, omdat de zonde in de wereld gekomen is en deze alles heeft aangetast. Daarom moet alle verwachting buiten God en Zijn Woord teleurstelling baren. Alleen de genade in Christus herstelt de ware gemeenschap, en deze wordt dan ook gevonden in het Lichaam van Christus, de gemeente Gods. Denk daarbij nu niet aan het lichaam van het uitwendige christendom, zoals dat in deze wereld gevonden wordt, in tegenstelling met de heidenen, tot wie het Woord des Heeren nog niet gekomen is, of die het geheel en al verworpen hebbeft. Van het christendom, in zijn breedste zin opgevat, is geen éénheid te verwachten, omdat het, hoe vreemd dit ook klinken moge, niet één is in de wortel, n.1. Christus. Nochtans is het wel eis, dat die Kerken in de wereld, die in de werkelijke hoofdzaken der christelijke leer, overeenstemmen, ook ernaar staan om door gemeenschap met elkaar de éénheid van het lichaam van Christus in de wereld te openbaren. Helaas stond de samenkomst van afgevaardigden van kerken over een groot deel van de wereld, die deze zomer binnen Amsterdam is geweest, en waar ook onze Hervormde Kerk zeer bij betrokken was, niet in het teken van die ware gemeenschap. De ware grondslag ontbrak helaas.
Doch we hebben het hier over het lichaam der Kerk, die één is door het ware geloof in Christus' bloed. De gelovigen zijn elkanders leden, staan tot elkaar in organisch verband, zoals we reeds omschreven hebben. In dat lichaam zijn vele gaven naar de rijkdom des Geestes, verdeeld over de leden. Er is gemeenschappelijkheid van gaven en verscheidenheid van gaven. Een gemeenschappelijke gave, waaraan dus alle leden deel hebben, is b.v. het zaligmakend geloof, dat door de liefde werkzaam is. Want zonder geloof kan niemand Gode behagen en door het geloof worden we Christus ingelijfd. Maar dan is er verder een rijke verscheidenheid van gaven, waarin niet allen gemeenschappelijk delen, althans niet zo, dat ieder die gaven persoonlijk bezit. Wel zouden we kunnen zeggen, dat alle gaven, die de Heilige Geest in de gemeente uitdeelt, ons aller bezit zijn in deze zin, dat ze allen ons ten goede komen, waar toch de ware vrucht van de gemeenschap der heiligen daarin gevonden wordt, dat elk zich moet schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te wenden. Zo gezien, wordt onze rijkdom overvloediger. O, werd dat meer beleefd in het geloof, zodat niet het hart tot afgunst ontstoken wordt, maar blijdschap en gevoel van grote rijkdom ons hart binnenstroomt, als we onze medeleden met een of andere heerlijke gave versierd zien. De taal des geloofs is dan zeker: Daarin ben ik mede verrijkt en gezegend, want de Heilige Geest deelt uit met het oog op het ganse lichaam. Doch straks hierover meer.
Er blijft dan toch verscheidenheid van gaven in die zin, dat naar het vrije welbehagen Gods in Christus aan deze deze gave en aan die gene gaven wordt geschonken. Daarop wijst de apostel, zeggende: lzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden, hebbende verscheidene gaven, naar de genade, die ons gegeven is (Romeinen 12:5, 6). En dan vervolgt hij: o laat ons die gaven besteden, hetzij profetie naar de mate des geloofs; hetzij bediening in het bedienen; hetzij die leert, in het leren; hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid.
En er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest, zo schrijft hij elders. En er is verscheidenheid der bedieningen, en het is de dezelfde Geest. En er is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God, Die alles in allen werkt.
Want dezen wordt door de Geest gegeven het woord der wijsheid, en een ander het woord der kennis, door dezelfde Geest; en een ander het geloof, door dezelfde Geest (we moeten hier wel denken aan het wondergeloof, waar het zaligmakend geloof aan allen gemeenschappelijk is); en een ander de gaven der gezondmakingen, door dezelfde Geest; en een ander de werkingen der krachten; en een ander uitlegging der talen. Doch deze dingen alle werkt de een en dezelfde Geest, delende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil.
Zonder nu hier nader in te gaan op de gaven, die hier opgesomd werden, en waaronder er verschillende zijn, die bijzonder in de apostolische tijd naar voren kwamen, wijzen we toch op de grote verscheidenheid der gaven, die de Heilige Geest in de gemeente uitdeelt. De ene tijd mogen deze gaven meer naar voren komen, de andere tijd die, doch de verscheidenheid blijft. Daarin komt de veelvormige wijsheid en heerlijkheid van de Geest des Vaders en des Zoons openbaar. Zo is er ook nu in het lichaam des Heeren, zoals dat gevonden wordt in de strijdende Kerk op aarde verscheidenheid der gaven,
doch het is dezelfde Geest, Die ze uitdeelt. Deze heeft de bijzondere gave om te ontderwijzen, gene om het werk der barmhartigheid te behartigen. Deze heeft de gave des woords. gene de gave van de daad. Aan deze is het gegeven bijzonder klaar inzicht te hebben in de weg des heils, aan gene om voor de Naam en de zaak des Heeren te strijden en het zwaard des Geestes, Gods Woord, te hanteren tegenover de vijanden van Sion. Deze heeft de bijzondere gave om zielen te leiden, gene om te zorgen, dat de orde gehandhaafd worde in het lichaam van Christus. Allen hebben zij gemeenschap met elkander, in het Hoofd, doch de één heeft deze gave, de ander die. Al Gods kinderen krijgen een eigen plaats en taak, gelijk de stenen in een gebouw. Er zijn gevelstenen en stenen aan de achtermuur, zelfs stenen, die geheel of gedeeltelijk onder de grond zitten. Doch geen van allen kunnen ze gemist worden in dat gebouw, gebouwd op het fundament van apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen. Op Welke het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde opwast tot een heilige tempel in de Heere. Tesamen vormen de stenen het gebouw. De een.is niet volmaakt zonder de ander. De stenen, verborgen onder de grond, moeten er ook zijn. Ja, zij dragen nog veel meer. dan die mooie steen in de gevel daar. Ik denk zo ineens aan de ware gebedsoefening, waarvan Christus sprak: anneer gij bidt, gaat in uw binnenkamer, en uw deur gesloten hebbende, bidt uw Vader, Die in het verborgen is; en uw Vader} Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden (Matth. 6:6). Gelukkig, dat er zulke stenen altijd geweest zijn en nog zijn en zullen zijn, al wordt hun aantal misschien geringer, zulke kurken, zulke Aarons en Hurs.
Zo is het in het lichaam des Heeren naar de bediening der menigerlei genade Gods. Wordt dat door Gods kinderen nu ook beleefd, ingeleefd en uitgeleefd? Of ontvangen we in deze een beschamende les van de mieren? Is er onder Gods kinderen immer een verstaan van deze rijke bediening des Geestes en een ootmoedig zich verblijden in elkanders gaven, terwijl ieder zich houdt aan zijn eigen plaats en gave, van de Heilige Geest ontvangen. Is er nooit afgunst of naijver! Is er tevredenheid? Is het Woord van de apostel beleefde werkelijkheid: e godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging (1 Tim. 6:6). Mogen we de breuken van ons hart in deze met smart kennen! O, die wortelzonde van hoogmoed en afgunst, waartegen we dagelijks hebben te strijden. Helaas maken de werken maar al te vaak openbaar, dat de strijd met een vrije en goede consciëntie op dit front weinig of in het geheel niet gekend wordt. Hoevelen laten zich meeslepen, hoevelen ook willen lopen in grotere laarzen dan wel passen. Laat ons toch horen naar de vermaning van de apostel: ant door de genade, die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk, die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn; maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft. Want »' gelijk wij in één lichaam vele leden heb-/ ben, en de leden alle niet dezelfde werking hebben, alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden, hebbende verscheidene gaven, naar de genade, die ons gegeven is.
Hierin ligt de genade, zegen en blijdschap, dat we, ieder op de plaats waar we gesteld zijn, en met de gaven, waarmede we bedeeld zijn, het ganse lichaam mogen dienen. De hand kan niet zonder de voet, ook al zit hij in de schoen.
Laat ons bij het altaar buigen en vergeving onzer zonden in dit opzicht begeren om des bloeds van Christus en om de bediening des Geestes smeken om dat van de mieren te leren als onze practijk der godzaligheid.
Wat hebben dan Gods kinderen het goed met elkaar! Dan ook vaart er het ganse lichaam wel bij. Let maar op de mieren. Zij zijn een onsterk volk, evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs. Hoe krijgen ze de voorraadkamers vol? Hoe zijn ze elkaar tot zegen? Door eendrachtig en vereend samenwerken. Zie die diertjes zwoegen! Tot onze beschaming!
Wat zou één mier vermogen? Er zijn vele vijanden. Het beestje zou prijsgegeven zijn aan dood en verderf. Het leven zou niet kunnen bloeien. Doch gemeenschappelijk bereiken ze hun doel: de vervulling der voorraadkamers tot spijs in de winter. Zo is de christen aangelegd op gemeenschapsoefening met het lichaam, omdat hij in de gemeenschap gezet is. Daarom zoekt de ware christen ook niet op zichzelf te leven. Want dan verkommert hij, leeft hij tenslotte van beschimmeld brood of voedt zich met ijdelheid. Zijn leven is meer kwijnen dan leven en gaat allerlei uitwassen vertonen. Hij gaat als winterkost vergaren, wat hem tenslotte in 't geheel niet gezond houdt.
Doch welk een zegen ligt er in opgesloten, als we in gemeenschap des geloofs en der liefde, als elkanders leden, elkaar in Christus ontmoeten en dienen mogen. Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, dat broeders ook samenwonen! Het is gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op de baard, de baard van Aaron; die nederdaalt tot op de zoom zijner klederen. Het is gelijk de dauw van Hermon, en die nederdaalt op de bergen van Zion; want de Heere gebiedt aldaar de zegen en het leven tot in eeuwigheid.
Dan bereiden we elkander door genade voedsel en zegen, vermanende en vertroostende, onderwijzende, verkwikkende en stichtende elkander, geestelijk en stoffelijk elkander meedelende, wat we om niet hebben ontvangen. Dan doet Johannes het ganse lichaam meeproeven van de uitnemendheid der liefde van en tot Jezus, en Simon Petrus doet meegenieten van het overweldigende van de vergeving der zonden, zelfs van die van de verloochening. Thomas verkwikt het ganse lichaam door open te leggen de alles-overwinnende kracht der genade, die zelfs het taaiste ongeloof doorbreekt en de ijzeren grendelen aan twee slaat, enz. enz.
En komen de vijanden opzetten, zo zijn we elkanders wapenbroeders, en nemen het voor elkander op in de liefde, terwijl een gedurig gebed opstijgt voor onze medebroeder in de verdrukking en lijdzaamheid van Christus.
O, wat kan er heimwee zijn naar deze waarachtige gemeenschaps-oefening in deze donkere tijden, waarin Sions muren zoveel scheuren vertonen, en zoveel verdeeldheid gevonden wordt.
• Geliefden!, schrijft Johannes, laat ons elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en een iegelijk, die liefheeft, is uit God geboren en kent God; Die niet liefheeft, die heeft God niet gekend; want God is liefde.
Dat de wereld gedwongen worde te zeggen: Zie, hoe lief ze elkander hebben. Laat het ons zijn, wanneer één van Sion in moeite of dwaling zit, als is er een letsel in ons eigen lichaam, waardoor we mank lopen.
II. De zorg der mieren.
De mieren zijn een onsterk volk; evenwel bereiden zij in dé zomer haar spijs. Wanneer zijn de mieren dus druk? — In de zomer, als er tijd en gelegenheid is om te vergaren in de voorraadkamers. Er zijn mierensoorten, die winterslaap houden, doch ook soorten, die in de winter^de in de zomer gevulde voorraadkamers leegeten. Aan deze soorten moeten we hier vanzelf denken.
Zie eens, geen ogenblik laten die nijvere diertjes ongebruikt voorbijgaan. Altijd schijnen ze haast te hebben. Niet voor niets staat er geschreven: Ga tot de mieren, gij luiaard! Zie haar wegen en word wijs.
Hierin ligt weer een beeld van en onderwijs voor de Kerk des Heeren. Er zijn perioden in de kerkgeschiedenis, dat de Kerk des Heeren dit beeld heeft mogen vertonen. In tijden van uitwendige rust heeft zij vruchtbaar mogen vergaderen, wat later in tijden van vervolging of inzinking van geestelijk leven mocht worden genuttigd. Wat mogen we nog niet vaak van het overjarig koren genieten, in de nagelaten geschriften onzer vaderen, en ook der Schotse vaderen, nu, nu op zo menige plaats stenen voor brood worden aangeboden.
Er zijn ook zomerse tijden voor de Kerk geweest, waarin het naar het uitwendige gans niet rustig was, doch waarin de Zon der gerechtigheid hoog aan de hemel stond en het koren goed rijpte. We denken aan de dagen van Augustinus en de dagen van Luther en Calvijn. Toen is er voedsel vergaderd, dat in de huidige wintertijd van eerste kwaliteit is. Helaas is er weinig vraag naar en voeden velen zich liever met surrogaat, door geleerden 'van allerlei slag, ook op het erf der Kerk, inderhaast bebereid. Het is goed om in een tijd als deze, waarin de Kerk Gods een ingezonken leven leidt, de voorraadschuren te openen en daaruit eens wat te halen. > De spijs, door de vaderen bereid, smaakt de hongerige ziel goed. * • *
Ook voor ieder persoonlijk wordt er onderwijs en vermaning gevonden in de zorg der mieren in de zomer. Zij voegen zich in de zomer tot gemeenschappelijke arbeid. Gebruikt gij ook uw zomer, dus
de meest geschikte tijd van uw leven, jongmens, om u naarstig op het erf des Verbonds onder de bediening der genademiddelen te voegen, en zo wintervoorraad te vergaren. En dat dus niet half, doch met een volvaardig gemoed, niet door eens een keer ter kerk-te komen, doch door getrouw u te schikken onder de zuivere bediening des Woords? En weet gij. kinderen des Heeren, af van gemeenschappelijk met uw dienaar des Woords voedsel te bereiden. Ge gaat op naar Gods huis. Is er ook werk geweest in uw binnenkamer, terwijl uw herder en leraar verkeerde op zijn studeerkamer. Wie daarvan weet, draagt de buit straks mee naar huis en predikant en gemeente varen er wel bij tot roem der genade. Het ganse lichaam der gemeente Gods is dus betrokken, ook in de voorbereiding, bij uitdeling van het brood des levens op de aanstaande Dag des Heeren. En zo krijgt de enkeling deel aan het voedsel, door het ganse lichaam bereid.
Als er de gelegenheid is, laten de mieren geen ogenblik voorbijgaan. Zij beginnen niet in de herfst, maar zijn druk bezig in de zomer. O, hoevelen op het erf des Verbonds laten helaas de zomer onbesteed voorbijgaan. Welke gelegenheid biedt de Heere in de jeugdjaren om spijs te vergaderen! Wat dan vergaderd wordt, wordt opgesloten in de voorraadkamers om wellicht, als de winter van ouderdom en nood daar is, tot spijs te strekken. Wat is het in de jeugd geleerde, als daar is de. inhoud van het Woord in teksten en psalmverzen en van ons rijk leerboekje in de Heidelberger Catechismus, op latere leeftijd, op ziek-en sterfbed, voor velen al tot wonderbare zegen en vertroosting gesteld, doordat het geleerde, dat zo lange tijd opgeborgen was geweest in de voorraadschuur van het geheugen, door de Heilige Geest werd toegepast en geheiligd aan het hart. Ga daarom nooit mee met de dwaze redenering, dat de kinderen die voor hen onbegrijpelijke teksten en verzen en vragen niet behoeven te leren, omdat ze er toch niets van verstaan. Verstaat dan een klein kind, waarom moeder zo er op staat, dat het zijn bord leeg eet? Iets anders is het, dat ouders en leermeesters tot taak hebben de kinderen met melk te voeden en niet met vaste spijs. Maar ook al blijft er veel nog onbegrepen, zo zal het toch in het hoofd worden opgenomen, want zo kan het eenmaal aan het hart worden geheiligd.
Hoevelen, die later tot bekering gebracht zijn, dragen niet gedurig bittere smart erover om, dat zij hun zomer, hun jeugdjaren maar onbesteed lieten voorbijgaan. Dit blijft een pijnlijke aanklacht en smart, ook al is de schuld betaald.
Laat het u een prikkel zijn, jongeren, die naar wij hopen dit ook hoort of leest, om in de u van God geschonken zomer als de nijvere mieren spijs te vergaren. Wee uwer, als ge die tijd niet besteedt! Dan verhongert ge straks. God laat niet met Zich spotten. Voor alles is djd, en dan niet hiervoor? Elke tijd, elke gelegenheid om in de zomer spijs te bereiden, die jong en oud laten voorbijgaan, zal eenmaal als een vlam in uw aangezicht slaan.
Zie op de grote weldaad, die u geschonken wordt. Terwijl duizenden van het Woord verstoken zijn. is het nabij u. Overvloed van gelegenheid wordt er geboden om te vergaderen. Zoekt de Heere, terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl Hij nabij is. • • •
• • • Voor Gods kinderen in het bijzonder spreekt ook uit de zorg der mieren in de zomer vermaning om voorzichtig te wandelen en de tijd nuttig te besteden. Zij maken lentetijd mee. waarin het jonge leven des geloofs opspruit, en de bloesem der liefde gezien wordt. Zij maken tijden mee, waarin de stem van de leeuwerik gehoord wordt vermengd met het geroep van de tortel en waarin zij aan de hand van de bruidegom der ziel mogen wandelen. Zij beleven zomerse tijden, waarin de vruchten rijpen in de warmte van de Zon der Gerechtigheid. In wegen van oefening des geloofs en diepere inleiding in de stukken des heils, wordt meerdere kennis ontvangen van de genade van de Drieëenige God. '
O, wanneer we in die tijden mogen verkeren, laat ons dan zoeken om spijs op te slaan in de voorraadkamers. Als er gelegenheid is om meerdere kennis te vergaren aangaande de wegen Gods, laat ons dan in de geest mogen oogsten, terwijl de zon aan de hemel staat. Hoe vaak leven we helaas slordig voort, en merken niet op. Vergeet ook de dag der kleine dingen niet. Laat ons werkzaam zijn om de lessen en de oefeningen, die we ontvangen, in> ons hart op te sluiten, opdat we straks, als de winter komt met zijn stormen van nood en beproeving, bij het licht des Geestes de daden des Heeren gedenken mogen en eruit vertroost worden, wetende, dat Hij, Die het goede werk in ons begonnen is, het ook voleinden zal tot op de dag van Jezus Christus. Is er een verkwikking, een inleving van Wie God in Christus is, laat ons er dan een vouwtje bij leggen in ons levensboek, opdat we Zijn aangezicht mogen zoeken, als de nood daar is. Gods pelgrim heeft een Bijbel met strepen en kruisjes in de marge van de bladzijden. Maria bewaarde al deze dingen, overleggende die in haar hart, zo lezen we.
Menigmaal worden we ergens op gewezen, ontvangen we gezicht in de een of andere waarheid. Maar: na dezen zult gij het verstaan. Straks mag de spijs genuttigd worden als troostbrood: In de grootste smarten blijven onze harten in de Heere gerust.
Meen niet, dat we oproepen tot een valse rust op hetgeen we meegemaakt hebben, alsof we niet zouden weten, dat in het overgespaarde manna de wormen wassen. Neen, het gaat niet om , , wat" we ervoeren, doch om Hem, Die we ontmoetten, en om hetgeen we van Hem vernamen, opdat we Hem zouden gedenken in wintertijd. Petrus mocht later terugdenken aan zijn verkeren met Jezus op de berg der verheerlijking en gedenken, hoe hij met de anderen daar niemand gezien had dan Jezus alleen. Want, zo schrijft hij, wij zijn geen kunstelijk verdichte fabelen nagegaan, als wij u bekend gemaakt hebben de kracht en toekomst van onze Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijne majesteit. Want Hij heeft van God de Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem van de hoogwaardige heerlijkheid tot Hem gebracht werd: Deze is Mijn geliefde Zoon. in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb. En deze stem hebben wij gehoord, als zij van de hemel gebracht is geweest, toen wij met Hem op de heilige berg waren.
Dat is niet de grond zoeken in onze bevinding, doch in Hem, Die we ontmoetten.
De dagen der duisternis zijn vele. Laat ons daarom in de dag des lichts spijs vergaren. Dan zal in de dag van duisternis de duisternis onze ziel niet verslinden, maar zullen we mogen eten in wintertijd, mogelijk nog smakelijker, dan toen ons koren vermenigvuldigd werd. Ge zult dat verstaan, als ge David begrijpt in de 23ste Psalm, als vrucht van de 22ste Psalm: Gij richt mijn tafel toe voor mijn aangezicht tegenover mijn tegenpartijders... en Habbakuk: Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal en geen vrucht aan de wijnstok zijn zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal, en de velden geen spijs voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal; zo zal ik nochtans in de Heere van vreugde opspringen; ik zal mij verheugen in de God mijns heils; en ook Paulus: Die ons uit zo grote dood verlost heeft, en nog verlost; op Welke wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal. * * *
Hoe vaak echter laat de ziel zich meevoeren door alle winden, en meent zij als een roerloos schip op de wateren te drijven. De handen hangen menigmaal slap. Moedeloos en neergebogen zit menige ziel, als het in een weg van verstoring gaat. Zou de Heere verstoten en niet meer goedgunstig zijn?
Kom, laat ons samen naar de mieren gaan! Zie eens, wat doen ze als ge met uw voet hun nest verstoort? Ze krioelen door elkaar heen, en weldra merkt ge, dat ze dadelijk al weer bezig zijn met het herstel van haar nest. Ze kunnen niet anders dan in de zomer haar spijs bereiden.
Gedenk daaraan. Alles en alle machten der duisternis leggen het erop toe, om u af te voeren in de streken van reus Wanhoop. Doch is de Heere niet de God Israëls, ja Dezelfde. Laat uw hart tot u spreken, gelijk de dichter de stem zijns harten hoorde:
Mijn hart zegt mij, o Heer', van [Uwentwegen: , , Zoek door gebeên met ernst Mijn [aangezicht."
Het hoofd op, uitgezien met een betraand oog naar de bergen, vanwaar onze hulp komen moet en zal. Ja, dat wil ik, dat zal ik doen, ik zoe de zegen alleen bij U, o Bron van troost en licht.
Onze hulp is van de Heere, Die hemel en aarde gemaakt heeft. Hij geeft de moede , kracht en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft.
Kom, laat ons in de zomer spijs vergaren, te gelegener tijd. Laat ons heden in de voorraadschuur opbergen: Hij kan en
wil en zal We zullen er in de winter naar 's Heeren toezegging door de bediening des Geestes in het geloof zeker van mogen eten, en daarom ook dan zingen:
De Heer' is mij tot hulp en sterkte: Hij is mijn lied, mijn psalmgezang.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 november 1948
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 november 1948
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's