Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLX

Zondag 21 vraag 56

HET ANDERE DEEL Van God den Heiligen Geest De vergeving der zonden.

De eerste vraag, die wij gaan beantwoorden is deze: wie vergeeft de zonden? En dan is het antwoord: God, God alléén. Dat is kort, maar veelzeggend geantwoord.

Immers tegen God hebben wij gezondigd en gedaan wat kwaad was in zijne heilige oogen. Gods geboden hebben wij overtreden, zijne wet geschonden en verzaakt. Zoo hebben wij Gods toorn gaande gemaakt en zijn wij kinderen des toorns, van nature, die in Gods Koninkrijk niet kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden.

Zonde, dat is aanranding van Gods wezen, schending zijner geboden. Zonde is ongerechtigheid, wij zijn gemeten aan de maat van Gods wet overtreders, buiten het spoor van het recht. Zonde is misdaad, die den dood verdient en verwerping van het aangezicht des Heeren. Zonde is het werk der duisternis en voert naar de eeuwige duisternis.

God heeft een gruwel van de zonde, omdat zij een aanval is op zijn wezen en eer en naam. Hij let op de zonde, gedenkt haar en wordt erdoor vertoornd, zoodat Hij zich keeren moet, krachtens de heiligheid van zijn wezen, tegen den zondaar.

De zonde leidt aan de zijde van den zondaar tot wroeging, schande, smarten, sluit hem buiten Gods gemeenschap. De zonde is een vreeselijk kwaad en dan, in zonde zijn wij ontvangen en in ongerechtigheid geboren. Wie kan zeggen: ik ben rein van mijne overtreding? En wie zal een reine geven uit een onreine, immers niet één. Daarom, wie met God te doen krijgt, buiten Christus, moet vergaan, wegzinken in den eeuwigen dood. En wanneer de Geest ons ontdekt aan onze zonde, ons stelt voor den spiegel der goddelijke wet, dan laat Hij ons zien en gevoelen tevens wat wij zijn en doen en verdiend hebben. Wanneer hierop meer werd gelet, zou er minder misverstand zijn over de vraag, of dan de kennis der zonde niet in de verlossing wordt beleefd. Neen, zeer zeker niet, maar wel is waar dat de Heilige Geest, wanneer Hij den zondaar zaligmakend bearbeidt, de kennis der ellende bijbrengt uit de verlossing, in dezen zin, dat wij de zonde leeren haten, den dood leeren schrijven op onszelf, en de deugden Gods lief krijgen, hongeren naar gerechtigheid en verzoening. Dat zijn zeker vruchten van de verdiensten van Christus. De ware kennis onzer ellende is zeker te danken aan het werk der verlossing in Christus, maar wordt niet gekend in Christus, doch is de weg tot Christus en de verzoening door zijn bloed.

Dit geldt óók voor het vervolg. De kennis der ellende is uit de wet, maar de wet is instrument des Geestes in het genadeverbond, om tot Christus te leiden. Daarom blijft die wetsprediking noodzakelijk ook voor den christen, die de verzoening deelachtig werd. Zoo leeren wij n #v i juist wat wij aan Christus hebben en worden wij aldoor naar Christus gedreven.

Nergens vind ik rust buiten Hem, maar in Hem heb ik dan ook vrede met God. God vergeeft de zonden. God alléén! Niemand kan en mag zichzelf de zonden vergeven. En toch, daar zijn wij aldoor mee bezig, door de zonde te verkleinen, uitvluchten te zoeken in de omstandigheden en wat niet al.

Maar velen volgen een andere weg en vergeven zichzelf de zonden dpor een beroep des verstands op het volbrachte werk van Christus. Zij vergeven zichzelf de zonde, door het er maar voor te houden, doch allerminst in den zin van Paulus. Neen, er moet een wezenlijke verbinding tot stand komen tusschen den vergevenden God en den zondaar. Daarom kan niemand bij zijn zondekennis leven.

Het is bewijs van gebrek aan kennis van het wezen der zonde, wanneer men er in blijft steken, er over klaagt, maar in wezen de zonde niet moede is, daarom wil de mensch zijn leven niet verliezen. Maar, als de Heilige Geest onze zonde stelt in het licht van Gods aangezicht, vergaat de lust tot de zonde, sterven wij aan haar en aan onszelf, zoodat wij waarlijk naar verzoening dorsten, gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen. Zoo worden wij toebereid om God te leeren kennen in dat wondere stuk der schuldvergeving. Wanneer wij mogen toekomen aan de rechtvaardigmaking zullen wij gelegenheid' hebben hierop nader in te gaan.

Thans bepalen wij ons tot het antwoord op de vraag: wat gelooft gij van de vergeving der zonden? God alleen vergeeft de zonden. Zoo zal de zondaar het dan van God moeten vernemen, daaraan is niet te ontkomen, en anders weet hij het niet, kent hij het niet. Met dit: God vergeeft, moet vollen ernst worden gemaakt. Dit gebeurt vaak niet! Men zette dit niet om in: gelooven van de beloften des Evangelies, het gelooven van de belofte Gods, want die belofte is niet van den belovenden God te scheiden. Anders toch kunnen we óók de belofte niet bereiken als God er niet in is door den Heiligen Geest. God vergeeft, zeker niet buiten het Woord om, en niet buiten Christus om, maar evenmin buiten den Heiligen Geest om. Het werk der vergeving is daad van God-drieëenig, zoodat de drie Personen, naar de bedeeling der huishouding Gods in het genadeverbond, ieder eigen taak vervullen. We moeten er dus nadruk op leggen, dat we met God te doen hebben door Woord en Geest bij de vergeving der zonden. l v

Ook dê kerk kan de zonden niet vergeven, al is het waar dat zij bij de bediening van de sleutelmacht, in Gods naam ergeving der zonden verkondigt aan een egelijk, die gelooft in Christus. Maar de h v C a z Kerk kan verkondigen, doch niet toepassen. Velen leeren heden dat toepassing niet noodig is, want de zaak is er, God is verzoend, dit hebben wij alleen maar te gelooven/ aan te nemen, het ervoor te houden. Ja, ja, men moet ons nog meer van die dwaasheden vertellen, alsof de natuur gelooft, en de Heilige Geest niet volstrekt onmisbaar is om te gelooven en te omhelzen en Gods stem te hooren in Zijn Woord! Dit is geen verschooning van het ongeloof, neen, maar handhaven van de genade Gods in de vergeving der zonden.

Die genade ligt niet alleen aan den overkant, aan de zijde Gods, maar wordt ouergebracht in het hart van den zondaar. Door genode alleen gelooven wij in een genadigen God in Christus. De genade is niet alleen een betrekking tot God, maar óók een ons wezen omzettende kracht Gods tot zaligheid.

Nu spreekt echter in ons antwoord een mensch, die staat in de verzoende betrekking tot God, en leeft uit en door de verzoening, de totale bevrijding in Christus. En deze beleven wij, in het geloof, niet slechts in het oogenblik der rechtvaardiging, maar aldoor in den toegang tot God in Christus, zooals reeds werd opgemerkt. De zonde maakt schuldig en strafwaardig voor God. Zonder vergeving kunnen wij de gunste Gods niet smaken, niet weten dat alles weer goed is tusschen God en ons hart. God is Rechter, die beslist, wij hebben Zijn uitspraak over ons persoonlijk noodig, Zijn uitspraak, die in den tweeden Adam Christus opheft, het oordeel dat over ons is geveld in ons hondshoofd Adam. Wij waren toch van nature, met de gansche wereld, verdoemelijk voor God en ook vijanden gelijk de anderen. Alle voorrechten, die wij als begrepen in het verbond der genade, ontvingen, stelden ons des te schuldiger, omdat wij de weldaden hebben misbruikt tegen den Weldoener. God alleen vergeeft de zonde. Ik ben het, die uwe overtredingen uitdelg als een nevel en Ik gedenk uwer zonden niet. Zie, alléén als wij dit hooren in het geloof, als sprake Gods tot ons, zullen wij kunnen opstaan van onder het oordeel, gebracht onder de genade.

Wat vergeeft God? Alle mijne zonden, ook mijnen zondigen aard, waartegen ik al mijn leven lang te strijden heb, zoo vervolgt ons antwoord. Alle mijne zonden... Hier is een mensch aan het woord, die de zonde niet bagatelliseert, verkleint, of veronachtzaamt, maar hare werkelijkheid en strafwaardigheid erkent, met diepe smart in het hart, .met afkeer van de zonde, en toekeer tot God in liefde tot Zijne deugden. Een mensch, die de zonde haat, en laat in de genegenheid an zijn hart, door de werking van den Heiligen Geest.

Hier spreekt een mensch, die stond in het oordeel en nu God kennende m de erzoende betrekking, tot Hem nadert in hristus". Maar, hoe nadert hij? Nadert hij ltijd weer? Altijd weer als schuldig in ichzelf, met afkeer van zichzelf, met de

klacht: ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?

Hier spreekt geen zondaar in zijn eerste toegaan, in de doorbraak des levens tot de genade Gods in Christus, maar een mensch. die in deze verzoening leeft, en God kent als een genadige Vader in Christus, door het geloof. Evenwel, ook een kind, dat weet wie vader is, heeft pijn over de zonde, die aldoor nog wordt bedreven, de zonde ook tegen de liefde begaan.

Alle mijne zonden., i Dadelijke zonden, met gedachten, woorden en werken, want wij weten, juist door den geestelijken zin der wet dat wij God moeten liefhebben met geheel ons hart, met geheel onze ziel en met alle krachten en onzen naaste gelijk onszelven.

Dadelijke zonden, wie zal ze tellen, elken dag opnieuw, wanneer wij gesteld worden voor den spiegel der wet, ons leven zien in den volmaakten eisch der wet.

Immer weer komen wij met afkeer van onszelf, met belijdenis van schuld om onze overtredingen. Maar hoe komen wij verder? Oók altijd weer in het geloof, dat wij een genadigen God hebben, ja, hebben, in Christus, zoodat wij wel verootmoedigd, doch niet wanhopig komen. Hier is dan ook een toegang met vertrouwen tot den troon der genade. De Rechter toch kennen wij als Vader, en wij, booswicht, kennen ons in het geloof als kind. Maar, er is meer dan dadelijke zonde. Onze natuur is verdorven en de zonde welt op uit de diepten van ons wezen als uit een onzalige fontein.

Wie zal blootleggen de diepte van het bederf onzer natuur? Het is geen aangename bezigheid af te dalen in deze onderwereld van ons bestaan, en Gods kind kan er dan ook nooit over spreken met zelfbehagen, doch met zelfmishagen en daarom is hij hier zeer sober en teer, beschaamd en bedroefd voor God. Want, vergeet niet, dat men druk kan spreken over deze onzalige fontein en haar toch niet haten, en daarom komt menigeen nooit verder dan de doode klacht en kan erin blijven, inplaats van uitgedreven te worden uit zichzelven om verzoening in het bloed van Christus. De zonde moet aldoor de dood worden, gelijk zij ons die is geworden.

Wij moesten volkomen met hoofd, hart en hand God dienen, vereeren en prijzen, en wat doen wij? Hoever zijn wij af van de volmaaktheid, al is er een beginsel des levens zodat wij niet alleen naar sommige, maar naar al Gods geboden beginnen te leven.

De catechismus nu spreekt niet van vergeven van gedeelten, maar van vergeving der zonden in zijn ganschen omvang, zooals die in Christus is aangebracht.

Alle mijne zonden... geen enkele uitgezonderd, die wij kennen en die nog voor ons verborgen bleven, want wie zal de afdwalingen verstaan?

De onderwijzer sluit ook in de vergeving van mijn zondigen aard.

In ons is de oude natuur met zijn inklevende verdorvenheid. Laat ons afleggen allen last en de zonde, die ons lichtelijk omringt en met lijdzaamheid loopen de loopbaan, die ons voorgesteld is, ziende op den oversten leidsmans en voleinder des geloofs, Jezus.

Mijn zondigen aard... ik zie eene wet in mijne leden, die strijd voert tegen de wet mijns gemoeds en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijne leden is.

Het vleesch begeert tegen den geest. En kan hij nu zeggen, omdat God ook die zondige aard vergeeft, waarover de catechismus later nog afzonderlijk handelt, in de bedekking onzer natuur door die van Christus, nu heb ik nuet die zondige aard niet meer van doen? God vergeeft!

Neen, zeer zeker kan hij dat niet zeggen, daar zal de Heilige Geest voor zorgen, dat hij in de worsteling met dien zondigen aard blijft betrokken als een strijder, die moet tegen staan ten bloede toe, strijdende tegen de zonde, ook tegen dien zondigen aard. Bij de bekeering handelt de catechismus hierover breeder, zoodat we nu slechts de hoofdzaak aanwijzen. Gods kind wordt geen antinomiaan, wetsbestrijder of wetsverachter, neen, hoe zou hij zijn verdorven natuur links kunnen laten liggen, daar hij er dag en nacht mee van doen heeft? Weest volmaakt, gelijk uw Vader, die in de hemelen is, volmaakt is! Het bloed van Christus doodt die oude natuur, en wij zullen ermee moeten komen tot het bloed der verzoening.

Die zondige aard is geen dekmantel voor de zonde, zij verontschuldigt ons niet, want wij behoorden volmaakt te zijn voor Gods wet. We kunnen nooit zeggen: we zijn nu eenmaal bedorven en dus kan God ons niet zoo kwalijk nemen, dat wij telkens struikelen. Voo^ dien zondigen aard heb ik vergeving noodig aldoor, zoodat het heele leven moet staan in het teeken van zelfverzaking, van haten van eigen leven, om het te vinden buiten zichzelf in Christus. Tot in den wortel bedorven en tot in den wortel hersteld ten deele. is de wonderspreuk van het leven der genade.

De erfzonde is een schrikkelijke werkelijkheid, waaraan we niet kunnen voorbijgaan.

Mijn leven lang heb ik ertegen te strijden, zegt de onderwijzer.

Dien zondigen aard raken wij nooit kwijt, totdat de dood komt om het nieuwe leven volmaakt te stellen ook in de trappen.

Mijne natuur is verdorven en ach, al ware er nu vergeving voor de zonden in gedachten, woorden en werken, maar niet voor die zondige aard, dan ware het nog verloren. Als de fontein stil is en de bittere wateren der zonde niet opwellen, voor een tijd, moet ge niet denken dat de fontein er niet meer is. Neen, zij is als een vuurspuwende berg, en het is zaak te luisteren naar het onderaardsch gerommel, die een nieuwe uitbarsting voorspelt en aankondigt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 januari 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 januari 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's