Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De waardering van het Oude Testament

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De waardering van het Oude Testament

9 minuten leestijd

(2)

Allereerst moest de éénheid der Schrift vast staan. Zowel het Oude als het Nieuwe Testament zijn heilige Schriften, van God ingegeven. Alle Schrift is van God ingegeven. Het profetisch woord is zeer vast en in stede van het als minderwaardig te verwerpen, zullen wij wèl doen als wij er acht op geven, als op een licht schijnend in een duistere plaats.

Niet alleen wat de oorsprong der Schrift betreft vormen beide Testamenten een eenheid, doch ook wat de inhoud betreft. Het is één en hetzelfde verbond der genade, dat wordt geopenbaard, het is één en dezelfde weg ter zaligheid, die wordt onthuld in oud en nieuw verbond. Abraham en David zijn door hetzelfde geloof zalig geworden als Paulus en Petrus. Zonder verdiensten hunnerzijds zijn de vaderen zalig geworden en hopen zij, die de Heere dienen uit een rein hart, ook nu het eeuwige leven te beërven. In de gelovigen van het oude verbond zien de christenen broeders, die hen zijn voorgegaan in geloof op dezelfde Middelaar ziende. Zij, zonder ons, zijn niet volmaakt, evenmin als wij zonder hen. Door het geloof verstaan de gelovigen uit de nieuwe bedeling de klachten en jubelzangen der Oudtestamentische heiligen. Het zal één kudde zijn en één Herder.

Doch naast deze eenheid is er ook onderscheid. In het Oude Testament bevindt zich des Heeren volk in knechtschap, in het Nieuwe staan de geheiligden in vrijheid. De ouden droegen het juk der wet. De ceremoniële wet was zwaar om te dragen en de zedenwet, de wet der 10 geboden, kon niet anders doen dan hen doen zuchten naar de beloofde Immanuël. In het nieuwe verbond is er de verkondiging, dat de wet der schaduwen is vervallen, omdat het lichaam der schaduwen. nl. Christus, is geopenbaard. De wet der zeden is vervuld, hij eist geen straf meer van hen, die in Christus Jezus zijn, maar is een gouden keten aan de hals der kinderen Gods. Vanwaar dit onderscheid zijn oorsprong vindt, is een zaak, die een afzonderlijke behandeling vraagt. Het zij voor heden genoeg, dat het onderscheid bestaat. Duidelijk treedt het bedoelde verschil naar voren in de woorden van de Meester: k noem u niet meer knechten, maar vrienden. Het „niet meer" is zinvol juist voordat het lijden van de Borg aanvangt. In het Oude Testament is de benaming „knecht Gods" schier het hoogste, wat genoemd wordt. Abraham wordt bij grote uitzondering „een vriend Gods" genoemd. En deze naam „vriend Gods" wordt eerst in het Nieuwe Testament (Jac. 2:23) uitgesproken. Waarschijnlijk zinspeelt dit woord van Jacobus op 2 Kron. 20 : 7, waar Josafath in zijn gebed Abraham noemt een liefhebber Gods. Hier wordt echter slechts gezegd, dat Abraham de Heere liefhad. Hetzelfde geldt van Jes. 41 : 8, waar de Heere van Abraham zegt „mijn liefhebber"; ook dat betekent: egene, die Mij liefhad. In het Nieuwe Testament gaat over dit alle's het licht der vrijheid op: braham is een vriend van God genaamd! Wanneer wij het verschil tussen Oude en Nieuwe Testament afzonderlijk zouden behandelen, zouden wij hierop breder moeten ingaan. Wij volstaan nu slechts met er op te wijzen, dat voor ons, die onder de nieuwe bedeling leven, de vraag opkomt, of wij in knechtschap behagen vinden, of dat wij de rijkdom der heilsopenbaring enigszins verstaan en tot het „vriend zijn" gekomen zijn.

Een ander onderscheid vond de kerk daarin, dat de gelovigen van ouds gewandeld hadden in de schemer, maar de christenen in het licht. Dit brengt ons tot een verschil der ervaring. In de schemer zijn de dingen vager dan in het licht, al gaat het over dezelfde dingen. Ook is het bekend, dat in de schemer onze voetstap onzekerder is dan in het heldere licht der zon. Dit alles heeft betekenis voor de uitlegging van die gedeelten van het Oude Testament, die de beleving der heiligen voorstellen, b.v. de Psalmen. Met deze gegevens geen rekening te houden betekent, dat wij de gelovigen van oud Israël willen laten wandelen met dezelfde zekerheid van gang, hoewel het toen eerst schemerde, als Paulus, die op zijn weg de zon der gerechtigheid haar stralen zag uitstorten.

Hetzelfde geldt daarvan, dat de kerkvaders onderscheid maakten tussen een wandel in vreze en een wandel in liefde, waardoor zich de Chr. Kerk van de Joodse gemeente van weleer onderscheidde.

Zinvol is in dat verband het woord uit Zacharias' lofzang; die in de vervulling der belofte o.a. dit voorrecht zag, dat „wij Hem dienen zouden zonder vreze". Het is weer de verhouding knecht-vriend, die nu onder andere woorden naar voren komt als vrees-liefde. De knecht weet niet, wat zijn heer doet, maar de vriend weet van de plannen van zijn medegenoot. In het Oude Testament heet het: Ik weet de gedachten, die ik over u denk: edachten des vredes en niet des dwaads." Maar in het Nieuwe Testament mag de gelovige zelf weten van de gedachten Gods, want wij hebben de zin van Christus (1 Cor. 2 : 16).

Was de genade oudtijds alleen bekend onder het volk der Joden, met enkele uitzonderingen, nu is de middelmuur, die een afscheiding maakte, gebroken, door de dood van Christus. Aan alle creaturen wordt het evangelie verkondigd. Wij horen allen in onze eigen taal de grote werken Gods verkondigen. Worden deze dingen over het hoofd gezien, dan moet ook de klem op het geweten verminderen. Immers hoe groter de weldaden zijn, welke God ons schenkt, des te meer worden de verplichtingen. Maar al te veel wordt de vermaning nog gehuld in het beeld van de Oudtestamentische vrees, in plaats van in de aanbieding der liefde in Christus.

De belofte heeft plaats gemaakt voor de vervulling. Wij verwachten niet meer de Zaligmaker, die komen zou, maar wij

weten, dat Hij gekomen is en alle dingen door zichzelf verzoend heeft. Maar het verwachten van de christenen is gericht op de wederkomst van Christus. Is ons verwachten daarop gericht? Dit brengt een geheel andere instelling mede voor het christendom dan onder het Jodendom mogelijk was. Hierbij worde echter niet vergeten, dat de wet ook heenwees naar Christus. Niemand mene daarom, dat de wet en daarmede het Oude Testament is afgeschaft, maar veeleer, dat de wet, ontdaan van alle omhulsels vanuit de schemer in het licht getreden is, waarmede gepaard gaat. dat de eis der wet des te scherper wordt gehoord en de onmisbaarheid van Christus meer wordt bekend gemaakt. Door dit alles wordt de Zoon van God, als Verlosser gekomen, des te meer dierbaar voor het gemoed, dat door de wet ten dode gedoemd is. Des te scherper zal ook het recht Gods zich onder het nieuwe verbond openbaren, nadat Christus voor de zonden gestorven is. Wanneer straks deze gedachten worden uitgewerkt, zal blijken, dat er onder het Oude Testament meer plaats was voor een leven uit de gestalte des harten dan onder het Nieuwe Testament. Hierop de aandacht te vestigen in het persoonlijk zieleleven kan zeer verhelderend werken en aan het licht brengen, dat velen Oudtestamentisch leven en zich vergenoegen met het flauwe schemerlicht der beloften, terwijl de zon stralend prijkt aan het firmament van Gods welbehagen.

In het Oude Testament ligt het Nieuwe verborgen en in het Nieuwe gaat het Oude open. Met deze woorden duidt Augustinus de verhouding van het O. en het N. Testament aan. Maar de stroom was niet te keren. De Chr. Kerk werd Roomse Kerk en hoewel zij vasthield aan de boven uiteengezette leer der kerkvaders, althans in het begin, ontaardde haar praktijk in een Oudtestamentische hiërarchie. Naar het voorbeeld van de Hogepriester, de priesters en de Levieten in Israël werd de geestelijkheid in verschillende rangen geordend. Mettertijd werd deze rangorde al meer uitgebreid van de kapelaan af tot de paus in Rome toe. Lettend op hetgeen reeds naar voren werd gebracht, kunnen wij vaststellen, dat Judaïserende stromingen deze verandering hebben bewerkt. In de geest van de Joodse leraren uit de apostolische tijd is de kerk verworden. Het Oude Testament werd toonaangevend voor de inrichting der kerk. Daarmede hangt samen het gebruik van het altaar en de omvorming van het H. Avondmaal tot een offer.

De naam van „priester" en dragen van kostbare ambtsgewaden zijn altemaal aanwijzingen van deze geest. Nu doet zich intussen een merkwaardig verschijnsel voor. In het godsdienstig denken van de Middeleeuwse Roomse Kerk voltrekt zich deze merkwaardige tegenstelling: Hoewel de praktijk der kerk vasthoudt aan de Oudtestamentische eredienst, stelt de godsdienstige bezinning het Nieuwe Testament hoog boven het Oude. Als typerend voorbeeld kan dienen, dat men niet geloofde, dat de vaderen uit het oude verbond aanstonds in de hemel kwamen, maar men bracht hen onder in een soort van voorportaal (limbus patrum). Deze tegenstrijdigheid van theorie en praktijk vraagt om verklaring. Des te meer vraagt ze om verklaring, aangezien deze zelfde gang van zaken zeer veel pleegt voor te komen. Heden ten dage is er bij vele kerkse mensen ook het schrijnende verschil tussen theorie en praktijk, of duidelijker tussen belijdenis en leven. Wij merkten op, dat in de Roomse kerk Judaïserende trekken waargenomen konden worden. Welnu, telkens wanneer zich het vasthouden aan de ceremoniële wetten van Israël vertoont, paart zich daaraan een zeker soort wettische vroomheid. Wettisch valt altijd samen met hardvochtig en hoogmoedig. Vandaar dat het geen verwondering behoeft te wekken, dat de in wettische geest ontaarde kerk zich verhief boven de vaderen, die in de belofte ontslapen zijn. Hier doet zich kennen een gevaar, dat voor de gereformeerde stromingen ook in onze dagen niet denkbeeldig is. Er ontstaat een wettische godsdienst, waarbij het zich boven anderen stellen schering en inslag is. Als reactie tegen dit in feite goddeloos streven verheft zich immer de wereld, die er niet anders dan spot voor heeft.

Aan het einde der Middeleeuwen, die het beeld vertoonden, dat wij tekenden, verheft zich dan ook de aanval op al wat kerk en godsdienst is. De vertegenwoordigers van wat wij de Renaissance noemen met verschillende Humanisten in-het gevolg, hekelden de leer der kerk op ruwe, soms op voorzichtige wijze, terwijl sommigen het maar het gemakkelijkst vonden zich van het Oude Testament te ontdoen en zich te houden aan wat men noemde , , de leer van Jezus". In zulk een wereld en in zulk een kerk ontstond de Hervorming en zij stond voor de zware taak opnieuw de lijnen te trekken, die allerwege scheef getrokken waren. Door de Geest des Heeren geleid mocht het gelukken terug te keren tot het Schriftwoord zelf. Onze Ned. Geloofsbelijdenis legt daarvan getuigenis af in art. 5, waar zij zegt: „Wij geloven zonder enige twijfel wat in de ganse Heilige Schrift begrepen is... inzonderheid omdat de Heilige Geest getuigenis geeft in onze harten, dat al de Bijbelboeken van God zijn". Zien wij nu, voor welke moeilijkheden de Hervormers geplaatst werden.

M.

H. G.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 maart 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De waardering van het Oude Testament

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 maart 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's