Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BRUID VAN CHRISTUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BRUID VAN CHRISTUS

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Hooglied 5 vers 2: Ik sliep; maar mijn hart waakte; de stem mijns Liefsten, die klopte, was: Doe Mij open. Mijne zuster, Mijne vriendin, Mijne duive, Mijne volmaakte! want Mijn hoofd is vervuld met dauw, Mijne haarlokken met nachtdruppen.

Hebben we de gemeente des Heeren de vorige maal, geteekend als de Bruid van Christus in haar ondertrouw, in den rijkdom, die zij heeft door haar ziele-Bruidegom Christus, thans wordt een droevig beeld ontrold in ons textvers van de Kerk waar de volhardende liefde van Christus wel heel sterk bij afsteekt.

De bruid verkeerde in een droeven toestand, volgens onze text. Ze deelt ons eerlijk mee, hoe het is geweest in haar zieleleven, en dan moet zij belijden: Ik sliep...

Gelukkig, ze zegt niet: ik slaap... neen, dan zijn we aan de schuldbelijdenis niet toe, verkeeren in een toestand van verdooving en afstomping. Gelukkig... wat de bruid, de Sulammith hier verhaalt, behoort tot het verleden... en hopelijk komt die toestand nooit meer terug; valt ze nooit weer in slaap, maar moge wakende en biddende zijn, wachtende op haren Heere.

Maar als we denken aan hetgeen de Heere Jezus, de Bruidegom, ons profeteert van de Kerk bij het genaken van Zijne toekomst, dan zijn we er niet gerust op dat zij in al hare deelen zal wakende en biddende zijn. Ge kent immers de gelijkenis van de dwaze en wijze maagden? De wijzen vielen ook al in slaap... al kwamen zij nog net binnen, omdat God niet slaapt en de Wachter Israëls niet sluimert, maar anders... Ik sliep... dat zegt de Sulammith, die haren zielebruidegom heeft verheerlijkt, Hem hoog heeft geroemd, dat zegt de Sulammith. Zij legt getuigenis af, ter waarschuwing, van hare dwalingen op haar levenspad. Ze zag dit bij terugleidend licht. Daarom zegt ze niet: ik slaap, maar: ik sliep. Het is een smartelijke herinnering uit haar leven, die ons hier op sobere wijze wordt verhaald.

Merkwaardig is dat zoo groote nadruk wordt gelegd op hetgeen de Bruidegom Christus deed, om haar weer op te wekken uit haren slaap.

Zoo heeft de Heere ons de deugden en ondeugden der heiligen laten opteekenen, opdat God alléén groot zal zijn. Ook hetgeen hier staat opgeteekend is tot onze leering geschreven. De Heilige Geest wil ons waarschuwen, richt een baken in zee op, opdat ons levensschip niet zal vastraken op deze zandbank. Want ach, we loopen eer en meer vast dan we denken of vermoeden zelfs.

Als ge in den bodem voetstappen ziet dan zegt ge: zóó er zijn er hier meer geweest! En ge zijt er zelf terecht gekomen, en ervaart: eer er in dan er uit.

Ach ja, Gods kinderen zijn als dwaalzieke schapen, en als er één over den dam is dan volgen er meer. De verboden vrucht trekt nog meer dan zij vaak weten en wenschen. Daarom maant de Heere Jezus: bid zonder ophouden, want de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.

Ge hadt het niet kunnen denken bij de verbondmaking dat ge het er nog zóó slecht zoudt afbrengen... een slapende Bruid en een wakende Bruidegom, ja, een zoekende Jezus, die komt opwekken uit den slaap.

Wie zijn ze en vanwaar zijn ze gekomen? Deze zijn het, die uit de groote verdrukking komen en zij hebben hunne lange witte kleederen gewasschen in het bloed des Lams, daarom zijn zij voor den troon en dienen Hem nacht en dag in Zijnen tempel.

Ik sliep, ziehier de eerlijke maar smartvolle bekentenis, want ge moet vooral niet denken dat het der Sulammith eene eere is zóó te moeten belijden! Neen, de zonde is altijd verachtelijk, maar zeker deze zonde van ontrouw aan Christus als Koning-Bruidegom der ziel. Zóó nauw aan Hem verbonden, zóó onder eede met het gansche hart Hem trouw beloofd en zie nu eens... ik sliep.".. Gelukkig, zij is nu wakker, en gedenkt met smart haar afhoereeren. Dit alles wordt ons niet beschreven ter verontschuldiging van de zonde maar ter waarschuwing: waakt en bidt! Volg niemand na, die Christus niet volgt, want ge komt zeker in de duisternis terecht, in de modder der zonde, al schijnt wellicht de zon op de poel.

Als Petrus Jezus van verre volgt, wil dat nog niet zeggen, dat gij hem daarin volgen moogt of moet.

Wanneer Jacobus en Johannes vuur van den hemel begeeren om de Samaritanen te verdelgen, die Jezus niet wilden eeren, dan zijn ze niet navolgenswaardig, omdat zij tegen Christus ingingen en niet wisten van hoedanigen geest zij waren.

De zonden en afdwalingen der heiligen zijn als bakens in zee, om te waarschuwen, al is het óók waar dat we zóó juist aan die heiligen ons verwant weten en hunner één ons weten, niet beter en niet anders. Enkel genade kan ons redden en gered houden tot het einde. Het is niet alleen een ingaan in het Koninkrijk Gods door veel verdrukkingen en nooden, maar ook kenmerkt zich de levensgang door vallen en opstaan, afwijken en wedergebracht worden.

Het behoeft gelukkig niet te zijn zooals hier de Bruid verhaalt; e/fce afwijking van den koninklijken weg is erg genoeg. Pas het einde zal brengen: God volkomen grootmaken, zonder zonde, zonder gebrek.

Hoe was het toch met de Sulammith in onzen text, wat vertelt ze ons eigenlijk?

Wel, ze was overvloedig geweest in lof op den Bruidegom, teeder in gemeenschap met den Minnaar harer ziel, nauw in haar wandel, zij kleefde den Heere aan en was één geest met Hem. Ze had gestaan op de toppen van het bergland des Geestes, en had gewandeld met den Koning in Zijn hof, de bloemen hadden haar liefelijken geur verspreid en het gezang der vogels het oor gestreeld.

Maar... dat was minder geworden... ook zij zong niet meer als voorheen... zij sprak nog wel van haar Koning, maar de omgang liet veel te wenschen over. Zij getuigde nog wel van haar vroegeren omgang en dan werd het hart weer warm, maar Immanuël zelf, raakte toch wel uit het zicht, zij vergat zichzelf niet als zij sprak over Hem, maar deed het met hetgeen was geschied. Ach, zij ondervond dat zij wel Zijn gemeenschap maar niet haar bederf kon kwijtraken.

Behoed uw hart boven alles wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen

des levens. Hoeveel kinderen Gods zouden 'er zijn, die niet vallen onder de pijnlijke bestraffing: dit heb ik tegen u dat gij uwe eerste liefde hebt verlaten.

Bij den een neemt dit verlaten der eerste liefde scherper vormen aan dan bij den ander is de afwijking grooter, maar helaas, de'ï8 «testen weten er maar al te goed van mee te spreken... ook al doen zij het met schaamte.

Ik sliep... En wat is nu in onze dagen zoo bedroevend? Wel, dat dit afgezakte leven als het gewone, het normale wordt beschouwd, indien men al ooit waarlijk de eerste liefde heeft gekend, in gemeenschap met Christus. Het leven der Kerk is zoo laag weggeëbt, dat van bloeiend geestelijk leven geen sprake is. Ja, onder het oordeel, dat begint van Gods huis, besloten komen de meesten nooit tot doorbraak des levens, zoodat zij het gemis van de Bruid eigenlijk niet eens kennen, omdat zij dit leven nooit hebben gekend.

En vaak worden de menschen in dezen afgezakten staat gesterkt door gesprek en preek, inplaats dat de Schrift oordeelend wordt verkondigd, om te ontdekken aan dit afgezakte leven, om te prikkelen tot voortvaren op den levensweg, om te komen tot opwassen in de kennis en de genade van onzen Heere Jezus Christus; niet in vroomheid en enkele kenmerken, maar in het geloof in Christus, gewasschen door Zijn bloed, vrede met God door dat bloed, den Geest der aanneming, door welken wij roepen: Abba, Vader, het onderpand onzer erfenis tevens.

Ik sliep... en gelukkig is het niet: ik slaap... zij is wakker en goed ook, zij ziet weer de schoonheid van Immanuël, zooals voorheen. Hij is haar weer volkomen dierbaar en zij is niet afgetrokken door andere dingen, niet betrokken-op-zichzelf en haar bekeering, maar op Hem; al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk.

Ik zal het beter maken als in uw begin, beloofde de Heere, en Hij heeft het ook gedaan. Hoe het beter kon worden als in 't begin kon zij niet verstaan, nu echter wel. En de jaren, die de sprinkhaan en de kever hebben opgegeten, zal de Heere vergoeden. Maar, dat neemt niet weg, dat zij zich zeer schaamt over haar gedrag. Neen, zij dacht niet verloren te zullen gaan, zij wist zeer wel wat de Heere had gedaan, maar zij leefde er-niet bij en in, gelijk zij had beloofd in de ure van de plechtige verbondmaking, en heden wil zij hare trouw vernieuwen en bevestigen en zoetbittere tranen schreit zij over hare afmakingen. Ach, deze tranen storten, en ons aan Zijn boezem uitspreken over ons hart, om het door Hem te laten bedienen, met bésprenging door Zijn bloed.

Ik sliep... hoe geheel anders is deze toestand, dan hetgeen zij ook wel heeft gekend, met David belijdend: Ik zal in vrede nederlig§èn en slapen, want Gij, o Heere, zult mij doen zeker wonen. Dat is evangelische sabbathsrust, maar hier is de Bruidegom... buiten de deur en zij slaapt zonder Hem! Het is nu niet bij de Bruid: worde ik wakker, zoo ben ik nog bij U. Zullen we dit kenmerk bij het ontwaken als toetssteen gebruiken om te onderkennen, of wij wakker worden met Hem? Nog bij Hem... of...? Want het kan gebeuren dat wij dicht bij Hem inslapen en wakker worden in ledigheid der ziel. Het is alsof in onzen slaap van binnen verwarring is aangericht; Hij is geweken.

Luistert dit alles zoo nauw? Ja, zeker, zóó nauw!

Maar moet een mensch dan altijd bezig zijn met zelfbeproeving: beproeft uzelven of gij in het geloof zijt? Zeker wel, en dan gaat het niet om onzen staat voor God, maar om onzen toestand, om den stand van ons leven. Zijn wij in het geloof, dat wil óók zeggen, in gemeenschap met Christus, want het geloof is de band met Hem door den Heiligen Geest. Maar is dat geen pijnlijk leven, altijd dat onderzoek? Neen, toch niet, want als Christus er is valt het vanzelf weg, immers het geloof brengt eigen zekerheid mee niet alleen, maar ook eigen gemeenschap met Christus.

En nu een vraag, als die beleving er niet is in het, geloof, zou het dan goed zijn? Neen, 'zegt ge, dat durf ik toch niet beweeren. Nu dat niet goed is, is dan geen zelfonderzoek noodig, om tot het besef van gemis en schuld te komen en tot Hem te vluchten! De vraag stellen is haar beantwoorden.

De Bruidegom buiten de deur... ik sliep. Neen, dit is niet hetgeen we lezen: Hij geeft het Zijnen beminden als in den slaap, want dan is de Bruidegom niet buiten de deur maar binnen... Het is waar, gelukkig is het niet de slaap des doods waaruit ze zijn opgewekt, maar deze slaap hangt toch wel met dien dood samen.

Gij zijt, broeders, allen kinderen des lichts en kinderen des daags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. Zoo laat ons dan niet slapen gelijk de anderen, maar laat ons waken en nuchteren zijn, want die slapen, slapen des nachts.

Ik sliep... ze belijdt het openhartig met smart. Toen ze sliep zou ze nijdig geworden zijn, wanneer ge het haar had verweten, want een mensch wordt niet gaarne gestoord in zijn slaap, van welken aard die ook is.

Dit slapen is een toestand van werkeloosheid, van ongevoeligheid, van gedachteloosheid in het geestelijke. Dit slapen beduidt het ontbreken van gemeenschap, een toestand van verdooving in het geestelijke leven, zoodat men niet waarneemt, niet opmerkt, maar gevoelloos zijn weg gaat, in vadsige rust. Deze toestand is weer heel anders dan het vallen in openbare zonden, wat ook kan geschieden, want wie meent te staan zie toe, dat hij niet valle. Doch dit slapen valt naar buiten niet zoo in het oog, ook al kan zelfs de wereld opmerken dat er geen bezieling uitgaat van hun spreken, geen kracht zit in hun belijden.

Blijkbaar is deze slaapziekte zóó algemeen dat menigeen nauwelijks meer weet dat het toch werkelijk een ziekte is. Een mensch, die lijdt aan slaapziekte, kan wel even wakker worden, iets gebruiken desnoods, maar zakt weer weg en weet later niet, als hij beter mag worden, dat hij bij oogenblikken wakker is geweest.

Hierbij komt nog dat er ook groot verschil is in de diepte van den slaap waarvan hier sprake is. Ge weet wel hoe een slapende diep kan ademen, zijn bewustzijn is heel ver weggezonken... hij slaapt. Maar er is ook zooiets als een hazenslaap, bij de minste beweging, of lichtverschijnsel, schrikt men wakker.

Ach, dat het althans nooit verder kwame dan een hazenslaap, met open oogen.

Ik sliep; zij rustte, maar niet in Jezus' armen, zij sliep, maar niet zich bewust van des Heeren trouw. Zij sliep in eigen wezen rustend en genoeg hebbend aan eigen bekeering. En ja, ook al slapende in dezen dorren stand der ziel sprak ze nog wel. Dit is zoo iets als geestelijk sonnambulisme; een slaapwandelaar, met slapend spreken. Er is geen geestelijke wakkerheid, geen teedere omgang met Jezus. Zoo'n slaapwandelaar kan druk praten, maar toch hij slaapt. Hij is dor in zijn gebed, legt de hand niet op het verzoendeksel, en nadert niet tot God als kind, door den Geest der aanneming, zoodat het: Abba, Vader, ontbreekt. En hij gevoelt nauwelijks de zonde in en van dit alles: brengt hij wat kreupels of verminkts ten offer het is hem geen kwaad. Verachteren in lezen en onderzoeken van het Woord, niet die smaak in de inzettingen des Heeren als voorheen! Zoo nu en dan, om de drie maanden een toeknik van den hemel... ik sliep.

Hoe anders was het toen hunne ziel als van smeer en vettigheid verzadigd werd, het Woord levend en krachtig was en zij zich bewust waren van de werking van den inwonenden Geest. Toen was het Woord vol beloften, het verbond een vette maaltijd... Ik sliep... ach, wordt toch wakker, ontwaakt, gij die slaapt, opdat Christus over u lichte. Het is toch hoog-dag, tijd om wakker te zijn; tijd om te waken en uit te zien of de Bruidegom komt... op de wolken des hemels, de lendenen opgeschort en de kaarsen brandende. Ja, indien er slechts één wakker schrok was onze overdenking reeds vruchtbaar geweest, maar wij hopen, dat er velen wakker schrikken, ontwaken, wandelen in den dag, en Hem vinden in Wien alléén het leven is.

Bij dit slapen verslapt de wacht tegen de geestelijke vijanden; het afzwerven van den Heere wordt slechts oppervlakkig gevoeld, al wordt wellicht bijzonder gepraat over de doodstaat van een mensch, én over den ouden-mensch. Wie wakker is, kruisigt het vleesch, doodt den ouden mensch door de kracht des Geestes, wie slaapt praat over den ouden mensch, en... haat hem ternauwernood althans verslaat hem niet, door het geloof in Christus' krachten, terwijl de nieuwe mensch niet opstaat in een hartelijke vreugde in God door Christus.

De heiligmaking ligt stil, indien ook maar stil.

Het geloof is verflauwd, de liefde verkild en verstild, de hoop ingezonken; aan de aarde gebonden ver boven de maat. Ik sliep... het bed waarop het vleesch wil rusten moet voortdurend met doornen gevuld. Wanneer de pelgrims gaan over den betooverden grond zijn ze slaapwandelaars gelijk. Ge weet wel dat een slaapwandelaar zelfs door de dakgoot kan loopen...

Tegenwoordig zou men zeggen wanneer een slapende-heilige zoo'n kunststuk uithaalt in zijn slaap: ...een wonder. Maar het is geen wonder doch roekeloosheid, een wonder is dat God hem den hals niet laat breken. Zijn praten zonder leven en geloof, zijn stoffen op zijn bekeering is zoo'n vleeschelijk kunststuk, maar God wordt er niet in verheerlijkt en Christus is er niet in. Zalig is hij, die waakt! Zijt nuchteren en waakt, want uw tegenpartij, de duivel gaat om als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden. Denk er toch om, koude godsdienst is geen schotel, die op Jezus' tafel past. Gaat ge nu, lezer, verstaan wat het zegt: ik sliep van de Bruid van Christus. Doch nu moet ge ook luisteren naar hetgeen volgt; en dat is toch weer een moedgevend teeken. Wat volgt er dan?

Ik sliep, maar mijn hart waakte...

Maar dit is toch tegenstrijdig! Dat kan toch niet samengaan, slapen en waken? Wees niet voorbarig in uw oordeel, maar zoek den zin te verstaan van deze uitspraak des geloofs, in terugleidende genade. Want nu kon zij, wakker als zij was, recht zien hoe ze destijds was. Ze maakt onderscheid tusschen haar ik en haar hart.

Ik sliep maar mijn hart waakte. Zoo neemt zij de schuld geheel voor haar rekening; ik sliep, en roemt de genade dat desondanks toch haar hart waakte, dus niet sliep. Temidden van haar slaap was er toch iets dat wakker bleef, haar hart, al werd het omvangen door het slapende ik. Het was niet helder wakker, maar toch heelemaal buiten bewustzijn was het hart niet. Het was wel ongevoelig, maar niet gevoelloos.

Wonderlijk, die Bruid van Christus, zij is draagster van een leven dat nooit kan sterven en een dood, die nooit zal leven, wel... uitgebannen; een dood waarover het leven heerschen moet èn kan door den Geest van Christus.

Deze toestand is dus wel zeer onbegrijpelijk voor het natuurlijk verstand. Slapen en waken tegelijk. Buiten de ark vindt Gods duive geen ware rust; de kraai gaat zitten in het slijk, de duif heeft een boomtak noodig om zich op neer te zetten. Zeker, we weten wel, dat wij in Christus altijd volkomen veilig zijn, dat Hij nooit laat varen het werk Zijner handen, maar toch liever fel bestreden door satan, uitgestrekt op een smarteleger, vervolgd en benauwd, maar in gemeenschap met Jezus, dan slapen, al is het dat er toch iets blijft wakken, half-wakker, versuft, want onder dat slapen kan een Delila onze Nazireërslokken afsnijden en we zijn krachteloos.

Zullen wij de verschrikkingen van den lijdensnacht vergelden door op den middag in te dommelen? Ach, die sluimerzucht, die slaapziekte! Neem vooral geen verdoovende middelen in om het vleesch te behagen, maar laten wij door genade alle gedachten leeren gevangen leiden onder de gehoorzaamheid van Christus.

In dat slapen ontbreekt de ware geestelijke vrede, en vreugde.

Maar mijn hart waakte... zoo ziet de Bruid het thans, niet om haar slapen te verontschuldigen of te verzwakken in zijn beteekenis. doch om te wijzen op de genade, die het hart toch nog wakende hield.

Het behoeft niet te verwonderen dat oude uitleggers van het Hooglied onder mijn hart Christus zelf hebben verstaan: Hoezeer ik mijzelf op valsch en eigengemaakt stroo had neergevleid. Hij bleef waken. Zeker, Jezus is het hart Zijner kinderen in dezen zin, dat hun leven met Christus verborgen is in God, doch Zijn inwoning is door het geloof, zoodat toch nooit hun hart met Jezus samenvalt. Jezus is het hart voor het hart Zijner kinderen; dat hart dat voor hen brak in den dood; dat hart waarin hun levenspols klopt door den Geest in hun hart.

Hij heeft gezegd: Ik leef en gij zult leven. Zeker heeft Hij gewaakt met smart toen Zijn Bruid sliep en... Hij was het, die haar hart wakende, levend hield, zoodat zij wel gevallen maar niet afgevallen is.

De Bruid bedoelt hier kennelijk haar eigen hart. De inwendige mensch haars harten, en dat niet bedoeld als kern, die leeft, neen, zóó moeten we het niet voorstellen, want de vernieuwing strekt zich uit over het geheele hart en tegelijk is zij in alles ten deele. Hier is toch het mysterie van den twee-mensch, dat geen redelijke verklaring noch ontleding toelaat.

Nu moet ge ook niet zeggen, ja, dan is het eigenlijk altijd slapen én waken tegelijk, al naar ge het beziet vanuit den ouden of den nieuwen mensch. Daarover gaat het thans zeker niet, maar over een u> antoestand, in toegeven aan dien ouden mensch, in traagheid en gebrek aan waakzaamheid.

Waken is echter niet: goed wakker zijn, doch wel: niet geheel zonder gedachten, zonder opmerken. Dat wakende hart heeft pijn over het slapen van het ik. Zij was niet geheel zonder besef van haar slapen en afdwalen van haar gebrek aan liefde tot haren Bruidegom. Zij gevoelde wel dat het voorheen anders en beter was... maar sluimerde toch voort. Ach, zoo zijn er heden wel zeer velen.

Soms deed het haar zoo'n pijn, ' die verwijdering en vervreemding, dat zij schreide en het kwam er zelfs toe dat zij zichtte: och, wierd ik derwaarts weer geleid, dan zou mijn mond U de eere geven.

Doch, dan is de Bruid zeer dicht bij het volle wakker worden en het opnieuw vallen in de armen van Christus. We liepen dus even vooruit op het vervolg van onzen text. Wat gebeurt er toch eigenlijk daar van binnen in het hart van de slapendwakende Sulammith? Ja, dat kunnen we wel aangeven, want alléén doordat de Heilige Geest dat hart, het innerlijke zijn, levend houdt en opwekt blijft het wakende, terwijl zij toch moet bekennen: ik sliep. In onze rust is onrust, in ons slapen waken! Hoe anders wanneer ons hoofd rust op de peluw des vredes, dan hebben we rust temidden van de onrust, en ervaren wat het is: Hij verbergt mij in het verborgene van Zijn tent.

Ziet die onrustwekkende werkzaamheid van den Geest was oorzaak dat haar hart waakte midden in den slaap, hoewel zij allerminst wakker was en zich niet openbaarde als kind des daags en des lichts.

Toen Petrus zijn handen warmde bij het kolenvuur, daar op de binnenplaats van het paleis van Cajaphas, werd zijn hart niet warm maar de Geest maakte hem onrustig, zoodat Zijn hart hem sloeg in zijn binnenste.

De een legt zijn hoofd neer op zijn armoede, de ander op zijn rijkdom, en beiden slapen in, maar indien zij waarlijk kinderen Gods zijn, dan houdt de Geest wakende, al lijkt het soms dat ze zoover zijn afgeweken dat er van waken geen sprake meer is.

Er gaat een innerlijk oordeel over eigen bestaan, er is nog een zwakke trek naar Jezus, terwijl zij Hem toch niet recht mist en zich tevreden stelt met haar bekeering. Zoo verteeren vreemden hare kracht en is zij onvruchtbaar voor haar Bruidegom, Jezus. Wel zijn er nog innerlijke tegenkantingen tegen eigen wegen, al wil zij het anderen wellicht niet bekennen. Zij kent nog wel haar goede oogenblikken, maar... daar blijft het dan ook bij. De volgende maal gaan we samen handelen over het koninklijk bezoek dat zij krijgt.

Gezegende overdenking van deze meditatie, lezers.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE BRUID VAN CHRISTUS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's