Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Lam Gods in de heerlijkheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Lam Gods in de heerlijkheid

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Openbaringen 5 vers 6—10: En ik zag en zie! in het midden van den troon en van de vier dieren, enin het midden van de ouderlingen, een Lam, staande als geslacht, hebbende zeven hoornen, en zeven oogen; dewelke zijn de zeven Geesten Gods, die uitgezonden zijn in alle landen;

Des-En het kwam, en heeft het boek genomen uit de rechterhand genen die op den troon zat.

En als het dat boek genomen had, vielen de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk citeren en gouden fiolen, zijnde vol reukwerks, welke zijn de gebeden der heiligen;

En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen, en zijne zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie;

En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesteren; wij zullen als koningen heerschen op de aarde. en

(1)

De apostel Johannes was op het eiland Patmos, om het getuigenis van Jezus Christus. Hij was onder keizer Domitianus verbannen uit de gemeenschap, de eerste christenvervolging, die zich uitstrekte buiter. de grenzen van Rome.

Patmos was een klein eilandje in de Aegeïsche Zee, van 16 bij 10 K.M. omvang. Maar de apostel had het daar niet slecht, want de Koning der Kerk liet hem niet alleen temidden van de aanrollende en brekende golven der zee op de kusten, doch Hij bezocht hem keer op keer. De wereld had voor Johannes geen plaats, de Heere Christus legde hem aan Zijn hart, en verkoor hem tot instrument der openbaring opdat door zijn woord de Kerk der eeuwen zou worden gesterkt en onderwezen, bovenal in tijden van grooten nood. In onzen tijd grijpt menigeen naar de Openbaringen van Johannes, die anders niet naar den Bijbel omzag, om zijn weetgierigheid te bevredigen in de brandende wereldconflicten... tevergeefs... zijn weetgierigheid wordt er jiiet bevredigd. Alleen voor het geloof is hier Goddelijke wijsheid, steun en onderwijzing, bij het voortwentelen der eeuwen, waarin wij hooren het ruischen van de voetstappen onzes Heeren. Hij komt, Hij komt! Gaan wij uit Hem tegemoet?

Wordt de huivering voor het wereldwee overtroffen door de vreugde en het verlangen naar de wederkomst; naar de afbraak van de wijsheid der wereld, die dwaasheid is bij God! Overtroffen door het verlangen naar de volle openbaring van de heerlijkheid onzes Heeren? Want, indien wij met Hem lijden, zoo zullen wij ook met Hem verheerlijkt worden.

Johannes had maar te drinken uit de fonteinen des heils; te hooren de woorden des levens; te zien de geheimen Gods, en te schrijven de verborgenheden des heils. Johannes was druk, daar op Patmos, zijn geestelijke werkdag putte hem soms zóó uit dat hij als dood bleef liggen.

Op zoo'n geestelijken werkdag nu schouwde de apostel in den open hemel, want een deur werd hem geopend, anders toch kunnen wij in de verborgen werkplaats Gods niet inblikken. De hemel toch is gesloten al is de weg derwaarts geopend, door Hem, die met Zijn eigen bloed is ingegaan achter het binnenste voorhangsel, eene eeuwige verlossing teweeg gebracht hebbende! Evenwel, dien weg betreden wij nu nog alléén in het geloof, zoodat tegelijk die onzienlijke orde nog voor ons verborgen blijft. Aan den apostel werd het vergund, in visioen, in beelden, hemelsche werkelijkheden te schouwen, hemelsche sprake te vernemen in eigen taal, om dan daarna op te schrijven, op bevel des Heeren, wat hij had gezien en gehoord.

In het vorige hoofdstuk is ons verhaald het gezicht van den troon Gods, in al zijn schittering en glans. Rondom den troon een regenboog van smaragd... zinnebeeld van de verbondstrouw des Heeren. Een regenboog, een heele cirkel, rondom den gerichtstroom des Heeren. Dat spelt nu enkel goeds voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet wandelen naar het vleesch maar naar den geest.

Het gericht opgenomen in het verbond van Gods trouw en genade. En van die trouw geldt het woord: bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere uw Ontfermer. Alles wat daar geschiedt aan gerichten en oordeelen, vanuit dien troon Gods raakt Zijne gekenden'niet, want zij zijn omsloten door den regenboog, die den safieren troon omringt.

Geen kwaad zal u genaken, de Heere zal u bewaken... dat lezen wij daar in die regenboog van smaragd rondom den troon. Op aarde blijft van kracht: Ziet, Ik ben met ulieden alle de dagen, tot aan het einde der wereld. Amen! En in den hemel is gewaarborgd dat van daaruit geen kwaad ons zal genaken als het gericht losbreekt: Ik ga heen om u plaats te bereiden, zoo beloofde Hij, in Wiens handpalmen onze naam staat gegrift, op Wiens hart wij worden gedragen, als in Israëls stammen ingelijfd, op Wiens schouder wij rusten als het verloren gevonden-schaap dat wordt heengedragen naar den schaapsstal hierboven. De last van Jezus' vreugde, het loon Zijner smar-

ten. Wie mag in den hemel tegen den Heere geschat worden, wie is den Heere gelijk onder de kinderen der sterken?

Het Lam Gods in de heerlijkheid, zouden we kunnen zetten boven ons texthoofdstuk. Hem is gegeven alle macht in den hemel en op de aarde; Hij is gesteld tot een Rechter van levenden en dooden, want de Vader heeft al het oordeel aan den Zoon gegeven, omdat Hij des menschen Zoon is.

Maar nu is het oog van Johannes gericht op den troon Gods, en hij ziet op het oogenblik den Christus niet, dien hij had aanschouwd in het eerste visioen, in al

Zijn heerlijkheid, in een sneeuwwit kleed, omgord met een gouden gordel tot aan de borsten (hfdst. 1). Thans staart hij met verbaasden blik op den safieren troon, omspannen door den regenboog van smaragd.

Johannes bevindt zich nog in visionairen toestand, afgesloten voor deze wereld,

maar ingesteld op de onzienlijke dingen, achter het gordijn van den tijd in de heerlijkheid. Johannes was nog in den geest (4:1, 2). En wat ziet hij daar op eenmaal? Wel, op de rechterhand desgenen, die op den troon zat, aanschouwde hij een boek, verzegeld met zeven zegelen. Die hand werd uitgestoken, als om het boek te overhandigen. Een gedaante zag de apostel verder niet. Alléén een hand, als teeken van Gods tegenwoordigheid op den troon van sa fier. Die hand hield een boek met dat boek strekte zij zich uit. We denken aan de wetgeving op den Sinaï. Mozes zag geen gestalte van den Onzienlijke, maar een hand. als teeken van Gods tegenwoordigheid, bewoog zich langs de tafelen der wet en schreef daarop.

Een hand met een boek... uitgestrekt naar voren... terwijl zeven lampen brandden voor den troon.

Johannes is ontsteld, want hij vermoedt de beteekenis van dat boek, beschreven van binnen en van buiten, verzegeld met zeven zegelen.

Daarin staat de wereldhistorie opgeteekend. Die zegels moeten verbroken en de rol ontvouwd worden, opdat de geschiedenis van kerk en wereld worde ontvouwd. De inhoud is onveranderlijk en onschendbaar. .. maar let erop het is de troon waaromheen de regenboog van smaragd zich kringt. Het gaat in dat boek om ons heil en leven, om onze eeuwige toekomst, want de historie der kerk is middelpunt der geschiedenis. Het gaat om historie en toekomst van den ganschen kosmos, van hemel en aard, met alle krachten en schepselen tezaam.

Dat boezemt den ziener belang in, dat brengt zijn geest in spanning. Wat hoort hij daar? En een sterke engel riep uit: wie is waardig dat boek te nemen en zijne zegelen open te breken?

In dat boek is het gansche wereldbeloop geregeld, en het beslist over aller eeuwige bestemming. Menschheid en natuurelementen en krachten, duivelen en engelen, kerk en wereld, alles is hier in zijn werking en worsteling en eindbestemming bepaald. De eeuwige God regeert... geen schepsel kan zich zonder Zijn wil noch roeren noch bewegen. Hier is de worsteling van de geschapen wereld van het begin tot het einde, in zijn onderlinge samenhangen en tegenstellingen, even onoverzienbaar rijk als de werkelijkheid bij het afwikkelen der historie, der ontwikkeling en van de afbraak. De Eeuwige overziet het met één blik Zijner oogen, gelijk Hij alles buiten de orde van den tijd bepaalde. Gode zijn alle Zijne werken van eeuwigheid bekend. Hier beginnen wij te huiveren, hier zwijgen wij. Hier buigen we de knieën en aanbidden in stilte. Hier kan geen schepsel staande blijven, hier is het aanbidden of verderven, want deze God geeft geen rekenschap van Zijne daden, en wie zou den donder Zijner mogendheden verstaan? Hij werpt de eilanden heen als dun stof. Hij is het, die daar zit boven den kloot der aarde en de inwoners der wereld zijn bij Hem geacht als sprinkhanen. God is groot en wij begrijpen niet!

Hij werkt alle dingen naar den raad van Zijnen wil. Wie zal tot Hem zeggen: wat doet gij? Lees Jezaia 40 eens na... En als gij dan het einde bereikt van dat wonderschoone, ontroerende hoofdstuk, hoor dan in uwe ooren weerklinken: gij vermoeiden en belasten: troost, troost mijn volk zal ulieder God zeggen... Zoo vangt het hoofdstuk aan. De Hooge en de Verhevene, die in de eeuwigheid woont en Wiens naam heilig is, woont... bij dengene, die van een verslagen en verbrijzelden geest is. Hij is niet de ongenaakbare God, want Hij wilde tot ons afdalen in den Zoon Zijner liefde... God in de kribbe! God aan het kruis! God in Christus begraven! Het smaragd van den regenboog spreekt mij toe, houdt mij staande voor den troon; het sa fier van den troon doet mij buigen weliswaar, bukken in het stof... ik zal mij buigen op uw eisch, naar uw paleis, het hof der hoven...

Wie is u> 'aardig dit boek te nemen... de uitgestrekte hand vraagt naar overname.

De stem van een sterken engel wordt op aarde en in den hemel en onder de aarde gehoord. Wie is waardig...? Wie heeft bevoegdheid en macht het te nemen?

Er komt gèëh antwoord, allen zwijgen stil en alles is stil...

Johannes begint te weenen... omdat niemand antwoordde op den oproep van den sterken engel! Is dan niemand waardig...? Hij zag troon en boek en hand, hoorde den oproep van den engel, maar hij zag Jezus niet! Hij zag schittering en heerlijkheid, maar... hij zag het Lam niet meer! En toch, van het Lam was alléén zijn verwachting, alléén door het Lam kon de regenboog schitteren als smaragd, kon de trouw Gods worden bestendigd omdat zij in Hem verankerd ligt, in Zijn Zelfofferande.

En ik, Johannes, weende zeer. Er is voor ons geen verwachting als het Lam niet regeert en de zegelen openbreekt, vervult Zijne belofte: Ik ben met ulieden, alle de dagen, tot de. voleinding der wereld. Mij is gegeven aïfé macht in den hemel en op de aarde. Vreest niet gij klein kuddeke, want het is des Vaders Welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven. Johannes zag den verheerlijkten Christus niet, en daarom weende hij zeer bij den oproep van den sterken engel.

En, als God Hem verbergt, wie zal Hem dan zien èn wie zou dan niet weenen?

Geen engel, geen mensch, geen schepsel in het gansche heelal kon naderen tot den troon om uit die hand het boek te nemen.

Hij zag Jezus niet... en daarom, dan houden de vogels van het paradijs op met zingen.

Is dat zoo voor u, mijn lezer? Velen weenen niet als zij Jezus niet zien, omdat Hij hun leven niet is, omdat zij nooit hebben gerust aan Zijn Middelaarsborst, omdat zij nooit hun hand gelegd hebben in Zijne zijde en hun vinger in het teeken der nagelen. Mijn liefste is mijn en ik ben Zijn, die weidt onder de leliën!

Ach, een christendom zonder Christus, wat is het anders dan een wolk zonder regen, een offer zonder hart? Is het niet ontstellend dat er ook zooveel gepreekt en gepraat wordt waarin Hij het middelpunt niet is!

Johannes weende zeer...

Doch, daar komt een ouderling om hem te troosten en in te lichten, in dit hemelsche visioen. Hier treedt geen tolkengel op zooals gewoonlijk, maar een ouderling. een vertegenwoordiger der duur gekochle en verloste kerk des Heeren (ook 7:13). De Kerk in den hemel licht de strijdende kerk op aarde in omtrent den gang der wereldgeschiedenis.

Ween niet Johannes... het Lam, de Leeuw uit den stam van Juda heeft overwonnen en is waardig dat boek te nemen.

De ouderling wijst den weenenden apostel, die Jezus niet ziet... op het Lam. Brengt hem te binnen Zijn overwinning en glorie, Zijn macht en bevoegdheid.

Ja, zulk een weenend mensch kan alleen worden getroost door hem te wijzen op Christus. Het Lam wordt bovendien het best gezien door weenende oogen. Eri daar op eenmaal ziet Johannes Jezus weer!

Lees nu onze textverzen eens en versta wat een weenend mensch wedervaart, die Jezus weer ziet. O, als wij Jezus maar in het oog hebben, óók in den nacht van lijren, temidden van de raadselen des levens en de duisternissen van het wereldleven dat rondom ons en met ons zich afspeelt! Luister nu naar onzen text: Jezus in de heerlijkheid.

En ik zag, en zie, in het midden van den troon en van de vier dieren en in het midden van de ouderlingen een Lam, staande als geslacht...

Op eenmaal ziet dus de apostel, nadat de ouderling hem heeft gesproken over den Leeuw uit den stam van Juda, die heeft overwonnen, een lam, ja, het Lam. In den grondtext wordt het verkleinwoord gebruikt: lammetje. Hier wordt in de Openbaringen voor het eerst deze naam gebruikt, het Lam. Het droeg nog zeer duidelijk de teekenen van Zijn gewelddadigen dood, waardoor het omgebracht was en waarin het zich opgeofferd had. In het Evangelie van Johannes wordt de Christus ook het Lam genoemd door den Dooper, die Hem aanwees aan de schare: zie het Lam Gods! En ge weet dat Johannes de apostel leerling was van Johannes den Dooper, die hem heenleidde tot Christus. Die naam: het Lam is ingeslagen in de ziel van den discipel, dien Jezus liefhad. Hoe gaarne gebruikt hij deze benaming voor onzen gezegenden Zaligmaker in de Openbaringen vooral.

Het Lam, het teedere, het zichzelf overgevende lam, dat geslacht wierd voor de zonde; het Paaschlam waarvan Paulus getuigde: want ook ons Pascha, namelijk Christus, is voor ons geslacht. Zoo worden wij gewezen op de offergedachte en die der verzoening door Zijn zelfovergave in den dood des kruises.

Zoo verkrijgt de over Sion gestelde Koning Zijn erfdeel dat Hij verwierf door Zijn kruisdood. Ik zag en zie... o wonderlijk gezicht. Eerst had hij niet gezien, zijn oog ontdekt thans het Lam staande als geslacht. Wondere uitdrukking, die

wij eigenlijk niet kunnen na-denken noch in-denken. Staande als geslacht. Kunstenaars van naam hebben getracht dit gegeven op doek te brengen, maar het gelukte niet. Een Lam staande als geslacht, wie kan dat teekenen? Staande... goed, maar dan: als geslacht, hoe moet ik dat verbinden met het staan; het sterven en verbloeden in den dood! Dat Lam is de Leeuw, die overwon. Johannes had den Christus reeds hooren spreken in het eerste visioen: toen Hij Zijn rechterhand op hem legde, bezweken als een doode aan Zijne voeten: Vrees niet, Ik ben de Eerste en de Laatste en ziet Ik ben dood geweest en Ik leef in alle eeuwigheid en Ik heb de sleutels van hel en dood. Het Lam ligt niet roerloos in Zijn bloed terneer, want het is opgestaan uit den dood. Het Lam, want wat Hij is gestorven is Hij der zonde eenmaal gestorven en wat Hij leeft dat leeft Hij Gode.

Hij sterft niet meer, doch behoudt de kracht van Zijn dood. Hij is met Zijn eigen bloed ingegaan in het binnenste Heiligdom, eene eeuwige verlossing teweeg gebracht hebbende. Zulk een Zaligmaker was ons noodig, om onze schuld te verzoenen, gerechtigheid te verwerven, en om onze biddende en dankende Hoogepriester te kunnen zijn. Kent gij Hem zoo, mijn lezer! Zóó staat Hij hierboven, als bedienaar van het hemelsche Heiligdom, zóó wandelt Hij temidden der zeven gouden kandelaren, zóó heft Hij de zeven sterren in Zijn rechterhand omhoog. Zóó aanschouwen Hem zaligen en engelen, en Hij zal hen leiden aan de levende fonteinen der wateren. Welzalig, dien Gij hebt verkoren, dien Gij uit al 't aardsch gedruisch doet naderen en Uw heilstem hooren, ja, wonen in Uw huis.

Gij zult ons vreeselijke dingen in gerechtigheid doen hooren en ons blij doen zingen van het heil voor ons bereid.

Kom, laten we den pas versnellen... want de avond der wereld daalt snel, wij verlangen naar des Vaders Tempelwoning, naar het eind van den strijd, wij zien uit naar den dag van Jezus' glorie, naar de eeuwige doorbraak van het Rijk des lichts en des vredes.

Hoe dikwijls wordt in de Openbaringen gesproken van het Lam. Luister maar: et staat in het midden van den troon (5:6). Het deelt den troon met den Vader (22 : 1). Het staat op den berg Sion (14 : 1). Het heeft zeven hoornen en zeven oogen (5 : 6 en 13 : 11). Het neemt het boek met zijn zeven zegelen over (5:10). Het breekt de zegels open (6:1). Het wordt beoorloogd en het overwint (17 : 14). Het toornt (6:16). Het laat de aanbidders van het beest vóór zich pijnigen (14 : 10). Het is geslacht (5:6) en doet door Zijn bloed de geloovigen overwinnen. Hun kleederen hebben zij wit gewasschen in dat bloed. Hij wordt gevolgd door hen. Het Lam heeft 12 apostelen; het boek des levens; de bruid en geeft een bruiloft. Het Lam is de kaars, die de stad verlicht en vormt met God den Tempel. Het wordt met lofgezang geprezen en in aanbidding verheerlijkt.

En ik zag en zie, in het midden van den troon en van de vier dieren en in het midden der ouderlingen een Lam. staande als geslacht...

Waar zag nu Johannes het Lam staande als geslacht?

Eerst wordt gezegd: in het midden van den troon en van de vier dieren en dan volgt nog een nadere plaatsbepaling: in het midden der ouderlingen. Tweemaal wordt gezegd: in het midden. Hoe moeten we ons dat voorstellen?

We zullen de plaats, waar Johannes het Lam zag staan moeten denken in de ruimte tusschen den troon en de 24 ouderlingen, die op twaalf tronen zaten. Deze meer naar achter. De troon Gods, van safier, omringd door den regenboog van smaragd in een cirkel, zoodat deze in een veelheid van schitterende kleuren fonkelde in het licht van de zeven lampen, die brandden voor den troon.

Deze troon wordt omringd door vier levende wezens, die Johannes nu kan onderscheiden. En dan, meer t}aar achter, in een halven cirkel, staan 24 tronen met de vier en twintig ouderlingen erop gezeten. JO

Welnu in het midden van den troon met de vier dieren en in het midden van de 24 ouderlingen ziet Johannes het Lam staande als geslacht. Het Lam behoort zoowel in het midden van den safieren troon Gods, den gerichtszetel der glorie waar vlak bij de vier levende wezens toeven, als bij de 24 tronen der ouderlingen. Zoo komt het herhaalde: in het midden tot zijn recht en vatten wij de zinvolle beteekenis van hetgeen Johannes zag. In vers 7 beweegt dan het Lam Zich van zijn plaats, daar in het midden van die twee middens, naar den troon om het boek te nemen uit de toegestoken hand des Vaders.

Onze bijzondere aandacht trekken daar vlak bij den troon vier levende wezens. In hoofdstuk vier werden ze reeds genoemd. En voor den troon was eene glazen zee, kristal gelijk; en in het midden des troons en rondom den troon, vier dieren, zijnde vol oogen van voren en van achteren.

En dan wordt verder de gedaante dezer dieren geteekend in dat hoofdstuk en den samenhang met den troon en de ouderlingen. Lees het maar eens na.

De nadere verklaring van deze vier levende wezens behoort dus bij hoofdstuk vier, thans maken we slechts een paar opmerkingen over deze levende wezens, die verkeeren in het midden van den troon en rondom den troon.

Het zijn symbolische gestalten, die de geheele schepping vertegenwoordigen, naar hare volheid van leven en krachten. Hun getal wijst naar de vier windstreken der aarde. Zij hebben onderscheiden gedaanten en zijn vol oogen. Hun lofprijzing Gods en dienst worden vermeld.

Het gansche scheppingsleven is vergaderd rondom den troon èn daar de troon zeer wijd is, ook in den troon. Het zegt ons dat het leven der schepping niet verloren gaat maar met die schepping wordt gered en in gemeenschap met God in Christus, verbonden met de Kerk, Gode heerlijkheid geeft tot in eeuwigheid. Het golfgeklots rondom Patmos zingt óók voor den troon! Straks, op de nieuwe aarde wordt Gods wereldomroep gehoord zonder toestel of luidsprekers.

Al de krachten der natuur, het scheppingsleven. staat Gode ten dienste, is opgenomen in het groote lofaccoord, de symphonie des levens voor den troon.

Maar, nu zag Johannes het Lam staande, temidden van den troon en de vier dieren en temidden van de ouderlingen. 24 in getal.

Zij dragen kronen van goud en werpen die neder aan de voeten van het Lam in aanbidding voor Zijne heerlijkheid.

Het getal der ouderlingen is 24. Tweemaal 12, het zinnebeeldige getal van de kerk van Oud en Nieuw Verbond. Zij zingen een nieuw lied, het lied der verlossing. Gansch de Kerk verlustigt zich in de aanschouwing van het Lam, gelijk ook de oogen des Vaders op Hem zijn gericht in welgevallen, want Hij is Zijn geliefde Zoon, opgenomen in den troon. En luister nu eens, arm en ellendig volk en toch rijk in God: wie overwint, dien zal Ik geven met Mij te zitten in Mijnen troon, gelijk als Ik overwonnen heb en ben met Mijnen Vader gezeten in Zijnen troon.

We zijn niet alleen dischgenoot, en huisgenoot maar óók troongenoot onzes Heeren. Het beste deel komt nog, zou een ontslapen zuster zeggen. En als dan de eerstelingen reeds zoo zalig en rijk zijn, wat zal de oogst dan wezen?

Vier en twintig ouderlingen, vertegenwoordigers van Gods Kerk van den ouden en den nieuwen dag. Twee maal twaalf en twaalf is drie maal vier.

De volheid van de drieheid, vermenigvuldigd met de volheid der schepping in het Lam gered. Hij zal zeggen tot het Noorden geeft en tot het Zuiden houdt niet terug, breng Mijne zonen van verre en Mijne dochters van het einde der aarde.

Dat is de vier. God-driëenig redt van den dood en voert tot de zaligheid, ja, de band is zóó nauw dat de drie met de vier wordt vermenigvuldigd om uit te drukken dat wij in nood en dood de Zijnen zijn, van Vader, . Zoon en Geest, te prijzen tot in der eeuwigheid. Hier is de nauwste band en bevruchting des levens, zoodat zij, naar het woord van den apostel Petrus, der goddelijke natuur deelachtig worden en toch... mensch blijven. In Christus wordt bijeenvergaderd wat in den hemel en op de aarde is.

De natuur naar haar binnen-wezen, naar haar kernleven, verzinnebeeld in de vier dieren, is verbonden met de verlostp schare, die niemand tellen kan uit alle volken en talen en natiën en tongen. Schepping en herschepping zijn hier verbonden en in het nieuwe lied wordt het scheppingslied opgenomen en verzwolgen en daarbij sluit aan het lied der engelen, tot een groote harmonie, totdat eenmaal alles zingt en juicht. En wat niet zingt? ... Aldaar zal zijn weening der oogen en knersing der tanden.

Ziet, daar, daar in het midden van den troon en de vier dieren enin het midden van de 24 ouderlingen, daar zag Johannes het Lammeke staan...

Hij leeft nu eeuwig en overwon den dood. Ja, de dood is gestorven in Zijnen dood. De leeuw uit den stam van Juda heeft overwonnen. De leeuw werd een lam, ziedaar de voltooide offerande. Geslacht maar niet bezweken! Met den Vader nu één in zetel, eer en macht, als verhoogde Middelaar Gods en der menschen.

En toch. de glans van Zijn overwinning vermindert Zijn glorie niet als Lam. Hij heeft den helschen leeuw in eigen hol opgezocht, hem gerekwireert bij zijn kruis. Dit is uwe ure en de macht der duisternis. Wat gij doet, doe dat haastiglijk, zei Hij tot Judas en Hij stuurde hem weg...

Hoe geweldig was dit visioen voor Johannes, waar de gansche Schepping als in klein bestek hem werd vertoond, met de gansche kerk en het engelenheir rondom den troon. Het was een visioen, hij zag nog niet de volle werkelijkheid, doch de werkelijkheid in beelden en hoorde stemmen. Wat zal dan eenmaal de werkelijkheid zijn van dit alles? Hoe wordt ons verlangen opgewekt naar dien dag dat wij dat alles zullen zien en aanschouwen, in zijn breedte, lengte, hoogte en diepte, om met Goddrieëenig dé eeuwigheid te doorwandelen aan de fonteinen der levende wateren, als God zal zijn alles en in allen.

Welk een toekomst, welk een verwachting! Wij wandelen nu door het geloof en veelal in raadselen, maar de groote opklaring komt, die ons echter niet zal brengen tot redelijk verstaan maar tot eeuwige aanbidding.

Wat zullen wij rijke klanken hooren in de gansche schepping, wat zullen onze oogen zien en onze ooren hooren, als wij ontwaakt Zijn lof zullen ontvouwen, Hem in gerechtigheid aanschouwen, verzadigd met Zijn Goddelijk beeld.

En nu denk ik weer aan een jeugdversje: Gij zijt een hoog en hemelsch zaad, En tot een Koninkrijk geboren.

Verzaak dan nooit uw hoogen staat. Laat nooit de wereld u bekoren.

Wie reist mee, naar de stad onzer bijeenkomsten, naar het land van Immanuëls bergen. Kom, ga met ons, wij zullen u gewisselijk ' weldoen, wij reizen naar een goed en ruim land.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 november 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het Lam Gods in de heerlijkheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 november 1949

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's