Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE JEHOVA-GETUIGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE JEHOVA-GETUIGEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

DOOD IS DOOD!

De krant, die voor mij ligt, heet: „De Wachttoren en aankondiger van Jehova's Koninkrijk". Dit is de krant, die Russell in 1879 stichtte en die hij alleen volschreef tot in zijn sterfjaar 1916. Daarna hebben zijn opvolgers het overgenomen. Russell heeft er zijn leerstellingen in den brede in ontwikkeld en één daarvan was dan de stelling, die men hierboven vermeld vindt: dood is dood.

In een strooibiljet van enkele tientallen jaren geleden gaven de Getuigen, die toen nog „Ernstige Bijbelonderzoekers" wilden genoemd worden, het als volgt samengevat: Wij geloven, dat de ziel tot de dood veroordeeld werd (Pred. 9:5; Rom. 6:23). „De ziel, die zondigt, zal sterven" (Ez. 18 : 4). Wij geloven, dat deze dood eeuwig zou geweest zijn < — eeuwige vernietiging, als niet de barmhartigheid Gods in het verlossingswerk van onze Heere en door hetzelve tussenbeide gekomen ware (1 Cor. 15 : 13—18; 2 Tim. 1 : 10). Op grond van zijn> dood sterven onze zielen niet, in deze volle betekenis van het woord, doch er wordt in de bijbel van hen gezegd, dat zij „slapen" en „in Jezus slapen" (Joh. 11 : 11, 13, 14). Het ontwaken zal plaats vinden in de morgen der opstanding, en de tussentijd zal een periode van bewusteloosheid zijn, die door de rust van de slaap zo schoon wordt betekend (1 Thess. 4:14; Psalm 115 : 17; Pred. 9 : 10)."

De opvolger van Russell, rechter Rutherford, zet deze gedachten nog uitvoeriger uiteen in zijn „De harp van God", waar hij enkele plaatsen uit de H. Schrift er bijvoegt, die we rustig met andere zullen moeten vergelijken om voor onszelf vast te staan in het geloof. Onze vriendelijke tegenstander schrijft dan: „Een ander van des duivels bedriegerijen, waardoor hij het volk blind heeft gemaakt, is de leer dat de dooden, na de dood, nog bewustzijn hebben. De Schrift leert het anders. Zij toont dat de doden geen bewustzijn hebben. Sla maar eens op Psalm

6 : 5: Want na de dood is uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf? " Deze tekst zegt, dat de doden geen herinnering van iets hebben. De volgende tekst leert dat zij niet kunnen spreken. Psalm 115 : 17 zegt: De doden zullen de Heere niet prijzen, noch die in de stilte nedergedaald zijn."

Uit Psalm 104 : 29 zien wij dat de doden niet ademen, voelen of denken: neemt Gij hun adem weg, zij sterven en zij keren weder tot hun stof." Van de mens heet het in Psalm 146:4: Zijn geest gaat uit, hij keert wederom tot zijn aarde."

Dat de mens een bewusteloze is, volgt uit Prediker 9 : 5, 6: De levenden weten, dat zij sterven zullen, maar de doden weten niet met al. Ook is airede hun liefde, ook hun haat, ook hun nijdigheid vergaan."

Omdat ze bewusteloos zijn. weten ze niets, als ze dood zijn: Alles wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht; want daar is geen werk noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf. waar gij heengaat" (Pred. 9 : 10).

Als God van de mensen spreekt, zegt Hij in Psalm 49 : 12: De mens nochtans, die in waarde is, blijft niet; hij wordt gelijk als de beesten, die vergaan." Iets dat vergaat kan geen bewustzijn hebben, kan niet bestaan en kan dus niet onsterfelijk zijn.

De Bijbel spreekt van de dood als van een slaap, want God heeft het voornemen in zijn tijd alle doden te doen ontwaken en hen nog een kans te geven om te leven. De Bijbel is vol van uitdrukkingen, die de dood een slaap noemen. „David ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven in de stad Davids", 1 Kon. 2 : 10. In 1 Thess. 4:14: God zal degenen die ontslapen zijn in Jezus wederbrengen met Hem." Wij moeten hieruit besluiten, dat de doden geheel zonder bewustzijn zijn vanaf het ogenblik van sterven, totdat het God behaagt hen te doen opstaan en hen een kans ten leven te geven."

Hier hebt ge uitvoerig de mening op dit punt van d£ „Jehova-Getuigen". Maar ' nu zou ik het kunnen begrijpen, als iemand bij zichzelf de opmerking maakte: och, wat voor nut heeft het toch om op al die vreemde leringen in te gaan. Wij weten toch allemaal wel, dat dood niet dood is! Ho even, zeg ik dan, weet u niet, dat het tegenwoordig gepreekt wordt door dominees: dood is dood? Tenminste, dat heb ik ergens gelezen. Ik zal de aanhaling, die ik nu ga doen, u in den brede voorleggen. Het gaat er over, dat de prediker niet is gezonden om allerlei waarheden te verkondigen, maar om het Woord Gods te prediken en te zeggen: „Zo zegt de Heere!"

„Hieruit volgt ook, dat de prediker de kansel niet mag gebruiken om stpkpaardjes te berijden — ik bedoel, om particuliere meningen uit te dragen, die hij voor zichzelf belangrijk vindt, of problemen overhoop te halen, die voor hemzelf nog problemen zijn, waarin hij nog worstelt om volle zekerheid of om meer licht. v l d h

Ik denk hier b.v. aan de kwestie van n de „onsterfelijkheid der ziel". Volgens sommigen schijnt dat een leer te zijn, die vreemd is aan de Schrift, een insluipsel uit de Griekse wijsbegeerte, ter onzaliger ure overgenomen door de dogmatici der Christelijke Kerk. Men meent, dat inderdaad „dood is dood", in zoverre, dat met het lichaam ook de ziel sterft, en dat beide tot nieuw leven worden geroepen in de dag van de wederopstanding des vleses.

Ik deel deze mening niet, maar dat is hier bijzaak. Belangrijker is, dat groot onheil in de gemeente kan worden gesticht door dergelijke leringen, die niet meer zijn dan particuliere meningen, en ontijdig en ongerijpt de gemeente in worden gedragen. Tenslotte is het Woord Gods toch aan de Kérk toevertrouwd. De prediker heeft niet een eigen leer te verkondigen, maar de leer der Kerk. En de Kerk heeft aan haar leer uitdrukking gegeven in haar belijdenis. De prediker, als dienaar der Kerk, heeft daarmede rekening te houden. Zijn leer mag niet ingaan tegen de leer van zijn Kerk."

Dus volgens Dr H. Schroten, want hij is de vader van deze aanhaling uit „Kerkedienst", 14e jrg. no. 5, blz. 141, zijn er voorgangers, die leren: „dood is dood." Weliswaar niet op de manier van de onkerkelijke, die gelooft, dat er na dit leven niets meer is. Echter wel op de manier van de „Jehova-Getuigen": de doden zijn bewusteloos? Dat is voor mij een vraag. Ik heb getracht mijn licht op te steken bij prof. van Niftrik. Hij is heel erg tegen de gedachte der onsterfelijkheid, dat weten we. Hij is er tegen, dat de ziel onvergankelijk zou zijn. Doch waar hij vóór is, wilde mij niet duidelijk worden. Ik zal u een stukje voorleggen, dan kunt u mij misschien helpen. Het is op blz. 130 van „Kleine Dogmatiek":

„Onsterfelijkheidsgeloof zegt: de ziel is onvergankelijk, terwijl het minderwaardige lichaam, de kerker der ziel. aan het verderf en den ondergang wordt prijsgegeven. Het opstandingsgeloof zegt: Jezus Christus is door God, in de verbondenheid van ziel en lichaam, tot het leven teruggeroepen; Hij is waarlijk, d.i. lichamelijk opgestaan.

Onsterfelijkheidsgeloof poneert continuïteit: de ziel kan niet sterven: zij leeft voort ook door de lichamelijke dood heen, aldus de dood ontkennende. Het onsterfelijkheidsgeloof erkent de dood niet als radicaal. Het opstandingsgeloof erkent de radicale breuk van de dood: de lijn van Christus' leven gaat de diepte in, tot in de hel toe; Christus sterft om zo te zeggen „radicaal": Zijn dood is de eeuwige dood. Er is een aparte daad van God toe nodig om Hem weer uit de doden te doen opstaan."

Hier hebt ge het stukje en nu komen de vragen, die bij mij rijzen.

Hoe is het nu: als Jezus, onze Zaligmaker, sterft, is Hij dan in het niet opgelost? Hij is radicaal gestorven, zegt boengenoemde schrijver. Radicaal sterven, dat kan men ook lezen, betekent: de ziel eeft niet meer voort na de lichamelijke ood. Dus het is geen onbewust leven, et is geen slapen. Want dan leeft men og en dan heeft men de onsterfelijkheidsgedachte. Ik moet dus aannemen, dat volgens de schrijver, de Heere Jezus eenvoudig niet meer bestond. Maar wat betekent het dan weer, dat de lijn van Christus' leven tot in de hel gaat? Dan schijnt het leven van Christus er nog te zijn, want het gaat in de hel. Of betekent „in de hel gaan" vernietigd worden? Kunt u het begrijpen? Ik niet. Had misschien Dr Schroten dergelijke voorgangers op het oog, toen hij schreef, dat particuliere meningen ontijdig en ongerijpt de gemeente in worden gedragen?

Misschien zou nauwkeuriger overweging van wat men schrijft, aanleiding kunnen zijn om het niet te laten drukken. Het moet wel bedoelen, dat er van de Heere Jezus niets overgebleven is, toen Hij de geest gaf. Dus de Heiland is niet in het paradijs geweest. Lucas 23 : 43: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn", is niet in vervulling gegaan? Of gaat dat samen: adicaal sterven en in het paradijs zijn? In Hand. 2 wordt op de Heiland toegepast: Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten." Hoe kan iets dat er niet is, niet verlaten worden? En als de Heere Jezus er nog wel was, was er de onsterfelijkheid, nl. dat de ziel voortleeft ook door de lichamelijke dood heen.

Hoewel het voor mij onverklaarbaar is, dat iemand die de Bijbel kent, van de Heere Jezus schrijft, dat er geen ziel of geest meer leefde, nadat Hij het hoofd gebogen en de geest gegeven had, moet ik het toch wel geloven. Immers op blz. 268 van het .genoemde werk leest men: „Dat betekent voor ons, dat wij er aan gaan: in elk opzicht, geheel en volkomen. Alle vlees is als gras. Wij zijn de dood gewijd. En nochtans leven wij!! Restloze ondergang! Volkomen vernieuwing!"

Wat blijft er over als we restloos vergaan zijn?

„Onze namen zijn opgeschreven in het boek des levens." Dat is dan de oplossing. Er blijft niets van ons bestaan, behalve onze naam. God kent onze naam. En in de dag der opstanding schept Hij een persoon bij die naam.

Kort gezegd: dood is dood. Alleen zijn de Jehova-Getuigen nog iets minder verwikkeld in een innerlijke tegenspraak en in een kramp van woorden, dan de laatstgenoemde schrijver. Laat echter, wat we tot dusver schreven, genoeg zijn, om u te doen inzien, dat het zin heeft op vreemde dwalingen van een Amerikaanse schrijver en godsdienstichter in te gaan. De „Getuigen" brengen hun leer tot in de huizen, maar voorgangers brengen de leer der Jehova-Getuigen in de kerk.

Ik vraag mij echter af, of dit nu werkelijk op Gods Woord gegrond is. Zou dat nu geschreven zijn in gehoorzaamheid aan de H. Schrift? In die vraag wil ik me graag eens verdiepen en misschien, dat u ook belang stelt in de resultaten van het onderzoek.

Het spreekt vanzelf, dat ik met een zekere nieuwsgierigheid het nieuwste belijdenisgeschrift van onze Kerk over dit punt geraadpleegd heb. Dat is, helaas, in zulke termen vervat, dat het alle ruimte laat voor: dood is dood, en pas met de opstanding begint het nieuwe leven. In

, , Fundamenten en Perspectieven van belijden" belijdt men niet, dat wij ..van stonde af aan tot Christus ons Hoofd worden opgenomen", maar komt op dit punt de volgende uitspraak voor onder artikel 15: ..Door Jezus Christus wordt ook ons sterven, het oordeel en de vernedering, die wij daarin ondergaan, in het licht gesteld. Door Christus' opstanding mogen wij uit dit leven heengaan in de zekerheid, dat ook de dood ons niet kan scheiden van de liefde Gods en dat wij eeuwig met Christus zullen zijn. Hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn des Heeren."

UL ziet , , van stonde aan" ontbreekt. Nu is het mogelijk, dat u denkt, dat dit toch bedoeld is. Wij zullen immers eeuwig met Christus zijn. Maar de toelichting licht er ons over in, dat „van stonde aan" opzettelijk is weggelaten. Ieder mag er dus bij denken, wat hij wil. Hij mag den - ken, dat het eeuwig met Christus zijn onmiddellijk na het sterven begint en hij mag ook denken en leren, dat het begint met de dag der opstanding. Het desbetreffende zinnetje in de toelichting luidt:

„Over een hiernamaals of tussentoestand wordt niet gespeculeerd en de hemel wordt niet genoemd. Wij houden ons aan de Schrift: wij mogen eeuwig met Christus zijn. Dat is genoeg."

Ik moet eerlijk zeggen, dat deze woordenkeus mij bevreemdt. Is dan het „van stonde aan" van vraag 57 van de Heidelbergse Catechismus een speculatie, d.w.z. iets dat geen grond vindt in de H. Schrift en waar de Kerk eeuwen lang zonder grond op gespeculeerd heeft, dus naar geraden heeft? Als de Apostel Paulus begeert om ontbonden te wezen en (terstond) met Christus te zijn (2 Cor. 5 : 8; Fil. 1 : 23) zou dat ook al een speculatie wezen en staat dat niet in de Schrift?

Het staat er zo uitdagend: „Wij houden ons aan de Schrift: wij mogen eeuwig met Christus zijn". Staat er niet nog iets meer in de Schrift? Men krijgt de indruk, dat een nieuw belijden z'n kracht bovenal moet zoeken in vaagheid om zoveel mogelijk mensen onder één noemer te brengen. Men vergunne mij daartegen deze opmerking: Wie de belijdenis leeg maakt of helpt leeg maken, maakt de Kerk leeg, als we dat maar niet vergeten.

U ziet, we hebben de plicht om nauwgezet aan de Schrift te vragen, wat deze over de leringen der Jehova-Getuigen, die zo diep ook in de Kerk zijn doorgedrongen, denkt en spreekt.

Nu alleen nog deze opmerking. Het is een algemeen verbreid gezegde, dat de onsterfelijkheidsleer heidens is, Griekse speculatie. Volgens velen leest men in de Bijbel niet het minste van een ziel, die leeft na het lichamelijk sterven, maar de Grieken leefden daar allemaal zo ongeveer bij. Dat lijkt mij vreemd.

Daarom heb ik de vrijheid genomen, dat niet zo maar te geloven. Wat las ik nu in „Kittel", deel 3, blz. 23?

„In het Hellenisme — d.i. de wereld, waarin Paulus kwam met zijn verkondiging van het evangelie — is het verlangen naar onsterfelijkheid groot, het geloof daaraan gering."

Is dit niet merkwaardig? Ik dacht, dat al die heidenen daar zeker van waren! Dan lees ik, dat men er zich mee zoekt te helpen, dat men tot de wereldgeest behoort en daarin z'n onsterfelijkheid heeft, doch niet een persoonlijke onsterfelijkheid. Ook gebruikte men veel tovermiddelen om de onsterfelijkheid te verkrijgen. Dus het is toch meer een wens der heidenen dan een zekerheid der heidenen.

Prof. van Niftrik schrijft wel: „de toehoorders van Paulus op de Areopagus zouden nooit over een prediking, die de onsterfelijkheid der ziel verkondigde, geglimlacht hebben." Maar we zijn zo vrij daarin met hem van mening te verschillen.

De Epicuriërs hadden het geloof: dood is dood. De menselijke ziel — zo leerden zij — is een stoffelijk ding, al bestaat zij uit de fijnste atomen. Met de dood valt zij, evenals het lichaam, uiteen: waartoe dan de dood te vrezen? Hij gaat ons niet aan; zolang wij bestaan, is hij niet; wanneer hij is, bestaan wij niet meer. Nog dwazer is de angst voor een hiernamaals; de folteringen, waarvan de dichters fabelen, komen uit de eigen hartstochten en angsten der kwaaddoeners voort.

Op grond hiervan acht ik het zeer waarschijnlijk, dat de Epicureïsche wijsgeren op de Areopagus geglimlacht hebben, toen zij van een rechtvaardig oordeel hoorden.

De Stoïcijnen ontkenden een persoonlijke onsterfelijkheid, dus kunnen ook geglimlacht hebben, toen de Apostel sprak van een oordeel, dat dus een voortbestaan na de dood onderstelt en niet een vernietiging, waarbij alleen de naam opgeschreven blijft.

Daar ligt het vraagstuk. We moeten het nu een week laten liggen. Maar ik hoop u er een indruk van gegeven te hebben, dat we in een tijd leven, waarin alles staat te schudden en vele onrijpe, ondoordachte leringen overal opduiken.

De Heere helpe Zijn Kerk om waar en vals te onderscheiden. Daar zal weer hard gestudeerd moeten worden om ons de vreemde leerstellingen van het lijf te houden, want zij duiken helaas niet alleen bij de Jehova-Getuigen op.

P.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE JEHOVA-GETUIGEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's