Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OPGEVAREN TEN HEMEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPGEVAREN TEN HEMEL

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als Hij dit gezegd had werd Hij opgenomen daar zij het zagen en een wolk nam Hem weg van hun ogen. Handelingen 1 : 9

Op de gedenkdag van de hemelvaart van de Heere Jezus Chirstus worden onze gedachten afgetrokken van deze aarde met al haar zonde en ongerechtigheid en met al haar moeite en verdriet en ze worden gericht op de hemel, waar de Borg en Middelaar van zondaren zit op zijn troon aan de rechterhand Gods des Vaders.

De hemelvaart van de Heere Jezus is immers zijn troonsbestijging. In de Kerstnacht is Hij uit de hemel nedergekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was. Dat is Goddelijke liefde en barmhartigheid. Het zou immers recht geweest zijn wanneer wij allemaal zouden zijn omgekomen. Vanwege onze zonden en overtredingen hebben we niets anders verdiend dan de dood en het oordeel. En van nature kunnen we ook niets anders dan kwaad doen. We zijn zo diep gevallen, dat we onbekwaam zijn geworden tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. En daarom zijn we ook uit het Paradijs verjaagd en buiten de heerlijke hemel gesloten. En wie kan nu nog zelf tot de hemel opklimmen? Immers niemand!

Maar nu is de hemel tot ons neergedaald. In de heilige Kerstnacht schonk zij ons de onuitsprekelijke gave in de Zoon van Gods liefde. Hij kwam om de zonde te verzoenen en de schuld te betalen en de straf te dragen voor een ieder die in Hem gelooft. En daarom moest Hij de dood en de hel in om voor de zijnen het eeuwige leven te verwerven.

De Vader heeft het offer van zijn Zoon aangenomen. Dit bleek duidelijk toen Hij ten derden dage opstond van de doden. Nog veertig dagen is Hij toen op de aarde gebleven om zich aan zijn volk te openbaren en om hen te doen zien, dat Hij waarlijk leefde: Ik leef en gij zult leven. Maar deze aarde was zijn vaderland niet. En daarom keert Hij na volbrachte arbeid weer naar de hemel terug om zijn plaats in te nemen aan de rechterhand des Vaders.

De hemelvaart van de Heere Jezus heeft plaats gehad voor de ogen van zijn discipelen. Zij moeten immers zijn getuigen zijn in het midden van deze wereld. Zij moeten Hem verkondigen als de dierbare Borg en •Middelaar. En Hij zou de Heilige Geest zenden, opdat het verkondigde Woord ingang zou vinden in de harten van alle uitverkorenen.

Daarom neemt de Heiland zijn discipelen ook mee naar de Olijfberg vanwaar Hij zijn troon zal beklimmen. En terwijl ze deze berg bestijgen herinnert Hij hen nog eens aan de belofte van de Trooster, de Heilige Geest, Die in zijn plaats komen zou, en Die het alles uit Hem zou nemen om het zijn volk te verkondigen.

De discipelen mogen Jeruzalem niet verlaten voordat de Trooster gekomen is. En terwijl Hij zo met hen spreekt gaat het wonder gebeuren: „En als hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen daar zij het zagen en een wolk nam Hem weg van hun ogen".

Statig en plechtig rijst Hij omhoog, zonder dat er iets opzienbarends gebeurt. Er zijn geen vurige wagens en paarden zoals bij Elia's opneming in de hemel. In rustige majesteit verheft Hij zich boven de zienlijke wereld om naar de onzienlijke over te gaan en daar bij de Vader te zijn in de heerlijkheid.

In zijn evangelie heeft Lukas het aldus beschreven: „Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. En het geschiedde als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde en werd opgenomen in de hemel". Zo zegent Hij zijn strijdende kerk, terwijl Hij de aarde verlaat. Dit is als een teken van zijn werk in de hemel. Dat is het laatste wat zijn discipelen van Hem zien. En dan neemt een wolk Hem weg van hun ogen.

De discipelen zullen de opvarende Jezus vol verrukking hebben nagestaard. Maar dan schuift de Heere ineens een wolkengordijn tussen hun oog en de opvarende Meester in. Nog lang zullen hun ogen naar bóven gestaard hebben. Twee engelen, die hen verschijnen, brengen hen echter tot de werkelijkheid ter-u g door hun woorden: „Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel? Deze Jezus die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren."

Zo is dus de Heere Jezus opgenomen in de hemel. O welk een vreugde moet dat voor Hem geweest zijn toen de hemelpoort zich voor Hem opende om Koning Jezus binnen te laten. De engelen zullen gejubeld hebben:

Verhoogt, o poorten, nu de boog, rijst eeuw'ge deuren, rijst omhoog, opdat g'uw Koning moogt ontvangen! En op de vraag:

Wie is die Vorst, zo groot in kracht? hebben ze het uitgejubeld:

't Is 't Hoofd van 's hemels legermacht; Hem eren wij met lofzangen.

Welk een heerlijke ure is dit voor de Zoon geweest toen Hij bij de Vader terugkwam en toen Hij zeggen kon: „Vader, nu is ^lles volbracht wat nodig was om dat volk, dat Gij Mij gegeven hebt, te verlossen en het eeuwige leven te bereiden". Welk een heerlijke ure toen de Vader zeggen kon: „Kom, o mijn Zoon, en zit aan mijn rechterhand".

Zo wordt de Heere Jezus hier met eer en heerlijkheid gekroond. Diep is Hij vernederd geworden. De profeet heeft naar waarheid gezegd: „Als we Hem aanzagen was er geen gestalte, dat wij Hem zouden begeerd hebben. Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten en verzocht in krankheden "

Maar nu is Hij uitermate verhoogd geworden, ja met eer en heerlijkheid gekroond. O dat alle knie voor Hem zich toch buige, dat alle tong Hem toch belijde! Want deze Koning der ere wil de Zaligmaker en Verlosser van zondaren zijn. Daartoe heeft Hij zijn leven gegeven in de dood, ja de dood des kruises. Daartoe is Hij nu ook voor het aangezicht des Vaders om voor zijn volk te bidden.

Van nature leeft de mens echter aan Hem voorbij. Dan zijn we blind voor onze zonde en ellende en ook blind voor de heerlijkheid en de dierbaarheid van deze Koning. O wat zijn we dan toch ongelukkige mensen. Want buiten Hem is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.

We mogen het echter aan alle verloren

zondaren, die verbroken en verslagen zijn vanwege hun zonde en ellende, vanwege hun verdorvenheid en ongerechtigheid, toeroepen, dat deze Jezus, Die met zoveel eer en heerlijkheid gekroond is, toch in ontferming en genade neerziet op een arm en verslagen zondaar. Hij zal zijn volk ook niet begeven noch verlaten, maar tot in alle eeuwigheid voor hen zorgen. En ook daartoe is Hij nu in de hemel om vandaar zijn gemeente te regeren en door zijn Woord en Geest te leiden in de rechte weg.

En darom ziet het volk dat de Heere vreest op Hemelvaartsdag ook op naar de hemel in wetenschap: Daar is onze Koning, Die wil, dat waar Hij is, ook zijn volk zijn zal.

Vanzelfsprekend willen we meer weten van de zegen, die ons door de hemelvaart van de Heere Jezus Christus toekomt In het hart van vele mensen is wel eens het verlangen opgekomen naar de aanwezigheid van de Heiland op de aarde. Dan zou men immers naar Hem toe kunnen reizen, dan zou men zijn nood Hem kunnen voorleggen, dan zouden we Hem kunnen vertellen van ons gans verzondigde leven, van onze verloren toestand, van onze onbekwaamheid om iets goeds te doen.

We zouden Hem kunnen vertellen van onze angsten en van onze worsteling en van onze strijd. We zouden Hem kunnen vragen of er voor zulke zondaren als wij zijn nog genade en ontferming is. En we zouden dan uit zijn mond zo gaarne een woord van vergeving horen.

Ja, zo spreekt men dan, konden we de Heiland maar eens zien en met Hem spreken! Konden we ons moede hoofd maar neerleggen tegen zijn hart, dat vol ontferming klopt voor een verloren zondaar!

Hoe begrijpelijk dit verlangen ook zijn moge, toch ligt er een grote zegen in, dat Hij is opgevaren naar de hemel.

We willen alvast beginnen met u eraan te herinneren, dat slechts een wolk Hem wegnam van hun ogen. Geen stenen muur, geen ijzeren pantser, maar slechts een wolk. Dat is geen sterke afscheiding. Alleen het oog kan er niet doorheenzien, maar verder kan er alles door. Welk een troost voor een ieder, die een Zaligmaker nodig heeft. Klaag uw nood en ellende maar gerust voor Hem uit. De nood kan geweldig groot zijn. De nood van uw leven met zijn kruis en ellende, met zijn moeite en verdriet. De nood van uw ziel, die gebogen gaat onder de last van zonde en schuld. Hij hoort uw roepen en het schreien van uw ziel dringt tot zijn oor door.

Misschien is het wel goed, dat er een wolk tussen Hem en ons ingekomen is.

Want wanneer die reine en heilige Jezus in zijn verheerlijking voor ons zou staan, zouden we dan nog wel tot Hem durven en kunnen spreken. Schrijft zijn discipel Johannes niet: , , En toen ik Hem zag viel ik als dood aan zijn voeten". Hoewel hij toch niet hoefde te vrezen, zoals de Heere Jezus zelf tot hem sprak: „Vrees niet. Ik ben de Eerste en de Laatste; en Die leef en Ik ben dood geweest, en zie ik ben levend in alle eeuwigheid Amen. En l v z Ik heb de sleutels der hel en des doods".

Maar boven dit alles kunnen we zeggen: De Vader heeft zijn Zoon tot Zich genomen en Hem gezet aan zijn rechterhand in eer en heerlijkheid en dat tot nut van zijn volk. Hij is immers ten hemel opgevaren om zijn Heilige Geest naar de aarde te zenden, opdat Deze woning zou maken onder zijn volk. Daartoe moest de Heiland ook van zijn discipelen scheiden. Hij heeft het zelf gezegd: Het is u nut, dat Ik heenga, want indien Ik niet heenga kan Trooster niet komen.

Wanneer de Geest er niet was zou immers het werk van Christus tevergeefs zijn. De Heilige Geest moet immers het Woord aan zondaarsharten toepassen. Het is de Heilige Geest, die het Woord gebruikt als een hamer om harde en verharde zondaarsharten stuk te slaan en te verbrijzelen. Die Geest overtuigt immers van zonde, gerechtigheid en oordeel. Die Geest brengt ons op de knieën, zodat we het uit leren roepen: O God wees mij zondaar genadig!

Maar die Geest doet ons ook zien wie Christus is en wat Hij gedaan heeft, hoe Hij om onzè overtredingen verwond en om onze ongerechtigheden verbrijzeld is en hoe de straf die op Hem was ons de vrede aanbrengt.

Diezelfde Geest openbaart ons Christus in het hart, zodat we vol vreugde uit leren roepen: Dit is mijn Jezus, mijn Heiland en Verlosser.

Diezelfde Geest leert ons achter Hem aanwandelen in de weg van zijn geboden en bindt ons steeds inniger aan Hem.

Diezelfde Geest leert ons in deze weg ook zeggen: Abba-Vader. En wat kan dan soms het verlangen sterk zijn om eeuwig bij de Heere te wezen, verlost van alle kruis en smart, van alle moeite en verdriet. Wat kan dan sonis het verlangen sterk zijn naar het einde van de strijd om daar eeuwig uit te rusten bij die Koning der ere, bij de Drieënige God, in Wie en door Wie en tot Wie het leven is tot alle eeuwigheid.

De Heiland is ook opgevaren ten hemel om voor allen die in Hem geloven een plaats te bereiden in het huis des Vaders met de vele woningen. Neen, Hij blijft niet alleen in de hemel. Hij zal zijn volk tot zich nemen in zijn heerlijkheid.

Het volk des Heeren leert zich op deze aarde kennen als vreemdeling. Hier is hun woning niet. Ze hebben hier geen blijvende stad. Daar worden ze ook telkens weer aan herinnerd. De smeltkroes der beproeving kan soms wel erg heet zijn. Het kruis der verdrukking kan soms wel erg zwaar zijn. En tot nu toe zijn we nog wel bewaard gebleven van grote vervolgingen, maar de tijden zijn ook in dit opzicht donker. We weten niet wat over ons komen zal. Dat we dan echter onder dit alles maar niet vergeten mogen, dat het lijden van deze tijd niet te waarderen is bij de heerlijkheid, die straks zal geopenbaard worden.

Daartoe is de Heere Jezus ten hemel opgevaren om zijn volk een beter vaderland te bereiden. En al moet het dan door vele verdrukkingen heen, het einde zal zo alig wezen. Want wat is er zaliger dan daar te zijn waar de godzalige Lodestein van zong:

Zonder sterven, Gode leven, zonder moeite, zonder pijn, zonder ziekte, zonder beven, , zonder kwaal of kwelling zijn. O mijn ziel, als gij bedenkt, wat de Heer' u eeuwig schenkt: laat dan varen last en lusten, om reeds hier in Hem te rusten.

En zolang we nog op deze aarde zijn, is de Heere Jezus toch al in de hemel, om voor zijn volk te bidden bij de Vader. De apostel zegt ervan: Kinderkens, indien iemand gezondigd heeft, we hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige, en Hij is een verzoening voor onze zonden.

Wanneer we door een waar geloof Christus ingelijfd zijn, dan zijn we wel kinderen des Vaders, maar dan toch kinderen, die dagelijks nog in vele dingen struikelen. Hoe menigmaal zitten we bedroefd terneer, omdat we het er zo slecht afgebracht hebben, zodat onze hoop en onze verwachting vergaan is. Als we het goede willen doen ligt zo menigmaal het kwade nabij.

Maar o welk een heerlijke zaak. Er is een biddende Hogepriester in de hemel, die bij de Vader pleit voor zijn volk: „Va-, der, ook deze zonde heb ik verzoend in mijn bloed, ook deze schuld heb ik betaald, vergeef daarom, o Vader, en neem weer in genade aan. En de Vader verhoort de Zoon altijd.

Wij kunnen het eerst alleen maar verderven. Maar Hij maakt het telkens weer goed bij de Vader en Hij zorgt ook voor zijn volk, zodat het eeuwig bij Hem zal wonen.

Maar wanneer de Heere Jezus alleen ons gelukkig maken kan, dan moeten we ook bij Hem alleen schuilen. We moeten onze harten opwaarts heffen naar de hemel, waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods.

Van nature hebben we echter de wereld en al haar begeerlijkheden zo lief. Dat is erg ongelukkig, want van deze wereld houden we niets anders over dan enkele planken, die straks in de grond zullen verteren. En van de wereld houden we verder niets over dan een grote schuld bij God, waardoor we ons het eeuwig verderf hebben waardig gemaakt. We zijn toch. zulke dwaze mensen. Want we weten het menigmaal zo goed en we kunnen het zo precies zeggen waar het bij . ons aan ontbreekt, en toch blijven we maar voortgaan op onze boze wegen. We zijn toch zulke gebonden mensen. Gebonden aan de zonde, gebonden aan de wereld, gebonden aan ons eigen ik. En we willen de knie voor de Heere niet buigen en we willen niet smeken om genade voor recht, want we willen niet dat de Heere Jezus Koning over ons is. En zo brengen we onszelf in het eeuwig verderf. Onze ogen zijn er echter voor gesloten, totdat het te laat is.

Wanneer we gaan sterven zouden we allen wel naar de hemel willen varen,

waar ook de Heere Jezus op de veertigste dag na zijn opstanding heengevaren is. Maar iemand vroeg eens: Wie denkt ge daar in de hemel te ontmoeten? Hebt ge daar een bekende? Een vriend misschien, die u daar ontvangt en die een woning voor u bereid heeft? Misschien hebt ge daar een vrome vader of een bekeerde grootmoeder? Maar zij kunnen de hemelpoort niet voor ons openen. Daar baat ook niet ons geld of goed. Daar kan alleen de Heere Jezus Christus helpen, die zijn dierbaar bloed gestort heeft, om al zijn volk van zonde en ongerechtigheden eeuwig te verlossen. En die daarna ten hemel opgevaren is om voor dat volk plaats te bereiden in het Vaderhuis met de vele woningen.

We moeten ontdekt worden aan onze zonde en ellende. We moeten onze schuld leren belijden voor God. We moeten leren vragen naar de weg der zaligheid.

O waarom zoekt ge toch niet de Heere Jezus als uw Zaligmaker en Heiland? Waarom buigt ge toch uw knieën niet om voor Hem uw schuld te belijden? Waarom vraagt ge niet om zijn genade en ontferming: Heere, ik ben het niet waardig, want ik heb zwaar en menigmaal tegen u overtreden, maar ontferm u toch mijner.

Zeg nooit: ik ben te zondig en te schuldig, te verdorven en te onrein, ik heb mijn ganse leven niets anders gedaan dan wat kwaad is in Gods oog, ik heb gezondigd en gedachten en woorden en werken, en daarom zal de Heere met mij niet te maken willen hebben.

Hij wil wel met u te maken hebben, want Hij zoekt het verlorene, het weggedrevene, dat Hem echt nodig heeft en dat Hem niet missen kan. Roep maar tot Hem, houd maar aan in het gebed, Hij zal u zeker vanuit de hemel verhoren en u zijn genade bewijzen.

Ja, dat is ook een boodschap die uitgaat van de hemelvaart van de Heere Jezus Christus: We moeten leren zoeken de dingen die boven zijn. Want wie het geluk beneden de wolken zoekt, die zal eeuwig teleurgesteld worden. Maar wie het boven de wolken zoekt, bij de Heere Jezus Christus, die nu zit aan de rechterhand Gods des almachtigen Vaders, die zal ingaan in een eeuwig zalig leven.

Maar nu zijn ook Gods kinderen nog dikwijls uit de aarde zo aards. De oude mens heeft een taai leven. Dat toch de nieuwe mens maar wasse en toeneme. Ook de kinderen Gods moet het telkens weer op het hart gebonden worden, dat ze vreemdelingen moeten zijn op de aarde.

Ze zijn pelgrims naar een beter vaderland. Hun thuis is niet meer op deze aarde, maar in de hemel, waar ook hun Verlosser en Koning is.

De hemelvaart van Christus houdt ook de belofte in van zijn wederkomst. De kerk des Heeren zou ook uit die belofte meer moeten leven. Straks zal het Koninkrijk Gods ten volle geopenbaard zijn. Straks komt de nieuwe aarde en het nieuwe Jeruzalem dat nederdaalt van God uit de hemel op die nieuwe aarde. Dan is de zaligheid volkomen. ïDan is er één volk onder één Koning, één kudde onder één Herder. En ook daarvan zingt de kerk:

'k Zal dan gedurig bij u zijn

In al mijn noden, angst en pijn,

U al mijn liefde waardig schatten,

Wijl gij mijn rechterhand woudt vatten'

Gij zult mij leiden door uw raad,

O God, mijn heil, mijn toeverlaat.

En mij, hiertoe door u bereid,

Opnemen in uw heerlijkheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 mei 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

OPGEVAREN TEN HEMEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 mei 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's