Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hongeren en dorsten naar de gerechtigheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hongeren en dorsten naar de gerechtigheid

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

1.

Mattheüs 5 : 6. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

Tot de kostelijke gaven, waarmee de mens in de staat der rechtheid was begiftigd, behoorde ook de gerechtigheid. Geschapen naar Gods beeld, bezat hij daarin ware kennisse Gods, gerechtigheid en heiligheid. Met welgevallen kon de grote Schepper aller dingen op Zijn schepsel neerzien en Zich verlustigen in het werk Zijner handen.

Zalige toestand van innig verkeer met de Heere, niet slechts bij ogenblikken, maar van ogenblik tot ogenblik. Adam en Eva begaven zich ter ruste, van Gods trouw zich bewust, en werden zij wakker, dan waren zij nog bij Hem.

Van verberging van Gods aangezicht, van een wandelen in de duisternis, was geen sprake. Steeds verspreidde Gods vriendelijk aangezicht vrolijkheid en licht.

Geen spoor was er van die strijd tussen de oude en de nieuwe mens, tegen de geestelijke boosheden in de lucht, die strijd, die het menige ziel zo benauwd maakt, die een Paulus de noodkreet uit het hart en over de lippen perste: , ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik danke God, door Jezus Christus, onze Heere" (Rom. 7:24 en 25).

Met die oorspronkelijke gerechtigheid bekleed, behoefde niet te beklemmen de angstige vrees: , , o, als nu de Heere eens kwam met de eis: geef rekenschap van uw rentmeesterschap, want gij zult niet meer rentmeester kunnen zijn!" — De Heere Zelf immers had Zijn stempel op hem gedrykt, en dat stempel bevatte deze woorden: „zeer goed".

Wel moeten wij uitroepen: „heerlijke tijd, wat zijn wij toch ver er van afgeraakt!"

De gerechtigheid voor ons van zo ononschatbare waarde, onmisbaar om voor God te kunnen bestaan, is verloren. En ons hart is geworden een bronwel van ongerechtigheid.

En toch is die gerechtigheid zo broodnodig. Vandaar, dat ons met klem en met nadruk wordt toegeroepen: „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid." i— Zonder haar kunnen wij voor God niet bestaan. En toch zullen wij eens voor Zijn vierschaar móéten komen, maar, om zonder haar het vonnis te horen: „Gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt."

Alleen, als gij vrede hebt met Gód, kan er vrede zijn in uw hart. Slechts als uw ongerechtigheden geen scheiding maken tussen Hem en tussen uw ziel, kunt gij ware vreugde genieten.

En daarom moet gij leren hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, zoals de Heere Christus ons dat leert in de vierde van de zaligsprekingen, ons opgetekend in Mattheüs 5 : 6:

Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

Welk een openbaring van genade komt tot ons in de zaligsprekingen van de grote Profeet, de Heere Jezus Christus! Als Hij Zijn mond opent, is het eerste woord, dat komt over die gezegende lippen, waarop genade is uitgestort: „zalig".

Gadeloze ontferming is het, dat op een aarde, die ligt onder de vloek, nog mag weerklinken dat: „zalig". Er zou geen reden tot verwondering zijn, als de Heere tot verbondsbrekers ware gekomen met Zijn: „rampzalig, vervloekt!" — Dat is duizendwerf verdiend. Het gedichtsel van 's mensen hart is boos van zijn jeugd aan. Tegen al de geboden van Gods heilige Wet hebben wij zwaarlijk gezondigd.

Wat een blijdschap moest er dus niet zijn over dat „zalig", niet eenmaal, maar telkens weer, tot verscheidene reizen toe!

Leer dus luisteren naar wat de Waarheid heeft gesproken. En vervulle deze vurige begeerte uw ziel: o, mocht ik een van die zaliggesprokenen zijn! De paus van Rome spreekt ook wel eens zalig, n.1. afgestorvenen, die men later heilig denkt te verklaren. Maar, dat is niets. De Zaligmaker spreekt gedurig weer zalig. En dat is alles. De paus van Rome spreekt zalig op grond van deugden en goede werken. De barmhartige Hogepriester spreekt zalig de armen en ellendigen.

O, hoor het nog eens, zoals wij het nu in enkele stukken mochten verklaren. Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden.

Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beëerven.

En nu wederom in onze tekst: Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de-gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

Wij spreken dus over de rijke verzadiging van armen, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid: en letten daarbij op twee punten:

I. Een wonderlijk hongeren en dorsten. II. Een wezenlijk verzadigd worden.

„Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid." Wie zijn dat: de hongerenden en dorstenden naar de gerechtigheid?

Zijn het de menschen, die zuchten over onrecht hun aangedaan, en die nu verlangen naar, en roepen om recht? Zo zijn er velen. Dat doen wij allen op onze tijd. Wat kunnen wij klagen over anderer onrecht, en begeren naar ons eigen recht! Dat komt op uit onze eigenlievende natuur. Maar de hongerenden en dorstenden naar de gerechtigheid van onze tekst vormen maar een klein kuddeke, dat voorttrekt langs het smalle pad.

Wie zijn toch die hongerenden en dorstenden naar de gerechtigheid. Zijn het de mensen met een edel karakter, die geen onrecht kunnen zien? die opkomen op allerlei terrein, in het staatkundige, in het sociale, in het kerkelijke, in het verenigingsleven, voor het recht? Dat is zeker goed, als het niet gebeurt ten minste vanuit de hoogte, als het gebeurt met zachtmoedigheid tegenover de mensen, en in liefde voor het recht.

Er is zoveel gekonkel allerwege. Gelukkig, als er nog zijn, die daar tegen op durven te komen. Maar de zegen van een eerlijk, oprecht karakter ligt nog op het terrein van de algemene genade.

Daarmee blijft gij (och, dat gij er aan ontdekt mocht worden!) toch nog behoren tot een krom en verdraaid geslacht. In onze tekst wordt gesproken over een hongeren en dorsten van het hart, en niet

allereerst over het karakter. Het gaat hier over een kenmerk van genade en wedergeboorte.

Om er een indruk van te krijgen wie toch wel zijn de hongerenden en dorstenden naar de gerechtigheid van onze tekst, kunnen wij, dunkt mij, niet beter doen dan letten op voorbeelden daarvan, ons opgetekend in het Woord des Heeren.

Wij denken aan Jozua de Hogepriester, die daar staat voor het aangezicht van de Engel des Heeren, bekleed met vuile klederen, aangeklaagd door satan. Geen woord van verontschuldiging komt over zijn lippen. Hij erkent het recht Gods om Zich te openbaren als een verterend vuur. In zijn hart is het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, en daarom geeft hij zijn zaak over aan die Engel des Heeren, Die het ook heerlijk voor hem opneemt. (Zach. 3).

Wij denken, om een Nieuw-Testamentisch voorbeeld te noemen, aan de kamerling van Candacé, de koningin der Moren. Hij had geen rust meer. Door de Heere opgezocht in het verre land der zwarte Moren, als een van Zijn gekenden van eeuwigheid, was Hij zoekende geworden. Hongerend en dorstend naar de gerechtigheid, aanvaardt hij de verre, moeilijke reis, niet zonder gevaren, naar Jeruzalem. Hongerend en dorstend verkeert hij in de heilige stad en in de tempel. Hongerend en dorstend leest hij van het Lam, dat ter slachting geleid is, luistert hij naar Filippus, als deze hem, beginnende van die Schrift, Jezus verkondigde (Handel. 8).

Maar, het allervolmaaktste voorbeeld van hongeren en dorsten naar de gerechtigheid is de Borg, Jezus Christus Zelf. Hij hongerde en dorstte naar de gerechtigheid voor de gegevenen des Vaders, om ze dan met die borgtochtelijke gerechtigheid te kunnen verzadigen, op de tijd door de Vader bepaald, namelijk als het bij hen is geworden een afgesneden zaak, een ondertekenen van het eigen doemvonnis, een verliezen van hun leven. Hij hongerde en dorstte vooral naar de gerechtigheid Gods, om daaraan genoeg te doen. Zo sterk was die honger en dorst naar de gerechtigheid bij de Middelaar des Nieuwen Verbonds, dat Hij om haar te verwerven Zich tot zonde liet maken, tot een vloek is geworden, ter helle is nedergedaald. O, zie in heel Zijn leven, in al Zijn strijden, in gans Zijn lijden die dierbare Zaligmaker, Jezus, hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, opdat goddelozen gerechtvaardigd zouden worden. In die weg is Hij van God gegeven tot rechtvaardigheid. Wondere ontferming de.* Heeren! „O, diepte des rijkdoms, * beide der wijsheid en der kennisse Gods! hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen" (Rom. 11 : 33).

Mijn lezer, wij moeten léren hongeren en dorsten naar der gerechtigheid, naar de vrijspraak van schuld en van straf en het recht op het eeuwige leven, naar het staan in de rechte verhouding tot God. Wij zijn de oorspronkelijke gerechtigheid kwijt geraakt. Wij leven, o. schrikkelijke gedachte! — op voet van oorlog met de hoge God. Wij zijn gevallen uit Zijn gunst, en liggen onder Zijn toorn en vloek. Dood door de zonden en door de misdaden.

Alles, wat wij aan gerechtigheid ménen te hebben, is slechts een wegwerpelijk kleed. O, gelukkig, wie dat met schrik krijgt te zien, en nu aan het eind raakt met al dat pogen om zijn eigen gerechtigheid op te richten, die met Luther, óók zulk een hongerende en dorstende naar de gerechtigheid, leert smeken: , Red mij door Uw gerechtigheid" (Ps. 71 : 2).

Voor een heilig en rechtvaardig God kunnen wij alleen bestaan, als wij in Christus gevonden worden, zoals de apostel Paulus, ook al weer zo'n hongerende en dorstende naar de gerechtigheid, zegt: niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de Wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof" (Fil. 3:9).

Hoe zullen wij die ware gerechtigheid verkrijgen?

Zij is verkrijgbaar. Daarvoor heeft God Zelf gezorgd. Zie eens op het kruis van Golgotha! Daar hangt de Zone Gods, de grote, de barmhartige Hogepriester, Wiens naam voor al de Zijnen is: „De Heere, onze gerechtigheid." Wel kostte het ontzettend veel strijd, en onnoemelijk veel leed, wel moest Zijn hartebloed er voor vloeien, maar toch, dat alles heeft Hij willen doorworstelen, om de ongerechtigheden Zijns volks te verzoenen, om hun een eeuwige gerechtigheid aan te brengen. Daar is een gerechtigheid verworven, die arme zondaren, als de tollenaar, wordt toegerekend, zo volkomen als hadden zij nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als hadden zij zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor hen volbracht heeft.

Ook nog in een andere zin, niet alleen dus als borgtochtelijke gerechtigheid, is gerechtigheid de vrucht van het volbrachte werk van Christus. Zijn gerechtigheid wordt de Zijnen niet alleen toegerekend, maar ook wordt hun als vrucht van Zijn werk de Heilige Geest geschonken, de Geest des nieuwen levens, door Wiens werking zij van de dood overgaan tot het leven. De nieuwe mens wordt in Sion geboren, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. Dat nieuwe deel kan niet zondigen. Het heeft een vermaak in de Wet Gods. Zo blijft het een hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, niet om te verdienen, maar uit dankbaarheid. Het is een hongeren en dorsten naar het wandelen in het spoor der gerechtigheid, van de geboden Gods. Het is een hongeren en dorsten naar de verheerlijking van de naam des Heeren. Het is: „och, dat Zijn naam om mijnentwille niet gelasterd, maar geëerd en geprezen worde."

De gerechtigheid, waarvan Christus spreekt, is dus wel een zeer begeerlijke zaak. En, wij zagen het, zij is te verkrijgen, om niet. „En worden om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is" (Rom. 3 : 24).

Maar dan zal ieder daar toch wel naar begeren! Dan zullen de zondaren zich toch wel spoeden naar de troon der genade, tot de volkomen Verlosser en Zaligmaker, Jezus! Is het dan niet vanzelfsprekend, dat het hart van de mens uitgaat met vurig verlangen naar iets, zó waard om begeerd te worden? naar een zaak zelfs onmisbaar tot zaligheid?

O, konden wij hierop maar „ja!" antwoorden. Maar, Schrift en ervaring leren het ons anders. Wij zijn uit en van onszelf vijanden van God, vijanden van onze eigen zaligheid. Zelfgenoegzaam, zelfvoldaan. Hongeren en dorsten, dat is er genoeg, maar naar alles wat beneden is. Gouddorst, machtshonger, eerzucht, dorst naar kennis, bloeddorst, landhonger, een hongeren en dorsten naar de begeerlijkheid des vleses, naar de begeerlijkheid der ogen, naar de grootsheid des levens, dat is de vrucht, die ons natuurlijk hart oplevert. Dat is het, wat bij de mens, onder de volken, gevonden wordt.

Maar het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, die uit God is, door het geloof, dat is Góds werk. Dat geloof is immers een van de vruchten des Geestes. O, bid vurig om die vrucht uit Hem!

Z.

S. V. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 augustus 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Hongeren en dorsten naar de gerechtigheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 augustus 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's