DE JEHOVA-GETUIGEN
XXIV.
GETUIGEN VAN JEHOVA OF VAN DE ANTICHRIST?
Wanneer wij de „Getuigen" mogen geloven zijn zij de enige Christenen op de wereld. De kerken zijn instellingen van de duivel, plegen ze te zeggen. In een brochure „Verheven Waarheid", geschreven door Rutherford, heet het: „De bijbel toont duidelijk aan, dat God in de godsdienstige systemen, die heden ten dage „kerken" genoemd worden, niet te vinden is; derhalve moet deze beweging door Jehova's vijand, Satan, ingevoerd zijn en wel om het volk te misleiden". Duidelijker hoeft het niet. Maar wat moeten wij nu van hen denken? Horen ze bij het Christendom en moeten wij ze als broeders en zusters in Christus beschouwen, die echter een paar afwijkende meningen hebben of moet ons oordeel zijn, dat zij leringen leren, die dwalingen van mensen zijn en waarom? Op dat laatste komt het van zelfsprekend het meeste aan. Wijlen Ds. Bakker wijst op hun beginselvastheid in de concentratiekampen. Zij hebben daar getuigd van hun geloof in God. En dan vervolgt hij: „Hier komt tegelijk de vraag naar boven: met welk een dosis dwaling kan men toch een van Gods kinderen zijn? " Ds. Spier echter kan niets anders in hen zien dan „Getuigen van den Antichrist , maar Ds. Emous wil ze zo niet noemen. Ds. Wolfensberger daarentegen wil ze zo lang mogelijk als secte beschouwen, dus als deel van het Christendom. Nu is het voor ons niet van het meeste belang, wat mijn oordeel of het oordeel van anderen over hen is. Veelmeer gaat het erom ons rekenschap te geven van hetgeen zij van het ware Christendom hebben overgehouden?
Ik stel voor dat we ter beantwoording van deze vraag beginnen met ons de oude belijdenis der Hervorming in de herinnering te roepen, dat de kerk staat of valt met het artikel van de rechtvaardigmaking. En nu is de vraag eenvoudig deze, wat de Jehova-Getuigen van dit artikel hebben vastgehouden in hun verkondiging.
Dit artikel veronderstelt dat de Vader God is en de Zoon God en de Heilige Geest God. Over het stuk dat de Vader God is hoeven we niet verder te spreken. Dat is niet in het geding. Zij geven aan den Vader alleen de naam Jehova. Op dit punt is het hun leiders zeker ontgaan, dat de Heere Jezus ook Jehova wordt genoemd, want de naam Heere is een vertaling van Jehova. Doch juist hier beginnen de Getuigen het artikel waarmee de Kerk staat of valt af te breken. Zij bestrijden ten scherpste dat Jezus Christus de waarachtige God is zoals 1 Joh. 5 : 20 het met zoveel woorden zegt. En hiermee werpen zij de rechtvaardigmaking van de zondaar omver, want nu heeft een bloot mens, zonder de ondersteuning der Godheid den toorn Gods tegen de zonde moeten dragen om anderen er van te verlossen. Dat is uitgesloten. Even scherp als de Getuigen de Godheid van Christus bestrijden, stellen zij zich te weer tegen het God-zijn van de H. Geest. Doch bij de rechtvaardigmaking behoort de wedergeboorte en de onwederstandelijke werking der genade en de inwoning van de Persoon van de H. Geest, en zo werpt ook de ontkenning van de Gddheid des Geestes het fundamentele artikel der Kerk omver. Dit is nog maar een begin. Wat behelst het stuk van de rechtvaardigmaking? Dat God de goddeloze rechtvaardigt. Met dit stuk zijn we ongetwijfeld in het hart van het Christendom. Maar wie is er een goddeloze? Onder de „Getuigen" komen ze niet voor, want zij vergaderen tot zich allen die van „goeden wille" zijn. Dat is toch rondom in strijd met alles wat we van de Kerk van Christus in de bijbel leren. De Heere Jezeus vergadert de zondaren en de verlorenen. Hij maakt juist zo nadrukkelijk onderscheid. De rechtvaardigen laat Hij gaan in hun eigen wegen. Daar is Hij niet voor gekomen. Doch de zondaren nodigt Jezus uit. En dat is juist het stuk waar de volgelingen van Russel en Rutherford niets van schijnen te beseffen. Volgens hen is er maar één zonde, die God verhinderde een hemel op aarde te brengen, en dat is de eerste zonde van Adam. Maar die zonde wordt niet 's mensen zonde, doch blijft Adams zonde. Daartegenover leert ons de catechismus niet, dat wij moe - ten weten hoe groot de zonde van Adam was, doch dat ik moet weten hoe groot mijn zonde is. De leiders van deze groots opgezette beweging - in Brooklijn hebben ze een gebouw van 8 verdiepingen, uitgerust met de modernste machines en hulpmiddelen, van waaruit al de lijnen lopen van hun propaganda en boekenverkoop - lezen ook wel in de bijbel van goddelozen, maar verklaren dat goddelozen verloren gaan. Zij hebben het diepste en eigenlijke geheim van het evangelie nooit verstaan, en prediken de wet, n.1. dat ieder zalig wordt, die van goeden wille is en z'n best doet met wijdingen aan Jehova, enz. Daarom kunnen wij niet beter doen dan hen toetsen aan dat artikel waar de Kerk van Christus mee staat of valt.
Ik vermoed nu al, dat het dan niet mogelijk zal zijn o mte schrijven, wat Ds. H. Bakker schreef: „Evenwel, ten spijt van dit alles willen wij Jehova's Getuigen broeders en zusters noemen, al valt het soms zwaar". U vindt deze uitlating op blz. 13 van „Jehova's Getuigen ontmaskerd". Hoe kan men hier van broeder en zuster spreken, waar elk besef van het eigenlijke heilgeheim, dat in het evangelie werd geopenbaard, ontbreekt. Ik ben geneigd om veel afwijkingen te verdragen, mits het in dat stuk recht ligt. Doch ieder, die de moeite heeft genomen om te luisteren naar de getuigenis der „Getuigen", weet, dat ten eerste alle besef er, in ontbreekt van de grootheid hunner zonde. Hun begeerte is ook niet om vergeving van zonden te krijgen, maar zij haken naar een gouden eeuw, een wereld beter dan die, waarin wij nu leven en tobben. Maar de rechtvaardigmaking veronderstelt een mens, die weet dat de toorn Gods op hem ligt. Eigenlijk is het zeldzaam als men iemand tegenkomt, die een goddeloze gemaakt is. Een enkele keer gebeurt 't zelfs wel, dat iemand jarenlang een godsdienstig en gevoelig mens is geweest en dan op gevorderde leeftijd een zondaar voor God wordt. Daar kan men dan 't verschil zo goed zien tussen een belijdenis van de waarheid en de beleving er van. Men heeft jaren lang de waarheid gelooft en beleden. nu gaat men ze beleven. En wat beleeft men dan? Dat men een openstaande schuld heeft bij God, want dat men al Gods geboden heeft overtreden. Men be-
leeft zichzelf als dief, meinedige, overspeler, moordenaar, sabbatschender, want men ziet in het geloof de geestelijkheid van de wet. Doch dit wordt nog verergerd door een andere groep feiten. Tot de rechtvaardigmaking behoort ook, dat men ' de dodelijke onmacht beleeft, zodat men, soms na jaren van strijd, moet belijden, dat het een verloren zaak is, want dat men vol vijandschap zit tegen Gods wet en tegen God, en dat het ganse hart verdorven is. Van deze dingen vindt men bij de Jehova-Getuigen niets. Helaas moet ik er bijvoegen, dat er ook in de Kerk velen zijn, die niet verstaan dat deze stukken behoren tot het diepste van het evangelie. Het schijnt buitengewoon moeilijk te zijn, het evangelie goed te lezen. Neen, dat is het niet. Het is veeleer onmogelijk, dat iemand het evangelie voor de zondaren en verlorenen kan verstaan, tenzij hij door de Geest Gods wordt verlicht. Het is zo'n groot wonder, zo'n heilgeheim, dat God alleen ons God kan doen kennen. Ja ook, kan God alleen ons onzelf doen kennen. Iemand kan al veel gezien hebben van zijn val en van zijn schuld, zonder dat hij radeloos wordt in zichzelf. Pas als de Almachtige het op hem af doet komen, wat het betekent, dat hij tegen God gezondigd heeft en hoe de toorn Gods op hem ligt, Joh. 3 : 26, komt de zondaar werkelijk in nood. Denk maar aan Luther. Doch waar wij mensen niets meer zijn in eigen oog dan zulken, die rechtvaardig onder de toorn Gods liggen, waar de mens niets meer te zeggen heeft, dan dat hij Gods gramschap dubbel waardig is, en waar hij van God niets te eisen heeft en alleen maar te zeggen, dat hij het opgeven moet om tegen God te strijden en nu niet anders meer verwacht dan z'n doodvonnis, daar is een verloren zondaar. En voor verlorenen is Christus gekomen om ze te zoeken en zalig te maken. Aan zulke goddelozen en zondaren wordt de Heere Jezus bekend gemaakt en dan valt het soms gans anders uit, dan zij hadden gedacht. Dan zien ze de waarheid van het woord, dat God de goddeloze rechtvaardigt. Maar denk nu niet, dat men die geloofskennis van Luther of van Calvijn of van een ander kan overnemen, want hier is geen andere weg om tot een eigen geloof en geloofskennis te komen dan de vervulling van het woord uit Jesaja 54, aangehaald in Johannes: , En al uw kinderen zullen van de Heere
geleerd zijn". Tevergeefs nu zoekt men in de geschriften van Russell en Rutherford naar enige bekendheid met deze dingen.
En laat ik nu de verdere bezwaren kort samenvatten.
1. Zij halen veel teksten aan, maar juist de teksten waar het in de bijbel het meeste op aankomt, laten zij rusten. Over de diepte van de val in Adam, over de noodzakelijkheid, dat de Christus moest lijden (volgens hen moest Jezus alleen sterven). Over de toorn Gods, die op allen ligt en dat de zaligheid niet in het paradijs ligt, maar in God, daarover spreken ze niet. Hun bijbelgebruik is daarom zeer afkeuringswaardig, omdat ze altijd maar een gedeelte van de teksten, die over een bepaald onderwerp spreken, gebruiken. De andere teksten proberen ze dood te zwijgen. En omdat het hen aan alle licht in de geest van de profetie ontbreekt, kiezen ze juist die teksten, die in de openbaring Gods op het tweede plan staan. Wat maakte het paradijs tot paradijs? Daarop antwoorden de „Getuigen": omdat het er zo'n heerlijk leven is. Doch de Kerk antwoordt: omdat God er in was.
2. Hun eindverwachting is dus op het aardse goed gericht, niet op God. Die verwachting is vermaterialiseerd, om het met een vreemd woord te zeggen. Wat het socialisme en communisme in de huidige wereldorde hoopt te vinden, dat verwachten zij van de nieuwe orde. In zoverre voelen zij de dingen beter aan, dat zij geen verwachting hebben van deze wereld.
3. Een ander bezwaar is, dat de Getuigen God uitschakelen uit de regering van de wereld, zoals ze nu is. De Heere Jezus heeft gezegd: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde". Het laatste bijbelboek is een machtige prediking van die Godsregering, gelijk de profeten in het in het O. Testament deze verkondigden. Nochtans ontkennen zij de Godsregering en verwerpen daarmee ook dit belangrijk stuk van de Schriftopenbaring.
4. De ernst van dit heden der genade wordt door hen zeer verzwakt. De beslissende keuze kan immers na de dood ook nog gedaan worden. Bovendien is de zwaarste straf de vernietiging. Het lijden is uit de straf weggenomen, zelfs het bewustzijn van straf is weggenomen. Iemand kan leven naar de begeerten van zijn hart en dan is het enige, dat hem mogelijk zal kunnen deren, dat hij er niet meer is. Wat een verschil met de prediking van Jezus over de hel, en dat wij van ieder verkeerd woord zelfs rekenschap zullen moeten geven en met pijn elke overtreding van Gods gebod betalen.
5. Zij spreken wel van bekering, maar dat is meer te vergelijken met 'n bedanken voor de Kerk en lid worden van de Vrijdenkersvereniging of bedanken voor de C. H. Kiesvereniging en zich aansluiten bij de Communistische Partij Nederland. Ik wil maar zeggen, dat er niets bij komt van een gebroken en verslagen hart, waarvan in Psalm 51 staat, dat God het niet zal verachten. Daar is geen begrip of gevoel dat wij tegen God gezondigd hebben. Het is meer, dat ons het juiste inzicht heeft ontbroken, maar dat wordt gelukkig door de boekjes van Rutherford verholpen.
6. Zo wordt ook de verzoening door het plaatsbekledend lijden en sterven van Christus miskend. Over onze zonden wordt geen verzoening gedaan. De Borg en Middelaar heeft er niet voor geleden. Als daar werkelijk een straf op staat, zullen wij die straf zelf moeten lijden, want Jezus is alleen gestorven om de straf op de eerste zonde van Adam te dragen, doch hij is niet gestorven voor onze zonden.
Om deze en vele andere redenen is er geen andere conclusie mogelijk dan dat we in de „Getuigen" niet te doen hebben met een secte, die tenminste een deel van de Christelijke verkondiging zuiver bewaard heeft, maar met een nieuwe vorm van heidendom, met een valse godsdienst.
We nemen hiermee afscheid van dit onderwerp. Mocht iemand over bepaalde punten nog vragen hebben, dan willen we daar graag onze aandacht aan geven. Maar nu zouden we uw belangstelling willen wekken voor een punt, dat we daar straks reeds noemden, n.1. het punt van het Koningschap van Christus en van het Koninkrijk Gods, waarvan de Heere Jezus zo dikwijls sprak, en dat in onze dagen met een zekere nadruk naar voren wordt gebracht. De Heere schenke ons het goede inzicht in Zijn Woord, opdat we samen er van leren mogen.
P.
L. Vr.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 september 1950
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 september 1950
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's