Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PROFEET ELISA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PROFEET ELISA

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

GENADE EN GERICHT

V.

Zie, nu weet ik. dat er geen God is op de gansche aarde, dan in Israël. II Koningen 5:15.

De grimmigheid, waarmede Naaman de pastorie van Elisa verliet, was vervangen door dankbare blijdschap, toen hij andermaal naar de woning van den profeet reed. „Toen keerde hij weder tot den man Gods, hij en zijn gansche heir, en kwam, en stond voor zijn aangezicht, en zeide: Zie, nu weet ik, dat er geen God is op de gansche aarde, dan in Israël. Nu dan, neem toch een zegen van uw knecht, Maar hij zeide: Zoo waarachtig als de Heere leeft, voor Wiens Aangezicht ik sta, indien ik het neme. En hij hield bij hem aan. opdat hij het nam; doch hij weigerde het. En Naaman zeide: Zoo niet, laat toch uw knecht gegeven worden een last aarde van een juk muilen; want uw knecht zal niet meer brandoffer of slachtoffer aan andere goden doen, maar aan den Heere" (15e tot 17e vers).

Weder hield Naamans karavaan bij het huis van Elisa stil. En ditmaal bleef de profeet niet verborgen. Met vroolijke stem verklaarde de generaal: „Ik ben genezen! Zie, nu weet ik, dat er geen God is op de gansche aarde, dan in Israël. Hem zij de eer!" Er was een wonder aan den Syriër geschied: de Jordaan had, om zoo te zeg-

gen, niet alleen zijn melaatschheid weggespoeld, doch tevens zijn heidendom. Naaman ontving herstel voor zijn lichaam. maar ook beweldadiging aan zijn ziel. Let er eens op, Naaman zeide niet: „Nu weet ik, dat er een knappe wonderdokter in Israël is" — neen, hij zag van 's Heeren dienstknecht af, om in den Allerhoogste te eindigen. Zoo licht had hij zijn reiniging aan Elisa kunnen toeschrijven; ten eerste, wijl zulk een beschouwingswijze aan de heidenen eigen was, en ten tweede, omdat Elisa's boodschap aan koning Joram luidde: „Laat Naaman tot mij komen, zoo zal hij weten, dat er een profeet in Israël is." Bij de bespreking van het 8e vers hebben wij gehoord, dat het allerminst de bedoeling van Elisa was, om zichzelven op den voorgrond te plaatsen; doch op den klank der woorden afgaande, kon een geestelijk zoo onkundig man als de krijgsoverste zich uit Elisa's boodschap gemakkelijk een verkeerde meening vormen. Het getuigt dus wel van hartvernieuwende genade, dat Naaman de eere, welke Jehovah toekwam, niet aan Diens dienaar gaf.

Let er voorts op, dat Naaman den God Israëls geenszins stelde naast of boven Rimmon, den god der Syriërs — neen, op de gansche aarde was er maar één God, te weten Hij, die Elisa tot Zijn profeet had; Rimmon, Baal, Astarte en alle andere goden der volkeren hadden geen werkelijk bestaan. Welk een ommekeer in den veldmaarschalk, die temidden van de afgoderij was geboren en getogen! Binnen slechts luttele uren kwam deze krachtdadige bekeering tot stand. Alvermogende genade was in Naaman verheerlijkt. Zonneklaar blijkt het in deze historie, dat, als de Heere werkt, niemand Zijn handelen kan keeren. „Uw God is mijn God", zeide Ruth tot Naomi; feitelijk erkende Naaman hetzelfde, toen hij voor Elisa stond. Zijn belijdenis is zakelijk, en verre van breedsprakig; als officier deed hij zijn commando's kort maar krachtig uitgaan, en op dezelfde wijze gaf hij verslag van 2ijn innerlijke vernieuwing — daaruit kwam te meer openbaar, dat een waar werk in hem was gewrocht. Hij pronkte niet met vrome woorden, die maar nagepraat waren.

„Zie, nu weet ik, dat er geen God op de gansche aarde is, dan in Israël." Ik weet — niet bloot verstandelijk, doch bevindelijk met mijn hart; dat is een zalige wetenschap. De Schrift heeft ons rijke getuigenissen bewaard: „Ik weet, dat mijn Verlosser leeft"; „Ik weet, Wien ik geloofd heb"; „Eén ding weet ik, dat ik blind was, en nu zie"; „Ik weet, hoe 't vast gebouw van Uwe gunstbewijzen, naar Uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen"; „Wij wetgn, dat, zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben; een huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen"; „Wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is." Wat is de wereld arm, daar zij deze geloofswetenschap mist. En wat zijt gij te beklagen, zoo deze heilsgewisheid uw deel niet is. Hoeveel aardsche kennis en kunde gij u ook eigen maakt — u ontbreekt het eene noodige, dat blijft tot over het graf. Naaman moest van zijn voetstuk af, en in het Jordaandal, in de vallei van den ootmoed kreeg hij zegenvolle Godskennis. Dat is de weg voor een iegelijk onzer, maar... van nature wil niemand hem betreden. Vraagt gedurig, dat de Heilige Geest u, onwillig en onmachtig als gij zijt, het pad van Naaman doe gaan; die Geest ontdekke de waarheid voor u, dat gij niets zijt, en dat Jehovah alles is; die Geest leere u met hart en mond den apostel bij te vallen: „Ik ben verzekerd, ik weet, dat niemand, niets, mij zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in mijnen Heere Jezus Christus."

Gaf Naaman alle eere voor zijn genezing aan den eenigen God des hemels en der aarde, toch wilde hij ook gaarne aan Jehovah's knecht zijn erkentelijkheid bewijzen. Elisa weigerde evenwel iets aan te nemen; hij hield voet bij stuk, al drong de generaal hartelijk bij hem aan. Op zichzelf genomen, is er niets tegen, dat wij onze dankbaarheid betoonen aan hem of haar. die als instrument in Gods hand werd gebruikt, om hemelsche weldaden ons te doen toevloeien — mits wij maar in den Heere eindigen. Elisa ging echter voorzichtig met den pas-bekeerde om: thans loofde Naaman de Oppermajesteit, doch zou het onder de heidenen te Damascus aldus blijven? En werkte Elisa de verzoeking tot het kwaad niet in de hand, indien hij geschenken aannam? De duivel toch vond het erg genoeg, dat hij een zijner onderdanen aan Jehovah was kwijt gewórden; hij zou Naaman stellig inblazen, dat de ontlediging van de melaatschheid waarlijk geen vrucht van loutere genade was — Elisa werd immers ruimschoots met zilver, goud en wisselkleederen beloond! Om Gods vrije gunst te handhaven, om den satan te weerstaan, om de ziel van den jong-geloovigen Syriër geen schade te doen lijden — daarom heeft Elisa niets uit de schatkoffers willen ontvangen. Dezelfde beweegredenen, die den profeet noopten, zich bij het eerste bezoek niet aan Naaman te vertoonen, dreven hem thans aan, nog geen draad of schoenriem uit Naamans rijkdom te aanvaarden.

De man van Abel-mehola staat als een navolgenswaardig exempel voor ons; leere de Heilige Geest ons, in dezen zijn voetstappen te drukken. Het gevaar bedreigt ambtsdragers zoowel als gemeenteleden, om zelf groot te willen worden met den arbeid, dien wij in den wijngaard des Heeren krijgen te verrichten. De Hemel overtuige ons van onze schuldige dwaasheid, en doe ons van harte erkennen, dat wij nooit méér zijn dan een weinig slijk aan Gods heilige vingeren. Onze grootheid ligge niet, in hetgeen wij verrichten. Elisa zeide: „Zoo waarachtig als de Heere leeft, voor Wiens Aangezicht ik sta, indien ik uw geschenk neme." Voor Gods Aangezicht te staan, niet als een aangeklaagde voor zijn rechter, doch als een dienstvaardige onderdaan voor zijn koning, als een liefhebbend kind voor zijn vader — dat is waarlijk groot, dat levert stof tot roemen en danken op. Zou het niet groot wezen, dat afkeerigen, opstandigen, albedervers in een verzoende betrekking tot den driemaal Heilige komen te staan? — Het gevaar dreigt evenzeer, dat wij een jong-bekeerde te hoog aanslaan, en te veel verwachtingen van hem koesteren. Nuchterheid is geboden. De apostel vergeleek de eerstbeginnenden bij zuigelingen en kinderkens. In het dagelijksche leven waken wij er voor, dat zoo'n kleintje geen mes of lucifer in handen krijgt; even voorzichtig ging Elisa met den pas-toegebrachten Naaman om, toen hij geschenken weigerde, opdat de vroegere heiden de leer der vrije genade niet zou loslaten. Een gelijke bedachtzaamheid leide de meergevorderden onder ons, in hun verkeer met aanvankelijkbegenadigden. Niets omfloerse 's Heeren luister, niets verzwakke onze steile afhankelijkheid!

Het behoeft wel geen betoog, dat uit Naaman, na zijn bekeering, niet aanstonds alle heidensche zuurdeesem was uitgezuiverd. Toen het duidelijk was, dat Elisa ongezind bleef om geschenken aan te hemen, vroeg de krijgsoverste: „Laat toch aan uw knecht gegfeven worden een last aarde van een juk muilen; want uw knecht zal niet meer brandoffer of slachtoffer aan andere goden doen, maar den Heere." De krijgsoverste begeerde zoo veel aarde uit Kanaan te mogen medenemen, als twee muildieren dragen konden. Naaman was dus nog bevangen in den waan der heidenen, dat de eene grond op zichzelf heiliger zou zijn dan de andere. Wederom treft ons de teerheid en het overleg, waarmede Elisa den Syriër behandelde; hij lachte Naaman niet om zijn kortzichtigheid uit, evenmin weigerde hij het verzoek als overbodig, maar hij liet hem begaan — allengs zouden zulke dwaalbegrippen in een oprecht geloovige door goddelijke onderrichting worden uitgebannen. Schadelijk voor zijn geestelijke gezondheid was Naamans eerbied voor de aarde van Kanaan blijkbaar niet — anders ware de profeet er wel krachtig tegen opgetreden. Er waren vooreerst gewichtigere aangelegenheden aan de orde; en om den vollen nadruk op de hoofdzaak te laten vallen, was Elisa toegeeflijk op dit ondergeschikte punt. Een pas-toegebrachte ziel is niet direct volleerd; om verwarring en overlading te voorkomen, werkt Gods Geest trapsgewijze — Elisa sloot bij deze methode aan.

Stelt u voor, hoe Naaman op de binnenplaats van zijn huis de aarde deed uitstorten, en er een altaar van liet maken, niet voor Rimmon — dien had hij afgezworen — doch uitsluitend voor Jehovah, den eenigen en waarachtigen God. Stelt u voor, hoe Naaman bij het altaar neerknielde met zijn schuldbelijdenis, smeeking en dankzegging, terwijl de offervlammen oplaaiden. Midden in het afgodische Damascus was een plekske, waar de Naam des Heeren werd aangeroepen; midden in het afgodische Syrië stond een altaar, dat protesteerde tegen de vereering van Rimmon en tegen de

gruwelen der heidenen. Wij twijfelen er niet aan — Naaman heeft getrouwelijk van Jehovah getuigd voor de hooger en lager geplaatsten, die hij ontmoette. De aardhoop in de officierswoning was als een wolkje van eens mans hand, een eerste aankondiging, dat de regen des Geestes niet tot Israël beperkt zou blijven, doch ook het heidendom zou besproeien. Het ééne altaar voor Jehovah tusschen de duizenden altaren der afgoden was een profetie, dat het ook voor Syrië zou gelden: , A1 de heid'nen, door Uw handen voortgebracht in alle landen, zullen tot U komen. Heer', bukken voor Uw Aanschijn neêr." De Zendingsgeschiedenis vertoont een gedurige herhaling van II Kon. 5:17; allerwegen was het begin nietig en gering. Het huis van den zendeling, de zendingsschool, het zendingskerkje... ziet daar de last aarde, als een kleine heuvel opgeworpen in het wijde gebied der afgoden. Doch de Koning der Kerk kroont Zijn eigen werk: l meer altaren van het heidendom worden afgebroken, om plaats te maken voor de aanbidding en vereering van den Drieëenige.

Zegt eens, staat het altaar voor den eenigen en eeuwigen Opperheere opgericht in uw hart, in uw huis? Oogenschijnlijk beschaamt Naaman ons niet, maar in de schuilhoeken van ons leven wordt er vlijtig door ons aan de afgoden geofferd. En breede lagen van ons volk vervallen tot volslagen heidendom. Wat is uw Rimmon? Eerzucht, hebzucht, genotzucht... hij kan velerlei namen dragen, doch in elk geval maakt hij u ontrouw aan den God der openbaring. Ook zij. die genade kennen, hebben reeds bij het eerste der Tien geboden diep in de schuld te vallen, smeekende: „Vergeef mij al mijn zonden, die Uwe Hoogheid schonden", en: „Och, schonkt Gij mij de hulp an Uwen Geest, mocht Die mij op mijn aan ten Leidsman strekken."

Op eenmaal betrok Naamans van geestdrift stralende gelaat. Met beslistheid had hij verzekerd, met de afgoden niet meer van doen te willen hebben, maar... „In deze zaak vergeve de Heere uw knecht; wanneer mijn heer in het huis van Rimmon zal. gaan, om zich daar neder te buigen, en hij op mijn hand leunen zal, en ik mij in het huis van Rimmon nederbuigen zal; als ik mij alzoo nederbuigen zal in het huis van Rimmon, de Heere vergeve toch uw knecht in deze zaak." Leest dit 18e vers nog eens aandachtig over.

Hier hoort gij niet den militair, die zijn gedachten kort en bondig onder woorden brengt; hier spreekt een verlegen man, die er niet goed uit kan komen. Naaman begint een zin, begint opnieuw, en herhaalt het reeds gezegde. Zijn heer, koning Benhadad, is oud en gebrekkig; wanneer deze op een feestdag naar den tempel van Rimmon gaat, steunt hij op zijn generaal. Aan die plicht kan Naaman zich niet onttrekken. Indien hij het deed, zou men hem van majesteitsschennis betichten; ook zou hij voor een slecht vaderlander worden gehouden, wijl hij op den nationalen feestdag aan de van staatswege voorgeschreven plechtigheden niet deelnam. Als krijgsoverste moest hij derhalve wel ietwat meegaande zijn. Jehovah mocht hem in dit speciale geval zijn buigen voor Rimmon vergeven.

Wat heeft Elisa geantwoord? Heeft hij vergoelijkend gezegd, dat hij de moeilijkheid best begreep, en dat Naaman aan zijn hooge positie verplicht was, zijn vorst te vergezellen? Neen! Heeft Elisa den gang naar Rimmons tempel dan gestreng verboden, omdat Naaman zoo juist de onberouwelijke keuze had gedaan? Alweder: neen! Elisa heeft geen duidelijk antwoord gegeven; hij zeide: „Ga in vrede." Voor de derde maal treffen ons de trouwe zielszorg, de opvoedkundige wijsheid, het teedere optreden van den profeet. Elisa mocht den pas-bekeerde niet luchthartig maken, door te doen, of het staan in Rimmons huis een onschuldige zaak was. Maar Elisa wilde den jong-geloovige, den zuigeling in de genade, evenmin een last opleggen, die nog te zwaar was voor diens schouders. Vandaar het „Ga in vrede", dat wil zeggen: „Keer naar Damascus terug met Jehovah, dien gij hebt leeren belijden, en die de God des vredes is." Elisa was er van overtuigd: „God zal Zelf zijn (Naamans) Leidsman wezen; leeren, hoe hij wand'len moet." Hij, die een goed werk in den Syriër had begonnen, zou het gewisselijk voortzetten en eenmaal voleindigen. Het hakkelen van Naaman was een bewijs, dat hij het tempelwaarts gaan met zijn koning eigenlijk reeds als ongepast erkende; nu, de Heilige Geest zou hem te juister tijd wel breeder onderwijzen, dat niemand twee heeren kan dienen. Aan 's Heeren hand zou Naaman gaan van inzicht tot inzicht, van nauwgezetheid tot nauwgezetheid.

Wat al lessen biedt het heden overdachte voor den omgang met eerstbeginnenden! Toen Naaman geschenken aanbood, weigerde Elisa halsstarrig. Ten aanzien van den last aarde was de profeet toegeeflijk. En in de tempelkwestie was hij noch toegeeflijk, noch gestreng hij trok zich terug, en dat kon, want de zaak was voorloopig niet dringend; wanneer de feestdag van Rimmon aanbrak, zou Naaman onder 's Hemels hoede gerijpt zijn, en bovendien zou de God des vredes hem ook te Damascus leiden in het spoor der gerechtigheid.

„God zal Zelf zijn Leidsman wezen; leeren, hoe hij wand'len moet" — dat geldt voor de eerstbeginnenden, en... tevens voor hen, die, gelijk Elisa, aan de eerstbeginnenden hebben raad te geven. Vertrouwt daarbij niet op uw verstand of gevoel; lichtelijk zijt gij te slap, te hard, te opdringerig, te afzijdig. Indien iemand wijsheid ontbreekt bij het moeilijke Elisawerk, dat hij ze van God begeere!

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 november 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE PROFEET ELISA

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 november 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's