Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ANNA, DE PROFETES

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ANNA, DE PROFETES

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

En daar was Anna, een profetesse, een dochter van Fanuël, uit den stam van Aser; deze was tot grooten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren had geleefd van haar maagdom af; en zij was een weduwe van omtrent vier en tachtig jaren, welke niet week uit den tempel met vasten en bidden, God dienende nacht en dag. En deze. te dierzelfder ure daarbij komende, heeft insgelijks den Heere beleden, en sprak van Hem tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten. Lucas 2 : 36—38.

Bij Anna's Kerstfeest mogen wij u thans bepalen. Wij letten op:

I. haar lange voorbereiding, II. haar blijden vindenstijd, III. haar kloeke getuigenis, IV. haar leerzame voorbeeld. De Heilige Geest make ons werkzaam, met hetgeen Hij ons in deze ure komt voor te houden, en opene onze lippen, om 's Heeren lof te verkondigen. Amen.

I. Toen Jozef en Maria den tempel te Jeruzalem binnengingen, om het Kindeke Jezus volgens de voorschriften der Wet aan Jehovah voor te stellen, trad Simeon op het ouderpaar toe; hij nam den Jonggeborene in zijn armen, en loofde den Heere, dewijl zijn oogen Gods zaligheid hadden mogen aanschouwen. De grijsaard sprak met Jozef en Maria over de eeuwige dingen, en intusschen voegde zich nog iemand bij het drietal, dat in de gemeenschap der heiligen bijeen stond. Het was een bedaagde vrouwe, over wie de evangelist eenige bijzonderheden mededeelt.

Zij heette Anna of Hanna. Terecht droeg zij dezen schoonen naam, die „genadig" beteekent — want haar is veel genade geschonken. Anna was een profetes. De Heilige Geest had haar het Woord Gods verklaard en toegepast aan het harte; Hij bekwaamde haar ook, om anderen aangaande de waarheid te onderrichten. De Farizeën en Schriftgeleerden waren blinde leidslieden, die het volk op een dwaalspoor brachten; doch Anna was een levend gemaakte ziel, en de Heere wilde Zich van haar bedienen, om aan Zijn gunstgenooten Zijn inzettingen te doen hooren.

Er zijn onder het Oude Verbond meer profetessen opgetreden. Wij noemen: irjam (Exodus 15:20), Debora (Richt. 4 : 4), en Hulda (II Kon. 22 : 14). Debora was „een moeder in Israël" (Richt. 5:7). Maar de andere profetessen mochten eveneens zoo heeten, want moederlijk leefden deze vrouwen in de blijdschap en in de droefenis van haar volk mede; zij brachten haar volk met zijn zonden en wonden in voorbede voor den Troon der genade, en predikten getrouwelijk het Woord der waarheid, het Woord van zegen en vloek, dat de Heere in haar mond legde. Zoo was eveneens de profetes Anna een moeder in Israël geworden. Bij het klimmen harer jaren klom ook haar aanzien; ouderen kwamen tot haar als tot een vertrouwde raadgeefster, en. jongeren zagen met eerbied naar Jiaar op:

Debora's, Anna's, zij zijn er ook onder ons; vrouwen, wier invloed onder de leiding des Geestes diep-gaand en verreikend is. Misschien heeft Gods ontferming zulk een moeder in Israël op uw weg gebracht. Gij zult haar dankbaar blijven gedenken, en den Heere prijzen, die haar tot instrument verkoor, om u bij de Waarheid stil te zetten, of aangaand^ Jehovah's heilgeheim breeder te onderwijzen. Gelukkig, wie tot een moeder gesteld werd; gezegend, wie als Loïs en Eunice, van God bekeerd en geleerd, Andreas-werk mogen doen, zielen leidende tot Jezus! (Joh. 1 : 43, II Tim. 1 : 5).

Bij het klimmen harer jaren, klom ook Anna's aanzien. Geen wonder, dat het volk allerlei van haar wist te verhalen; Lucas heeft het ons naverteld. Zij was een dochter van Fanuël. Deze naam is de Grieksche vorm voor Pniël. Bij de Jabbok worstelde Jacob in een bangen nacht met den Heere (Genesis 32:30); doch daar kreeg hij tevens te getuigen: Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest.' Daarom noemde de aartsvader die plaats: niël. Fanuëls dochter heeft de belijdenis van Jacob kunnen overnemen sinds den dag, waarop zij naast Jozef en Maria en Simeon in den tempel stond; want in den Heere Jezus Christus is Gods aangezicht in gunst tot Zijn volk gewend, en wie Hem aanschouwd heeft met het oog des geloofs, diens ziel is gered. Anna was voorts geboortig uit den stam van Aser. Na de Babylonische ballingschap zijn vooral Joden uit het Zuidelijke rijk der twee stammen naar Kanaan weergekeerd; doch ook wel nakomelingen van hen, die tot het Noordelijke rijk der tien stammen hadden behoord. Anna, de profetes, strekt ten bewijze; zij was een levende bevestiging van Jehovah's belofte: Is niet Efraim (de bewoners van het Noordelijke rijk) Mij een dierbare zoon? Is hij Mij niet een troetelkind? Want sinds Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog ernstiglijk aan hem. Daarom rommelt Mijn ingewand over hem; Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de Heere" (Jer. 31 : 20). Op haar Kerstfeest in den tempel zou Anna nog andere profetieën in verwezenlijking zien gaan!

Zeven jaren was Fanuëls dochter getrouwd geweest, toen haar man haar ontviel. Wellicht heeft zij hem zeer liefgehad, en daarom tot een tweede huwelijk niet kunnen besluiten. In ieder geval had Jehovah haar geheel voor Zijn dienst op-, geëischt, en derhalve haar weg alzoo geleid, dat het niet tot hertrouwen kwam. De tijd ging voort; Anna's haar werd grijs, haar gelaat gerimpeld, haar gestalte gebogen. De tijd ging voort, en Anna was een weduwe van omtrent vier eri tachtig jaren, toen de gebeurtenis van onzen tekst plaats greep. Wat had zij in haar lange leven veel medegemaakt! Dat Pompejus Jeruzalem veroverde, en de Joden aan de Romeinen onderwierp. Dat Herodes — niet uit Davids huis, doch uit Ezau's nageslacht — met gruwelen en geweld regeerde. Dat haay land, na de opleving onder > de Maccabeën, al dieper wegzonk onder de voeten van vreemde en wreede machthebbers. Menigmaal zal Anna gezucht hebben: ..Och Heere, wanneer zal de beloofde Zoon van David tot ons komen? " Zij had ook medegemaakt, dat haar volk af meer vervreemdde van de waarachtige kennisse Gods. en verstrikt geraakte in de leeringen van Farizeën en Sadduceën. Schijnbaar was Gods Woord nog in eere. maar in werkelijkheid was het verdrongen door menschelijke inzettingen. Menigmaal zal Anna gevraagd hebben: „Heere, zend toch Uw licht en waarheid neder; en breng mijn arme, verdoolde volk, door dien glans geleid, tot Uw gewijde Tente weder."

Gelijk Hanna, de moeder van Samuël, met haar benauwenis vluchtte naar den tabernakel te Silo, zoo vluchtte ook haar naamgenoot, de profetes, met haar bekommernissen naar de voorhoven des Heeren. Onder koning J^robeam had de stam van Aser den rug toegekeerd aan den tempel te Jeruzalem, en de knieën gebogen bij de kalverbeelden van Dan en Bethel — doch Anna, een dochter dezer afvallige vaderen, had het aangezicht weder in oprechtheid leeren richten naar Sion. De tempel werd al meer Anna's oogentroost. De 84e Psalm was uit haar hart gegrepen: „Hoe liefelijk zijn Uwe woningen, o Heere der heirscharen"; en de 27e Psalm vond weerklank in haar binnenste: „Och, mocht ik in die heilige gebouwen de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog, Zijn lieflijkheid en schoonen dienst aanschouwen; hier weidt mijn ziel met een verwond'rend oog."

Is Anna's genade u te beurt gevallen, lezers, lezeressen? Ach, van nature zijn wij leden van den stam van Aser. Wij hebben ons van den levenden God afgewend; wij hebben geen lust in Zijn dienst, geen eerbied voor Zijn Naam en Woord, voor Zijn dag en volk. Wij maken ons een godsdienst naar de wenschen van ons verduisterd verstand en bedorven hart; onze eigenwillige vroomheid belet ons te vragen: „Leer mij, o Heer', den weg, door U bepaald." Er moet heel wat gebeuren, als familieleden van Aser hun afkeerigheid zullen afleggen, en nederig voor Jehovah zullen buigen. Niemand komt daartoe ooit uit zichzelven; wij brengen het hoogstens tot een gedaante van godzaligheid, die evenwel wortel en grond mist. Zal het anders worden, zoo moet de Heere met Zijn genade afdalen in ons hart, gelijk in het hart van Fanuëls dochter. Die genade kan teeder weglokken, doch ook hardhandig wegtrekken uit het afgodische Dan en Bethel, om over te zetten in Jeruzalems heiligdom. Het is een hooge gunstbetooning, wanneer wij onze afkomst uit Aser leeren verloochenen, om den eenigen en waarachtigen God aan te hangen. Zij er veel smeeking, dat wij niet vreemd blijven aan de koorden der ontferming, waarmede Anna getrokken is.

„Zij week niet uit den tempel, met vasten en bidden God dienende, dag en] nacht" — zoo schreef de evangelist. Zij week niet uit den ^empel; deze mededee-j ling moet niet al te letterlijk worden op-i gevat (evenmin als bijvoorbeeld Joh. 21 : j 25). Des avonds toch werd het heiligdom van Jehovah gesloten; bleef ïyel een] wacht in achter, maar er werd geen logies verstrekt om aldaar te overnachten. Wij zullen het ons aldus hebben voor te stel-

len: nna had onderdak gevonden in een der bijgebouwen van den tempel, of wel: ij bewoonde een huisje in de stad. nabij 's Heeren tabernakel. Wanneer des ochtends in de vroegte het morgenoffer werd opgedragen, en wanneer in den namiddag de rook van het avondoffer opsteeg, stond zij met de gemeente voor Gods aangezicht. Zij was een vaste kerkbezoekster. De tempelgangers wezen elkander op haar: Kijk, Anna is er ook weer: ie ontbreekt toch maar nooit!" Bij het ware Israël was Fanuëls dochter geacht en geliefd, want zij diende God dag en nacht, met vasten en bidden. Gij weet, dat de Farizeën op gezette tijden vastten en baden, maar... daarin dienden zij zichzelf; het was om bewonderd en geprezen te worden, om er eer mede in te leggen. De Mond der waarheid heeft hun ijdel bedtijf aan de kaak gesteld en scherp veroordeeld; leest slechts Matth. 6 : 5 en 16. Doch bij Anna was het anders. Zij diende in haar vasten en bidden niet zichzelve, maar den Heere God. Haar vrome oefeningen waren geenszins tot zelfverheerlijking; integendeel, zij begeerde door middel van haar oefeningen, tot roem van Gods genade, al dieper in Zijn heilgeheim, in Zijn verborgen omgang te worden binnengeleid. Het rechte vasten is niet, dat wij gezamenlijk met vele anderen ons op bepaalde tijden van bepaalde spijzen onthouden, maar dat wij te allen tijde prijsgeven, wat voor ons persoonlijk een hinderpaal is, om het Koninkrijk in te gaan. Wij lezen er van in Matth. 5 : 29, 30; wat een ergernis — een struikelblok — is op het pad ten leven, worde uitgetrokken of afgehouwen, zelfs al is het waardevol, gelijk een rechteroog, en schier onmisbaar, gelijk een rechterhand. Tot dit rechte vasten komen wij nimmer in onzen natuurstaat; want ten eerste zijn wij onkundig aangaande onze geestelijke [belemmeringen, en ten tweede missen wij lust en kracht, om het schadelijke van ons te doen. Alleen indien het den Heiligen [ Geest behaagt de leiding te nemen, zullen [wij het profijtelijke vasten leeren beoefenen. Met het rechte bidden is het evenzoo gesteld. Wie aan zichzelf werd ontdekt, moet den apostel bijvallen: Wij weten [niet, wat wij bidden zullen, gelijk het bei hoort" (Rom. 8 : 26). Daarom is het nooi dig, dat de Geest der genade en der ge-[ beden over ons worde uitgestort. Anna's vasten en bidden was een werk, dat de | Hemel in haar wrocht; daarom was het den Heere aangenaam, en droeg het ook schoone vruchten: ag en nacht diende zij God. Overdag verkeerde zij in de voorhoven van den Allerhoogste, en zij mocht belijden: Uw liefdedienst heeft mij [nog nooit verdroten". Des nachts op haar [legerstede werd zij bepaald bij den Be-[waarder Israëls, die sluimert noch slaapt; dan was het in haar hart: Ik zal den Heer', die mij getrouwen raad gegeven [heeft, met psalmgezangen prijzen; daar 't [god'lijk licht mij toestraalt vroeg en laat, mijn nieren zelfs bij nacht mij onderwijzen. O, wat een geluk, als wij met Anna krijgen te betuigen: , Ik zoek den zegen alleen bij U, o Bron van troost en licht!"

Uit hetgeen wij tot nog toe overdachten, blijkt duidelijk, dat de voorbereiden-194 de genade niet had ontbroken, alvorens het Kerstfeest voor Anna aanbrak. Nog in haar hoogen ouderdom gevoelde zij zich al meer verzonken en verdronken in haar bederf; maar tevens mocht zij al inniger zeggen: „Heere, bij U schuil ik; van U is mijn verwachting." Lezers, lezeressen. is dat ook uw weg? De Allerhoogste is vrij in Zijn handelen; het kan dus gebepren, dat een ziel plotseling wordt overgezet in de Kerstweldaden. Maar regel is zulks allerminst. Gewoonlijk komt de Hemel in opzoekende liefde het zondaarshart toebereiden en allengskens vatbaar maken voor de kennis van ellende en verlossing. Het kan jaren duren, voordat onze oogen waarlijk opengaan voor onze verlorenheid, en wij in verbrokenheid belijden: „Zoo Gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? ' Het kan eveneens jaren duren, voordat wij in verruiming mogen vervolgen: „Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt."

Anna's lange voorbereiding is bemoedigend voor u, die reeds geruimen tijd in gemis en bekommering loopt, maar het licht van Efratha's veld nog niet zaagt doorbreken. Gij leeft — al erkent gij het misschien niet — onder de belofte: „Dies zal tot U een ieder van de vromen in vindenstijd, met ootmoed smeekend, komen. " Gij vreest somwijlen, dat het buiten hope is; nochtans zal het uur der minne en des welbehagens voor u slaan, want de God des eeds en des verbonds doet geen half werk. Indien gij evenwel geen bevindelijke kennis aan de voorbereidende genade hebt, en dus ook geen levendige behoefte aan een Borg en Middelaar in u is gewekt — zoo is er momentelijk weinig hope, dat de goedertierenheid van Bethlehem zich over u zal ontvouwen. U hebben wij toe te wenschen, dat gij last krijgt van Asers afvalligheid, en gaat vragen naar den Heere en Zijne sterkte. Het is mogelijk, dat de voorbereidende genade de hand al op u legde, zonder dat gij het nog gewaar werdt. Dan moge de Heere Zijn werk in u ook aan u openbaren, en u voortleiden tot de verzekerdheid: „Ik weet, dat mijn Verlosser leeft."

II.

De blijde vindenstijd vraagt in de tweede plaats onze aandacht. Deze kwam voor Anna, toen zij een weduwe was van omtrent vier en tachtig jaren. Naar 's Heeren beschikking zou zij het Christusfeest vieren en den dageraad des heils .aanschouwen; daarom bereikte zij den ouderdom der zeer sterken, en werd zij niet op vroegeren leeftijd uit het land der levenden afgesneden. Gij, die verlangende naar Bethlehem werd gemaakt, doch den stal nog niet mocht binnengaan — gij kent de vreeze, dat de dood u zal wegrapen, aleer gij het goede des Heeren hebt gesmaakt. Maar let in uw bezorgdheid nu op de bedaagde profetes: de laatste vijand zal u geenszins aangrijpen, voordat de Hemel de heilsbegeerte, welke Hij in u legde, bevredigd heeft.

De vindenstijd brak voor Anna aan, overeenkomstig Gods raad. Zij week niet uit den tempel, zoo hebben wij gehoord; zij was er dus ook, toen Simeon, door den Heiligen Geest gedreven, met verheugd gelaat den lof des Heeren verkondigde. Anna trad naderbij en luisterde toe; een innerlijke stem verzekerde haar: „In dit Kindeke is de Beloofde der vaderen geschonken; hier is de vervulling van Jehovah's toezeggingen, hier is de verhooring van de smeeking aller vromen, hier zijn Gods gedachten des vredes vleesch geworden." O, hoe zal Anna's harte geklopt hebben-van heilige ontroering, hoe zullen haar lippen gebeefd hebben, toen zij den Heere te belijden kreeg. Hoe zullen haar oogen niet moede zijn geworden, om op het Kindeke te staren, en hoe zullen haar handen zich eerbiedig hebben gevouwen voor het Wonder, aan haar geopenbaard. Welk een barmhartigheid was haar bewezen: het meerendeel dergenen, die eens jong met haar waren geweest, was reeds neergelegd in de groeve der vertering, doch haar had de Heere gespaard, opdat zij den Dag der zaligheid zou mogen beleven. In verkiezende genade had Jehovah haar verwaardigd, te behooren onder de eerstelingen, die het lied der engelen nazongen. Het einddoel van de langdurige voorbereiding was dus, dat geroemd zou worden: „Verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht" (Psalm

16 : 11). Ziet hen in uwe verbeelding staan: imeon en Anna, twee oude menschen, voortgekomen uit de bedeeling der schaduwen, maar die het licht van het Nieuwe Verbond nog mochten begroeten, en die, knielende in dat licht, te danken kregen: Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt." Ziet hen staan: en man en een vrouw, die tezamen Gods goedertierenheid aanschouwden, en daarin de bevrediging van de diepste behoeften hunner harten vonden. De herders waren voorgegaan, de wijzen uit het Oosten zouden volgen. Wij worden aan Gal. 3 : 28 herinnerd: Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw; want gij allen zijt één in Christus Jezus." Dit is heel bijzonder. Er zijn zulke ingrijpende verschillen tusschen de beide geslachten. Wij zouden dan ook meenen, dat de Zaligmaker, dien de man behoeft, een andere moet wezen dan de Heiland, dien de vrouw noodig heeft. Maar de Zone Gods overbrugt alle verschillen met Zijn volheid. Door Hem werden Simeon en Anna gelijkelijk beweldadigd, evenals Zacheüs en de Samaritaansche vrouw uit Sichar. Gedrongen door dankbaarheid jegens Hem, zalfde de stille Maria van Bethanië Zijn voeten, en ging de vurige Saulus van Tarsen alom Zijn Naam bekend maken. Er zijn zulke groote verschillen tusschen de onderscheidene standen in de maatschappij. Wij zouden meenen, dat de Verlosser voor den meer-ontwikkelde geen voldoening biedt aan den eenvoudige, en omgekeerd, dat de Messias van den onaanzienlijke niet genoegzaam is voor den hoogergeplaatste. Maar Davids Zoon en Heere overspant alle verschillen met Zijn volheid. In Christus is noch dienstbare noch vrije; meester en knecht, Philémon en Onesimus, zijn één in Hem. Hij legt de geringe herders en tevens de deftige wijzen in aanbidding aan Zijn kribbe. Er zijn zulke diepgaande verschillen tusschen de volkerenrassen. Wij zouden meenen, dat

de Middelaar van den Westerling onmogelijk tegelijk de Redder voor den Oosterling kan wezen. Maar Gods Goël overkoepelt alle verschillen met Zijn volheid. Voor Hem buigt de Franschman naast den Rus, de tengere Japannees naast den forschen Zoeloe, de Eskimo der sneeuwvelden naast den Indiër der warme streken. Simeon en Anna, de herders en de wijzen hebben het lied mogen aanheffen, dat niet meer verstomd is — dat integendeel na Goeden Vrijdag en Paschen nog voller van toon is geworden, en dat door een machtig koor van mannen en vrouwen, van vrijen en dienstbaren, uit alle natiën en talen is overgenomen: , , A1 wat aan Hem is, is gansch begeerlijk; Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave!"

Is het er bij u reeds van gekomen, dat gij met Simeon en Anna instemt? Uw mond doet op deze Kerstdagen wel mede; maar uw hart kan intusschen nog verre zijn van Bethlehem. In uw hoofd is allerlei kennis omtrent de volheid des tijds en haar beteekenis; doch in uw ziele kan het desalniettemin akelig leeg en dor wezen. Vergenoegt u toch niet met een uiterlijk en oppervlakkig deelnemen aan het Feest van heden; dat zal u geen nuttigheid doen, maar van u afglijden gelijk het regenwater langs een steen. Wat zal het zijn, indien deze Kerstdagen eenmaal tegen ons moeten getuigen, dewijl wij op zoo groote zaligheid geen acht hebben geslagen. O, wiegt uzelf niet in slaap bij gevoelens en stemmingen; de duivel gunt u dat wel, als gij daardoor slechts gescheiden blijft van Immanuël. Geeft er u toch rekenschap van, dat het op een eeuwigheid aangaat, en dat er geen behoudenis zal wezen, tenzij gij persoonlijk deel krijgt aan de weldaden van Simeon en' Anna.

De wereld maakt van den 25en December een kermis der ijdelheid met maaltijden en roode lichtjes en versierde kerstboomen; doch het volk Gods leerde verstaan, dat het Kerstfeest in zijn wezen hoogst ernstig is. Onze ellende is zoo volslagen, dat er geen redding mogelijk ware, indien God Zelve Zich niet in ons vleesch kwam openbaren, en Hij den Zoon Zijner liefde niet offerde in de kribbe en op het kruis. Wie geopende oogen kreeg, ziet in Bethlehem niet alleen de goedheid des Allerhoogsten stralen, doch ook zijn eigen verfoeilijke zonde en schuld hem aangrijnzen, , , De Zoon des menschen is gekomen, om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was." Er zal geen waarachtige blijdschap over Zijn komst bestaanbaar wezen, als niet eerst de smart over onze verlorenheid ons heeft doorknaagd. Wij hoorden van het velerlei leed, dat Anna te dragen had, en waardoor zij werd toebereid, om tenslotte in den vindenstijd verheugd naast Simeon te kunnen staan. Nu, zonder droefenis en rouwe zal het ook bij ons niet tot een vindenstijd komen. Zal het „Eere zij God!" geen holle klank zijn, zoo moet er de klacht der verslagenheid aan voorafgaan: , , 'k Ben, door Uwe Wet te schenden, krom van lenden, vol van druk, benauwd van hart." Alle jubel, die onze verdoemelijkheid niet tot achtergrond heeft, is als kaf, dat wegstuift voor den wind. Beproeft uzelf, en neemt het zeer nauw; gij kunt ter helle varen, al voegde gij u bij de feesthoudende menigte. Maar heeft de Heilige Geest u van uw zonde overtuigd. en kwam het tot de boetvaardige erkentenis: „Ach, mijn hoofd is als bedolven in de golven van mijn ongerechtigheên" — dan zij Anna, die zoo vele jaren te wachten had, u een bemoedigend exempel. Zegt het den dichter dan ook maar na, zij het met haperende stem: „Ja, o trouw en eeuwig Wezen, in mijn vreezen staat mijn hoop op U alleen." Temidden van uw slingeringen en worstelingen, richt Gods Geest uw aandacht bij oogenblikken toch ook op gezegenden als Simeon en Anna. Vertwijfelt dan niet; waar behoefte en begeerte gewekt zijn, daar zal, vroeger of later, ook een zegening vallen. Al durft gij het bijkans niet verwachten, God is machtig om uw vrees te beschamen en u met Anna bevindelijke kennis te geven aan den 126en Psalm: „Als de Heere de gevangenen Sions wederbracht, waren wij gelijk degenen, die droomen. Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich."

In den vindenstijd heeft Anna de verschenen Kerstgenade in den geloove omhelsd. Is het u wel eens opgevallen, hoe menigmaal de evangeliën op het blijde vinden den nadruk leggen? De herders kwamen met haast, en vonden Maria en Jozef, en het Kindeke, liggende in de kribbe. De wijzen vonden het Kindeke met Maria, Zijn moeder. Later roemt Andreas: Wij hebben gevonden den Messias", en Filippus zeide opgetogen: Wij hebben Dien gevonden, van Welken Mozes in de Wet geschreven heeft, en de profeten." Zoo gaat het maar door: nverschilligen en vijandigen van nature worden zoekers, bedelaars aan den Troon; en zoekers worden vinders, omdat de liefde Gods hen alreede gezocht en gevonden heeft. Zalig, wie Jes. 65 : 1 bevestigd kreeg: Ik ben gevonden van hen, die naar Mij niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; tot het volk, dat naar Mijn Naam niet genoemd was (zooals de afvallige kinderen van Aser), heb Ik gezegd: iet, hier ben Ik, ziet, hier ben Ik!"

III.

Thans hebben wij Anna's kloeke getuigenis te behandelen. Lucas schreef: „Zij heeft insgelijks den Heere beleden." Simeon had het Kindeke aangeduid als Gods zaligheid, een licht tot verlichting der Heidenen, en tot heerlijkheid van Israël. Anna volgde op soortgelijke wijze. De Geest gaf ook haar te spreken over de ontfermingen van Jehovah, in de zending van Zijn Christus betoond.

De wijze koning zeide: Een hoorend oor en een ziend oog heeft de Heere gemaakt, ja die beide" (Spr. 20:12); wij mogen er wel bijvoegen, dat een getuigende mond eveneens een schepping Gods is. Ach, hoe is de gave der spraak misbruikt, sinds Adam viel. Wat al leugens, lasteringen en onteerende woorden zijn over onze lippen gekomen. Wij hebben te huiveren, als wij bedenken, dat wij van elk ijdel woord in den dag des oordeels rekenschap zullen afleggen (Matth. 12 : 36). Hoe noodig is daarom de kool der uitbranding, genomen van het altaar der verzoening, opdat onze mond daarmede aangeroerd worde (Jes. 6 : 6). Maar wat een genade dan ook, indien de keel, die een geopend graf gelijk was, nog wordt ontsloten voor wat liefelijk is, welluidt, en God groot maakt. Wat een voorrecht, als wij uit den overvloed des harten te spreken krijgen van Hem, die de banier draagt boven tienduizend. De Sionieten hebben zich te beschuldigen, omdat zij in wereldgelijkvormigheid vele onnutte woorden doen hooren, maar zoo zwijgzaam zijn ten opzichte van de eeuwige dingen. Lusteloosheid en valsche schaamte, beschroomdheid en doodigheid der ziele, twijfel en ongeloof, zondedienst en onboetvaardigheid — zietdaar eenige oorzaken, waardoor het niet komen kan tot een klare en kloeke getuigenis. De mond is menigwerf toegesnoerd, dewijl het hart niet recht gesteld en gestemd is. Er is aanleiding, om met David te vragen: Heere, open mijn lippen, zoo zal mijn mond Uw lof verkondigen."

Anna heeft den Heere beleden. Het werd haar gegeven, de deugden des Allerhoogsten te vermelden. Zij mocht er van gewagen, dat de getrouwheid en de goedheid des Allerhoogsten zich niet hadden teruggetrokken van een doemschuldig volk, maar integendeel luisterrijk zich openbaarden in het Kindeke van Bethlehem. Zij heeft den Heere beleden in Zijn heiligen tempel, voor Zijn gunstrijk aangezicht. Och, dat in onze kerkgebouwen nog maar menig hoorend oor en ziend oog worde aangetroffen, en dat — zoowel op als onder den kansel — de getuigende, roemende mond daarbij niet ontbreke.

Anna heeft den Heere beleden. Niet slechts éénmaal, toen zij met Maria en Jozef en Simeon tezamen was. Neen, de oorspronkelijke tekst geeft duidelijk aan, dat zij het gedurig deed. Het belijden werd voortgezet, nadat zij van Jezus' j aardsche moeder en pleegvader afscheid had genomen. Zij kon niet nalaten te spreken, van hetgeen zij gehoord en gezien had. Als een door Jehovah geroepene evangeliste is zij uitgegaan; de 66e Psalm is door haar betracht: Komt, luistert toe, gij God-gezinden, gij, die den Heer' van harte vreest; hoort, wat mij God deed ondervinden, wat Hij gedaan heeft aan mijn geest." Wij lezen, dat zij van Hem sprak tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten. De moeder in Israël hield haar tempelvrienden en vriendinnen aan, waar zij hen ook ontmoette, en vertelde hun gaarne de dingen, welke geschied waren. Zij vertroostte het arme volk des Heeren, dat zuchtte onder den druk der wereldsche machthebbers, dat gebogen ging onder Israëls geestelijken nood, en dat de verlossing uit kommer en ellende in Jeruzalem had leeren verwachten. Zoo toch had de Heere laten aanzeggen: Spreekt naar het hart van Jeruza-' lem, en roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des Heeren dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden" (Jes. 40:2). En op grond daarvan baden de geloovige bondelingen: Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwame!"] (Psalm 14:7). Nu kon Anna met stralende oogen aan haar kerkvolkje verzekeren: Lieve vrienden, Jehovah heeft Zijn Woord waar gemaakt, en Zich als een Hoorder der gebeden doen kennen; een Kind is ons geboren, een Zoon is ons'

gegeven; de Messias zal straks onder ons optreden, om nooddruftigen te verschoonen, en aan armen, uit genS, Zijn hulpe ter verlossing te toonen!" In dezen trant zal de grijze profetes gesproken hebben. De Kerstblijdschap plantte zich door haar dienst voort onder het ware Israël. Ook de oogen van haar kerkvolk gingen stralen, ook hun harten en monden kregen zangstof; de kring groeide, in welks midden het , , Eere zij God!" der engelen weerklank vond.

Van dat feestelijke verleden wenden wij den blik naar het heden, en wij vragen: „O Heere, wil Uw Simeons en Anna's bezielen, bekrachtigen, opdat zij met vrijmoedigheid en naar waarheid Uwe groote daden mogen boodschappen. En laat Uw Geest hun woord nog eens opnemen, om het in te dragen in een hart, dat aan het Kerstwonder vreemd is, of naar de Kerstgenade hunkert."

Een dubbele taak rust op Gods beweldadigden. Allereerst zullen zij zich tot den Alzegenaar wenden, om Hem groot te maken voor de goedertierenheid, aan hen bewezen. Menigvuldig wekt het Psalmboek daartoe op. Het is zulk een hoog en heilig werk, dat 's Heeren gunstgenooten wordt aanbevolen; want, hoe bezoedeld en gebrekkig zij standelijk ook nog zijn, zij mogen nochtans met de hemellingen deel nemen aan de verheerlijking van den Drieëenige. Van Simeon lezen wij nadrukkelijk, dat hij den dienst der lofprijzing waarnam. En de andere taak van Gods beweldadigden is, dat zij zich tot hun medemenschen zullen wenden, om, in gemeenschap met de apostelen en profeten, van den eenigen Naam te getuigen. Wanneer Jehovah Zijn beminden rijk komt te maken, is het nooit, opdat zij zelfzuchtig van de zegeningen zullen genieten; neen, zij hebben de vermaning te behartigen: Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet" (Matth. 10:8).

Van Anna staat nadrukkelijk opgeteekend, dat zij dezen tweeden dienst waarnam: „Zij sprak van Hem tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten."

Volk des Heeren, de Geest bewege u tot het betalen van dank aan den Allerhoogste; en zulks kome mede tot openbaring, doordat gij den Heere belijdt voor uw naaste. Den Heere belijden, dat is: p Hem wijzen als op den sterken Held, die verlossing beschikt aan in het nauw gedreven zielen; Hem aanbevelen als den milden Weldoener, die verzadiging bereidt voor hongerige harten. Hoe verblijdend zou het wezen, indien de Hemel door middel van uw dienst den zegen van Bethlehem wilde verbreiden. Dat de keurlingen David mogen bijvallen: Ik boodschap de gerechtigheid in de groote gemeente; zie, mijn lippen bedwing ik niet; Heere, Gij weet het" (Psalm 40 : 10). Een groote gemeente is misschien te veel; als het dan maar een kleine gemeente, of een enkele ziel is, aan wie gij de heilmare e verkondigen krijgt.

IV.

Over Anna's leerzame voorbeeld tenslotte nog enkele opmerkingen. De bedaagde profetes is er een sprekend bewijs van, hoe de Heere God genadiglijk een zegen wil gebieden over het geregeld 406 en heilbegeerig verschijnen in Zijn huis. Gemakkelijk had zij zich kunnen verontschuldigen. om niet meer naar den tempel te gaan. Zij had kunnen zeggen: „Ik ben stram en stijf van leden, de tempeltrappen telkens beklimmen is te vermoeiend voor mij; een oud mensch als ik moet maar in zijn kamer blijven, en niet in de drukke voorhoven komen." Of ook: „De leidslieden der kerk missen het leven Gods; de Schriftgeleerden verstaan het Woord niet, en de priesters hebben geen bevindelijke kennis aan zonde en genade." Maar neen, de tempel was door Gods bestel en naar Gods bestek gebouwd; Jehovah woonde er nog, alle dorheid en doodschheid van Israël ten spijt. En zoolang Hij er wilde wonen, zou Anna zich niet te goed achten, om het heiligdom te bezoeken. Zij scheidde zich niet af, en vormde met haar vrienden en vriendinnen geen aparte gemeente, welke in haar woning vergaderde. Er zouden in dien kring stellig aangename uurtjes zijn doorgebracht, maar... Anna had het mooiste en zoetste uur gemist, als zij niet getrouw ware gebleven aan de erve der vaderen; immers, juist in den tempel, hoe geestelijk vervallen, mocht zij Immanuël ontmoeten, en met haar hart Kerstfeest vieren.

De apostel vermaant, dat wij de onderlinge samenkomsten niet zullen nalaten. Wie zich eigenmachtig, zonder geldige redenen, daaraan onttrekt, moet er zich niet over verwonderen, zoo de Heere Zich aan hem onttrekt, en een magerheid der ziele over hem brengt. Wie daarentegen gehoorzaam is aan het bevel, gaat in den geordenden weg, en mag uitzien naar de gunstbetooning, dat hij den Zoon vindt, en in den Zoon de liefelijkheden des Heeren te genieten krijgt. Het worde bedacht, hoe er van den Heiland geschreven staat, dat Hij naar Zijn gewoonte op den dag des sabbaths in de synagoge ging (Luc.

4 : 16). „Naar Zijn gewoonte", dat is nog wat anders dan „uit gewoonte"; het laatste wijst op sleur, het eerste op een bereidvaardig en blijmoedig voldoen aan het vierde gebod. Er wordt nog wel eens gesmaald: Het zit niet in het kerkgaan"; maar het zit nog minder in het niet-kerkgaan en tehuis blijven! De oude Anna, de trouwe kerkgangster, zij van 's Heeren wege een voorbeeld ten goede onder ons.

Ingezonken, geesteloos was d? gesteldheid der Kerk toenmaals. Maar Jehovah had Zich nog niet van Sions tempel afgewend, en uaarom deed de profetes het ook niet. Past dit eens toe op de Ned. Hervormde Kerk onzer dagen. Er is reden, om zich over veel te bedroeven en te ergeren, doch... kennelijk is de Heere van Zijn planting in ons land nog niet geweken; er is nog honger naar de Waarheid, er worden nog kinderen uit den Geest geboren, er zijn nog leeraars en gemeenteleden, die begeeren te leven uit Gods eeuwige beginselen, en die het erfdeel der vaderen niet verkwanselen. De Heere is kennelijk nog niet geweken uit het midden dier Kerk. Nu, maar weest dan huiverig om los te laten, wat God niet losgelaten heeft. Er zijn omstandigheden, waardoor gij wellicht momenteel in eigen huis niet terecht kunt, en bij anderen te gast gaat. Loopt echter niet overhaast voor goed uit huis weg; gij zoudt er schuld aan hebben, indien de toestanden aldaar verslechterden — en bovendien hebben de verschillende afscheidingen genoegzaam bewezen, dat zij ernstige bezwaren in zich bergen. Laat de Hervormde Kerk een zieke, een ontrouwe moeder wezen < — geeft haar geen trap, doch zoekt haar oprichting en welvaren. Ook in dezen zij Anna ten voorbeeld: haar plaats was in den tempel, en niet in een kapelletje daarnaast.

De hoog-bejaarde vrouwe kon met den apostel verklaren: De uitwendige mensch wordt verdorven, nochtans wordt de inwendige vernieuwd van dag tot dag" (II Cor. 4 : 16). Jehovah bevestigde aan haar Zijn belofte: Die in het huis des Heeren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods. In den grijzen ouderdom zullen zij nog vruchten dragen; zij zullen vet en groen zijn, om te verkondigen, dat de Heere recht is" (Psalm 92:14—16).

Er zijn ouden van dagen, die ontevreden en knorrig worden. Zij schuwen de afbraak van den uitwendigen mensch; zij begeeren te blijven naar het uiterlijke, die zij eertijds waren. En dat is nu eenmaal onbestaanbaar. De vermogens van lichaam en geest verzwakken bij het klimmen der jaren. Och, dezulken willen evenmin weten van afbraak naar den inwendigen mensch; in hun onbekeerden staat zoeken zij zich voor God te handhaven. Het is een treurig verschijnsel: e aarde gaat hun ontglippen, en de Hemel komt niet naderbij; zoo moet de onvrede wel vermeerderen en de opgewektheid verminderen. Zalig zij, die in het huis des Heeren hun inwendigen mensch, hun verdoemelijke Adamsnatuur zagen afbreken, opdat een nieuw schepsel in Christus zou worden geformeerd. Zij krijgen vrede met God, en dan ook vrede met de afbraak van den uitwendigen mensch, want de Heilige Geest verzekert hun, dat de Tempel, niet met handen gemaakt, zich straks voor hen zal ontsluiten om de verdiensten van Immanuël, die in grondelooze barmhartigheid op aarde woning bij hen kwam maken. Voor de Simeons en Anna's staat geschreven: Het zal geschieden ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen" (Zach. 14:7). Zij zijn er nog, ouderen, die als getuigen van Gods trouwe ontferming onder ons verkeeren. Hun oog is minder scherp dan voorheen, hun hand grijpt het gereedschap niet meer zoo krachtig aan, hun gang is vertraagd en hun geheugen verzwakt; desondanks zijn zij groen en frisch, en is het een verkwikking, in hun gezelschap te vertoeven. Iets van de heerlijkheid, die hen wacht, hangt bij tijden en gelegenheden reeds om hen. Ouden van dagen, in deze zij Anna uw voorbeeld.

Niet op Anna, doch op haar Messias, ruste ten laatste onze blik. De Heere Jezus Christus verscheen in het vleesch, om Zijn volk, dat vleeschelijk is en verkocht onder de zonde, te rechtvaardigen, met den driemaal Heilige te verzoenen. Hij kwam naar Jeruzalem, opdat allen, die Gods verlossing leerden verwachten, te Jeruzalem getroost zullen worden. Hij is den tempel binnengedra-

gen, om gansch onwaardigen te heiligen tot tempelen van den Allerhoogste. Hij is geen grijsaard geworden; in de kracht der jaren is Hij afgesneden uit het land der levenden, toen Zijn borgwerk volbracht was — en door dat werk zullen al Zijn lievelingen zonder vlek of rimpel, zonder verouderen en verdorren, frisch en krachtig, eeuwig den Drieëenige grootmaken. Geen Aser zal afvallen; geen rouwkleed wordt gedragen; alle vrijgekochten zullen Fanuëls zijn, ziende Gods gunstrijk aangezicht. Christus heeft alles voor Zijn volk gedaan. En dat volk zal in gemeenschap der heiligen roemen: „Eere zij den Vader, die Zijn lieven Zoon niet spaarde, maar overgaf tot een volkomen verlossing! Eere zij den Zoon. die arm wilde worden, daar Hij rijk was, om armen rijk te maken! Eere zij den Geest, Die verloren Adamieten, hellegangers, herschept tot behouden Sionieten. tot hemelzangers!"

Utr.

Utr.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 december 1950

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

ANNA, DE PROFETES

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 december 1950

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's