Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BRIEVEN VAN LEZERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BRIEVEN VAN LEZERS

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(4)

We moesten nog over een tweede misverstand schrijven in de brief die we aan het beantwoorden zijn. In hoofdstuk XXXI, par. 10 beschrijft Ds. Brakel hoe de uitverkorenen tot de wedergeboorte gebracht worden en welke geloofswerkzaamheden er in die uitverkorenen voorkomen. Het komt mij voor, dat ook hier de schrijver van onze brief de mening van de schrijver van „De redelijke godsdienst" niet juist weergeeft. Het staat nadrukkelijk op de kant bij paragraaf 10, dat daarin beschreven worden, hoe diegenen werken die waarlijk wedergeboren worden. De schrijver echter ziet daarin beschreven de werkzaamheden dergenen die wedergeboren zijn. Maar als hij er zich even rekenschap van geeft dat Brakel de wedergeboorte laat samenvallen met de eerste daad des geloofs en dat hij van de oefening van de daden des geloofs eerst spreekt onder het lettertje (h), dan zal hem duidelijk zijn, dat Brakel hier handelt over de werkzaamheden van de uitverkorenen, in welke de H. Geest werkt de voorbereidende bewegingen, waarvan Brakel spreekt in par. 12 met deze woorden:

, , Voor de eerste daad des geloofs is de mens dood, hoe vele voorbereidende bewegingen hij ook mocht ontvangen hebben. Als wij voorbereiding stellen, zo weet, dat wij daardoor niet verstaan beginselen des levens, verre van daar; in alle voorbereidingen is en blijft de mens dood, en zijn daden kunnen God niet behagen, zie letter (c), hoe deugdzaam dat ze schijnen. Het eerste beginseltje des levens ontvangt hij met de eerste daad des geloofs".

Wat zijn nu die voorbereidende bewegingen? Als u over een uitgave van Brakels „Redelijke Godsdienst" beschikt, moge dit artikel een aanleiding voor u zijn om het betreffende gedeelte van hoofdstuk XXXI nog eens over te lezen. Voor de anderen wil ik de hoofdzaken nog wel eens samenvatten, want op dit terrein bestaat veel misverstand. Ten eerste moet men hier op letten, dat er allerlei werkingen en bewegingen in de mens kunnen zijn, die nimmer tot wedergeboorte leiden.

Brakel begint met die gemene werkingen des Geestes. Wat valt daar onder? Overtuiging van zijn ellendigen staat, indrukken van zaligheid en rampzaligheid, schrik voor de toorn Gods, kennis van de Heere Jezus en de verborgenheden des geloofs, een wens om Gods kind te zijn, bidden. Deze bewegingen zijn in uitverkorenen en onbekeerlijken. In de uitverkorenen zijn 't echter voorbereidingen tot de wedergeboorte.

Sommigen zeggen dat er geen overtuiging van zonde kan bestaan zonder wedergeboorte. Zij menen dat er aan de wedergeboorte niets voorafgaat. Brakel oordeelt daar anders over. Hij spreekt van voorbereidingen. Doch al heeft een uitverkorene deze dingen, zelfs in meerdere mate dan een ander, zo is hij nog dood. Wat is nu het verschil? Bij de onbekeerlijken gaat het over, bij de uitverkorenen blijft het en wordt 't dieper. Verdoemd te worden doet sommigen de haren te berge rijzen van verschrikking. Vergeving van zonden, vrede met God, den Heere te kennen, lief te hebben en te gehoorzamen zijn hun onmisbaar. Al worden soms de werkzaamheden door begeerlijkheden zwakker, de zaak blijft in de diepte van het hart liggen. Zij bevinden zich van alle zaligheden ontbloot en zij moeten ze hebben, koste wat het kost.

Deze ontstelden en verlangenden gaan nu aan het werk.

Zij begeven zich doorgaans tot bidden, schreien en aflaten van de zonde. Sommigen noemen dat geloofswerkzaamheden.

Brakel noemt het verkeerde werkzaamheden, omdat ze er God mee willen bewegen hun de zaligheid te schenken. Al hun werkzaamheden kunnen de Heere alleen maar tot toorn bewegen. Verder gaan deze verlangenden — Brakel denkt er niet over om ze wedergeborenen te noemen — zien, dat zij gedurig weer zondigen, hoezeer zij er tegen strijden. Daardoor worden zij moedeloos en denken dat zij den Heere zo niet kunnen winnen. Zij denken over God als over een mens, want zij missen immers de ware kennis van God. Komen zij verder dan verstaan zij, dat al hun bidden en goeddoen God niet bewegen kan, ja dat al hun bidden en goeddoen Gods toorn verdient, omdat het aan alle kanten zondig is. Ik mag de opmerking er wel tussendoor plaatsen, dat men hier toch moeilijk van geloofswerkzaamheden kan spreken, die uit de wedergeboorte voortvloeien.

Brakel ziet ze om hun motieven als zondig, n.1. bidden en schreien en goeddoen. Als de verlangenden dat zien beginnen zij radeloos te worden en te denken dat zij nooit zalig zullen worden. Allerlei nare gedachten komen bij hen op. Zij hebben te lang of te erg gezondigd, zij zijn niet uitverko-

ren. 't Zijn alles maaf inbeeldingen. De zielen hebben het nu zeer moeilijk. Ze denken er over om er maar mee op te houden. De lessen gaan echter verder. Zij worden gewaar, dat zij God niet kunnen dienen — een wedergeborene kan dat wel, want hij is geschapen tot goede werken, Efeze 2 : 10 — en geen weldaad van Hem kunnen ontvangen, tenzij dat ze met God verzoend worden en dat ze moeten hebben een volmaakte rechtvaardigheid en een volmaakte heiligheid. Zij worden nu in hun gemoed overreed, dat het aan hun kant wanhopig staat. Op dit punt gekomen beginnen zij de noodzakelijkheid van de Borg te zien en enige nadere kennis van Hem te krijgen. Zij wilden wel dat Hij ook hun Zaligmaker wilde zijn. Zij denken dat ze behouden zouden worden indien de Heere Jezus zo gewillig was om hen aan te nemen, als zij gewillig zijn om Hem tot hun Zaligmaker te hebben.

Nu gaan ze weer aan het werk om Christus te bewegen hen aan te nemen. Zij krijgen wel eens bemoedigingen uit het Woord of onder een preek, en daardoor hopende gaan ze aanhouden in het bidden en in allerlei werkzaamheden. Maar als zij denken op deze wijze iets te zullen bereiken, toont de Heere hen hun volslagen onmacht. Hij toont hen hun geesteloosheid en de geestelijkheid van de wet, hun duisternis ook in geestelijke dingen. — Van de wedergeborene echter zegt de Apostel: eertijds waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht, in den Heere, dat zijn de levend gemaakten uit Efeze 2. — De Heere laat hen los totdat zij de gruwelijkheid der zonde, - hun walgelijkheid, hatelijkheid en algehele onmacht zien, zodat ze zo klein worden als een worm, als de verloren zoon. Nu wordt het een wachten op Gods genade, een uitzien naar Christus, en zij erkennen dat de minste zucht om genade een goedheid van God is. Hiermee is Brakel tot de letter (h) genaderd en daarin behandelt hij, hoe de ontstelden de daden des geloofs oefenen. Zij gaan de belofte geloven, dat de Heere Jezus, door het evangelie, iéder die het hoort, roept, tenslotte krijgen de verlangenden vrijmoedigheid Christus aan te nemen en zich zonder beding aan Hem over te geven. En als ge dan aan Brakel vraagt waar de wedergeboorte begint, zo antwoordt hij: bij de eerste daad des geloofs. Daarvoor liggen velerlei werkzaamheden van Gods Geest, maar de mens blijft onder alle voorbereidende bewegingen dood, d.w.z. van God gescheiden! De band met Christus is het begin en beginsel des levens. Daar zou nog veel over te schrijven zijn, maar in dit stuk was de hoofdzaak, dat ik onze briefschrijver aantoonde, hoe hii Brakel m.i. tot nu toe verkeerd gelezen heeft. Het moge hem en ons tot lering zijn. Wanneer men de wedergeboorte met de overtuiging laat beginnen, vindt men Brakel, Schortinghuis en vele oude schrijvers tegen zich. Wat meer is, men vindt ook het Woord Gods tegen zich.

De overtuiging van zonden ontstaat immers door de kennis der wet, Rom. 3 : 20. Daarom zegt de Apostel: toen het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven". De praktijk daarvan beschrijft vader Brakel in het bovenvermelde gedeelte van zijn boek. De verlangende leert zijn onmacht, onwilligheid, verdorvenheid, maar hij leert niet, dat Christus alles in hem nieuw maakt. Daar is eerst een sterven aan alles om dan door het geloof het leven te vinden in Christus. Zo meen ik dat Brakel het ziet. Ik meen ook dat we in de laatste eeuw van de onderwijzing der vaderen zijn afgeweken op dit punt. Daar wil ik nog wel eens verder op doorgaan.

P.

L. Vr.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 januari 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

BRIEVEN VAN LEZERS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 januari 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's