Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Schriftbeschouwing van Karl Barth (2)

Prof. Berkouwer gaat voort met het beschrijven van de Schriftbeschouwing van Karl Barth. Na er op gewezen te hebben, dat Barth de Bijbel niet ziet als de openbaring Gods, die wij bezitten, maar als een getuigenis van de vroegere openbaring Gods waardoor Hij zich telkens weer openbaren kan, stelt hij de vraag wat we dan toch volgens Barth wel aan de Bijbel hebben?

Als antwoord op deze vraag horen we, dat de bijbelse teksten de menselijke documenten zijn van de geschiedenis en de persoon van Jezus Christus. In de Schrift gaat het om de beschrijving van de jaren 1—30 en van wat daaraan voorafgaat (O.T.) en daarop volgt (Handelingen en brieven). Oud en Nieuw Testament zijn Christusgetuigenis, getuigenis der éne Openbaring. En inzoverre staat de Openbaring in de bijbel en is de bijbel draagster der Openbaring. Maar dan komt Barth tot de vraag: wat betekent heilige Schrift?

Wat is de bijzondere waarde van deze documenten? Het antwoord luidt, dat de bijbelschrijvers (O. en N.T.) de enige ons bekende, directe getuigen zijn van deze Openbaring. Zij waren getuigen uit de eerste hand, het koor van profeten en apostelen, zodat men geen andere getuigen daarnaast kan stellen, geen andere koor naast dit koor. Hun getuigenis •— hun unieke getuigenis — werd de regel voor de kerk. Waarom niet de geschriften van Plato, die toch bij de kerkvaders nog al dicht in de buurt der kerk komen? Waarom Plato niet en Jacobus wel? Omdat het in de brief van Jacobus gaat om een direct getuigenis van Jezus Christus. Omdat de bijbelse teksten zó direct getuigenis geven van Christus, daarom is er een canon, daarom is de kerk aan deze bijbelse teksten gebonden. In deze woorden van profeten en apostelen wacht het Woord Gods om door ons gehoord te worden en de kerk, die van deze grondslag afwijkt, houdt op kerk te zijn.

Als Barth zo ver gekomen is via het begrip „getuigenis", dan ziet hij zich genoodzaakt ten volle te laten gelden, dat het hier gaat om menselijke teksten, menselijke documenten.

Hij haalt een Oudtestamenticus uit onze tijd aan (Martin Noth) die schreef: „de menselijke en historische bepaaldheid van het Oudtestamentisch Woord is werkelijk en grenzeloos."

Het is alles écht-menselijk, een deel van de semietische en hellenistische literatuur, geschreven door mensen, begrensd in hun uitdrukkingsmogelijkheden en levend in het algemene denken en voelen van hun tijd. De bijbel is geen goddelijk, maar een menselijk document en dat schept de eigenaardige relativiteit en problematiek van deze menselijke documenten. Men kan dat wel proberen te loochenen, maar dan ziet men niet, dat het juist tot het wezen der Openbaring behoort, dat zij in deze relativiteit en problematiek tot ons komt. En weer komt Barth dan met de vraag: als dit alles zo is, hoé kunne dan deze menselijke documenten voertuig zijn voor het gezagvolle, Goddelijke en dus volstrekt normatieve Woord Gods? Er is maar één antwoord: deze mensen betuigen, niet dat zij een vermogen hebben om over Openbaring te spreken, maar dat de Openbaring tot hen gekomen is. Van deze Openbaring leven ze en spreken ze in hun relativitiet en problematiek. Zoals de apostelen op het Pinksterfeest in hun eigen taal de werken Gods verkondigen, zo getuigen de bijbelschrijvers in hun taal het geheimenis van Christus. Inzoverre staat Gods Openbaring in Jezus Christus in de bijbel. Zo is de bijbel ons gegeven als mogelijkheid, die op haar verwerkelijking door Openbaring wacht als de plaats, waar wij Openbaring te zoeken hebben.

Want door deze getuigenissen, die van Christus getuigen, kunnen wij nu en hier opnieuw in aanraking komen met het souvereine Woord Gods.

Het treft me altijd weer, dat er in deze redenering zo veel verwantschap is met de oude ethische opvatting van de Heilige Schrift. Zeker: er bestaan ook verschillen.

De ethische theologen maakten gemakkelijker onderscheid tussen wat in de Schrift wel en wat niet het Woord Gods mocht heten. Maar er is ook overeenkomst, die men scherp kan ontdekken, als men b.v. een Barth met Korff (schrijver van de twee delen „Christologie") vergelijkt. Ook Korff bestrijdt met klem de Schriftbeschouwing der orthodoxie, die onhoudbaar is geworden.

„De overlevering wil, dat Van der Palm, toen hij voor de eerste maal van Schrift-kritiek hoorde, van schrik zijn Goudse pijp brak. Dat was dan een symbolisch gebeuren: er brak hier zoveel."

Volgens Korff is de Schriftbeschouwing der orthodoxie historisch en principieel geoordeeld. De Schrift mag Christus niet verdringen (ook Korff polemiseert evenals Barth tegen Rome én tegen de orthodoxie). Wat was de fout der orthodoxie? „Zij verwart de Openbaring met het getuigenis omtrent de Openbaring". Bij velen heerst de mening — aldus Korff — dat Gods Openbaring ons gegeven is in de Heilige Schrift. Dat is fout. Wel kennen wij Gods Openbaring alleen door middel van de Schrift, maar vereenzelviging van Schrift en Openbaring is volgens Korff noodlottig. „De Openbaring is iets anders dan de Heilige Schrift, zij bestaat in dat komen Gods. waarover wij willen handelen. De Heilige Schrift speelt daarbij zeker een rol, evenals trouwens de kerk. maar het is in beide gevallen een secundaire rol." Hier liggen sterke punten van overeenkomst tussen Barth en de ethische theologie, vooral in de opvatting van de bijbel als „getuigenis" der Openbaring. Daarin ligt voor mijn besef de verklaring van het feit, dat zovele ethische theologen min of meer met Barth zijn meegegaan, zo tussen 1920 en 1930. Het scheen alsof ze hun oude ethische theologie prijsgaven voor een nieuwe, dialectische theologie. Maar dat was toch in menig opzicht schijn. Wel waren er in die tijd verschuivingen, maar de ethische theologen konden — met Barth — hun antithese t.o.v. de orthodoxe Schriftbeschouwing handhaven. Dat is één van de invloedrijkste facetten geweest van de theologische verschuiving in ons vaderland.

Inderdaad, hier is de verklaring te vinden voor de z.g. „oplossing" van de ethische richting. De ethischen hebben alleen maar een andere naam aangenomen, maar ze zijn in wezen eigenlijk dezelfde gebleven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juni 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juni 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's