Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bede om de heiliging van Gods Naam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bede om de heiliging van Gods Naam

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Matth. 6 : 9: w Naam worde geheiligd.

„Uw Naam worde geheiligd." Door deze bede leert de grote Profeet, Christus Jezus, ons allereerst, dat de Naam des Heeren groot is, daar die Naam de openbaring is van God Zelf, en dat het daarom zo nodig is, dat die Naam geheiligd, verheerlijkt, geprezen wordt. Het moet bij ons bidden niet gaan om onze eigen naam, zoals het was bij de Farizeën. Zij gingen staan bidden op de hoeken der straten, om van de mensen gezien te worden. En dat geslacht van de Farizeën is waarlijk nog niet uitgestorven. Het leeft onder ons voort in het midden van élke kerk, in het midden zelfs van Gods volk, in het midden ook van uw en mijn hart. Wij moeten telkens klagen:

Ik wist niet, dat mijn tere ziel Zoveel van 't aardse overhiel.

Maar ook:

Ik wist niet, dat mijn tere ziel Zoveel van 't farizeese overhiel.

O, dat bidden op de hoeken der straten! O, dat bidden om van de mensen gezien te worden. O, dat bidden om geroemd en geprezen te worden. Het is een zo zéér verbrèide zonde. Het is een zo gruwelijke zonde. Wij willen onszelf een naam maken zelfs met ons bidden. Het is een God zo ontérende zonde, in flagrante strijd met wat de Heere Jezus Zijn jongeren geleerd heeft en leert, nl. „Uw Naam worde geheiligd." — Wel mogen wij vragen: Heere, doe verzoening over de zonde van ons gebed, over onze zonde tegen deze eerste bede.

Ach, wij zijn zo onwillig èn zo onmachtig, om te bidden in waarheid: Uw Naam worde geheiligd. Ons verduisterde verstand ziet niet, wat daarin ligt opgesloten en al evenmin, dat dit het hoofddoel van ons gebed, van ons leven, van allen en van alles moet zijn. Onze boze en verkeerde wil verzet zich tegen de verheerlijking van de Naam des Heeren. Ons afgestompte gevoel is zelfs na ontvangene genade zo weinig onder de indruk van Gods Majesteit en heerlijkheid. Onze bezoedelde lippen gebruiken de grote Naam Gods zo dikwijls ijdellijk.

Maar toch mag ook niet ontkend worden, dat de Heiland de Zijnen ook hier op aarde leert bidden: „Uw Naam worde geheiligd." Hij verlicht het verstand. Hij geeft hart en lust om te willen. Hij wekt het gevoel op, en heiligt het. Hij raakt de onreine lippen aan met een kool van Zijn altaar. Hij geeft u een geopend oog voor de heerlijkheid en heiligheid en rijkdom van Gods Naam, en ook voor het begeerlijke van de heiliging van die Naam, En dan, ja dan kan er zijn in uw hart diepe schaamte juist inzake dit stuk, en sterke begeerte naar de genade Gods ook voor dit heerlijke werk. Dan is het: „Heere, open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen. Ja waarlijk: Uw Naam worde geheiligd."

En daar zal de Heere ook voor zorgen. Hij heeft het Zelf beloofd. Er zal in dit leven bij ogenblikken toch een beginsel van zijn. Als de Geest in de raderen is, dan zingt Gods kind wel eens uit volle borst, ja meer nog, uit het diepst van zijn ziel:

Laat ons alom Zijn lof ontvouwen, In Hem verblijdt zich ons gemoed. Omdat wij op Zijn Naam vertrouwen, Die Naam, zo heilig, groot en goed.

De Heere is toch een Waarmaker van Zijn Woord, ook van dit woord: Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen" (Jes. 43:21).

Maar, de hoge God maakt Zijn beloften waar, en vervult ze rijk in de weg van de gebeden van Zijn volk. Hij leert ze in hun gebrek en armoede te vluchten tot de troon van Zijn genade, tot Hem in Zijn volheid en rijkdom om alles, wat Hij beloofd heeft, van Hem af te smeken. Hij heeft beloofd van het volk, dat Hij Zich geformeerd heeft: „zij zullen Mijn lof vertellen." En als vrucht daarvan komt de Geest der genade en der gebeden, om dat volk te leren pleiten op deze belofte, ze te leren bidden: „Uw Naam worde geheiligd."

Maar ook en vooral op dit punt is het: Het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik... Zo vind ik dan deze wet in mij, als ik het goede wil doen, dat het kwade mij bij ligt" (Rom. 7 : 19 en 21). Dat is zulk een zware strijd in het leven van Gods kinderen, die strijd tussen de oude en de nieuwe mens, tussen het vlees en de geest. Dat afsterven van de oude mens, dat gaat zo maar niet. En de opstanding van de nieuwe mens al evenmin. Dat gaat door schaamte en schande, door smart en strijd heen. Wat kan die oude mens zich somtijds weer verheffen en zich doen gelden. En hoe kan de nieuwe mens onderliggen! Dan zucht en klaagt gij: ou de oude mens wel waarlijk afsterven? Zou de nieuwe mens wel werkelijk opgestaan zijn en opstaan? Zou dat grote wonder van de kruisiging en de opstanding met Christus wel inderdaad zijn geschied? Ach, zou dit alles wel met genade kunnen bestaan? — Ik ben zo'n zoeker van mijzelf, van mijn naam en van de aardse dingen, van de zonde zelfs. En waar is de liefde tot de naam des Heeren? , tot de hemelse dingen? en de begeerte om Gode te leven? Waar, waar is de hartelijke bede: Uw Naam worde geheiligd? " En dan kunt gij er zo voor vrezen, dat Gods Naam om uwentwil gelasterd zal worden. En als gij misschien gevallen zijt in een uitbrekende zonde en de Heere geeft u door Zijn Geest te zien, wat gij gedaan hebt, en dat nu Zijn heilige naam om uwentwille gelasterd wordt, dan buigt gij uw hoofd, in diepe schaamte, dan klaagt gij met David in Psalm 51: Tegen U, U alleen heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen", dan gaat gij naast Petrus staan, of ook nog onder hem, als gij denkt aan dat: en naar buiten gaande, weende hij bitterlijk."

Wat is het u een wonder van Gods opzoekende liefde, als Hij een Nathan tot u zendt, of, als bij Petrus, als de Heiland Zelf u apart neemt, en u alzo toont, dat Hij toch nog tot u wil spreken, dat Hij u toch niet wegwerpt, dat Hij u wil wijzen op üw zonde, maar ook op Zijn genade. En dat gebeurt toch op allerlei wijze, dat Gods Naam door ons ontheiligd wordt, dat wij er schuld aan hebben, dat Zijn Naam om uwentwille gelasterd wordt. Dat gebeurt door allerlei woorden en daden, waarmede wij onze naaste aanstoot geven. Dat gebeurt, als zij, die christenen heten erf Gods volk, lasteraars, gierigaards, uitzuigers, wellustelingen zijn,

en zoveel meer. Gelijk het door een aardse vader en moeder ook als een schande gevoeld wordt, als een van hun kinderen zich misdraagt, met de vinger wordt nagewezen, zo wordt nog veel meer de Vader, Die in de hemelen» is, gelasterd, als zij, die Zijn Naam noemen, niet afstaan van alle ongerechtigheid.

De Naam Gods wordt ook ontheiligd, als men predikt, leert en spreekt onder die Naam, wat toch ketters en misleidend is, als Zijn Naam dus de leugen moet dekken, versieren en onder de mensen brengen. Ach, er zijn zoveel schone woorden onder de preekstoel, maar ook op de preekstoel, woorden, waarbij Gods Naam wordt genoemd, die men zegt in Zijn Naam te spreken, en die toch zijn een ontheiligen van Gods Naam.

Dat de gemeenten toch oppassen, want zo is de leugen dikwijls zo moeilijk te onderscheiden. Dat er toch zij een onderzoeken van Gods Woord, en van onze oude, maar niet verouderde belijdenisgeschriften, om het snode van het kostelijke te kunnen onderscheiden, om de duivel te kunnen herkennen, ook als hij komt als een engel des lichts, als hij komt met de Bijbel en als in Gods Naam. Gruwelijke ontheiliging van die Naam in zo vrome vormen!

Dat er toch zij een vragen om licht, om Goddelijk onderricht, om ware kennisse Gods, om een geopende mond om Gods lof, om Zijn deugden te verkondigen! O, die tijden van armoede, van schuldbesef, van begeerte naar God en de verheerlijking van Zijn Naam, van biddend de knieën buigen, van biddend lezen, van biddend opgaan, van biddend samenspreken, van biddend werken, van biddend wandelen, die tijden waarin gij de Heere niet kunt missen, Hem zo bij de gedurigheid nodig hebt, dat zijn zulke rijke, zulke onvergetelijke tijden. Menigmaal denkt gij er aan terug, en verlangt gij daar nog eens iets van te mogen hebben.

„Uw Naam worde geheiligd." Ja, bitter, bitter leed kan het u zijn, dat gij inzake deze eerste bede van het „Onze Vader" zo schuldig staat. En dan kunt gij uzelf niet troosten met wat gij wel eens hebt mogen genieten. Dan is alles te kort en te smal. Dan kan het volk des Heeren u niet troosten. Zij zijn nietige vertroosters. Zij zijn meermalen zelfs gevaarlijke vertroosters, b.v. als zij bezig zijn u op te bouwen in uzelf. Och, als wij sympathie voor iemand gevoelen, als wij banden aan iemand hebben, dan moeten wij zo oppassen. Dan kunnen wij met onze begeerte om dezulken, als zij in de put zitten, op te beuren, een gevaar voor ze worden. Maar als de Geest met zulk een bezig is, dan vreest gij voor dat gevaar, dan zijt gij zo bang voor die mensen, die willen pleisteren met loze k^lk.

En toch is er troost voor bitterlijk bedroefden van ziel, als zij zien: o, wat is die Naam, wat is de Heere al dikwijls door mij ontheiligd! Wat heb ik een oorzaak gegeven, dat de Naam Gods om mijnentwille wordt gelasterd! Ja, voor u zelfs is er troost, een rijke, een volle, een genoegzame troost. Het is de troost, die is geschonken in Christus Jezus, gekomen om de treurigen Zions te troosten. Hij heeft Zijn jongeren geleerd te bidden: „Uw Naam worde geheiligd" en wel als de eerste bede. Maar dit heeft Hij niet gedaan, omdat Hij die heiliging van Gods Naam van hen verwachtte. Neen, Hij wist van den beginne, dat een Petrus zelfs Zijn Naam tot drie maal toe, vloekend en zwerend, zou verloochenen, en dat dus zelfs deze vurige discipel met zijn verloochenen, met zijn vloeken en zweren, de Naam Gods zou ontheiligen, en oorzaak zou geven, dat die Naam om zijnentwille zou worden gelasterd. De barmhartige Hogepriester kent de Zijnen wel, beter dan zij zichzelf kennen. En toch leert Hij ze bidden: „Uw Naam worde geheiligid." Hij wil ze bepalen bij het hoofddoel van alles. Hij wil ze leren dit einddoel toch niet te vergeten, maar er biddend om te denken en naar te begeren. Hij leert ze deze moeilijke bede ook, opdat zij Hem hoe langer hoe meer nodig zullen krijgen, als hun Leermeester, Die ze door Zijn Geest deze hoge, allernoodzakelijkste, maar zo moeilijke bede voor een vijand van God van nature en een liefhebber van zichzelf, wil leren bidden. Hij leert ze deze bede, opdat zij Hem hoe langer hoe meer nodig zullen krijgen als hun Borg, Die ook deze bede in hun plaats op volmaakte wijze heeft gebeden, om alzo de schuld der Zijnen in deze te boeten, om in hun plaats te volbrengen ook de eerste tafel van de Wet des Heeren, het eerste, het tweede, in het bijzonder het derde, en het vierde gebod. Hij leert de Zijnen deze eerste bede ook, opdat zij hoe langer hoe meer zouden letten op Zijn opwekkend voorbeeld.

Is dat geen rijke troost, als gij het zo moeilijk hebt met deze bede: „Uw Naam worde geheiligd"? O, wat kunt ge daar een strijd mee hebben, beschaamd onder zijn, en bitterlijk over wenen. Maar, als dan de andere Trooster bepaalt bij Hem, Die is gekomen om alle treurigen te troosten, en Hem u leert kennen meer en meer juist met betrekking tot deze bede, als uw Leermeester, als uw Borg, als uw Voorbeeld, dan moogt gij het hoofd weer omhoog heffen, en u verblijden in Hem, Die u ook deze bede wil leren hier in beginsel, en eens volmaakt, Die ook hier uw schuld heeft betaald, en Die ook hier u een lichtend voorbeeld wil geven.

Ja, dan is het uw bede: „Uw Naam worde geheiligd", worde geheiligd ook door mij in mijn gedachten, in mijn woorden, in mijn werken, in mijn ganse leven. Dat zijt Gij zo waardig. Dat ben ik zo schuldig. Dat is door genade mijn innig verlangen geworden: „Och, of nu al wat in mij is, Hem preez'!" Dat is de dure roeping van al Gods kinderen. Ja, zelfs blijft dat de roeping van alle mensen. Eens zult gij rekenschap af moeten leggen.

Mijn lezer, rekenschap afleggen, dat zal wat zijn! Duizend vragen, en geen enkel antwoord. Zelfs geen onvoldoend, zelfs geen foutief antwoord. Verstommen, dat zal het enige zijn bij die ontmoeting met de hoogste Rechter. Denk maar aan de gast zonder bruiloftskleed. Wij lezen in Mattheüs 22:11 en 12: En als de Koning ingegaan was, om de aanzittende gasten te overzien, zag Hij aldaar een mens, niet gekleed zijnde met een bruiloftskleed; En zeide tot hem: riend! hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aanhebbende? — En hij verstomde."

Moge het hiér, onder de ontdekking door de Geest, komen tot het in schaamte en smart verstommen voor de heilige en rechtvaardige God. Dan zal diezelfde Geest u ook weer leren spreken. Het is een spreken in schuldbelijdenis en gebed. En voor zulken is er genade; is er een bereidwillig Zaligmaker, Die nodigt: Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven" (Matth. 11 : 28).

Rust, zalige rust is in Zijn borgtochtelijk lijden en sterven alleen. Hij heeft de straf voor al de Zijnen gedragen. Hij heeft voor hen de Wet vervuld. Hij heeft voor zondaren Gods Naam geheiligd. Hij heeft voor hen verworven de Geest des geloofs, de Geest der heiligmaking. Heerlijk is het door die Geest geleid, bedroefd, vertroost te worden, door die Geest te strijden, en vooral ook te bidden: „Uw Naam worde geheiligd", en door die Geest uit te zien naar het oord, waar dit eeuwig en zonder gebrek zal geschieden.

Daarom mogen Gods kinderen wel met de christen in onze Catechismus bidden, allen te zamen, en ieder voor zichzelf, uitziend en verlangend naar dit zielverrukkende einddoel: „Uw Naam worde geheiligd. Dat is: Geef ons eerstelijk, dat wij U recht kennen en U in al Uw werken, in welke Uw almachtigheid, wijsheid, goedheid, gerechtigheid, barmhartigheid en waarheid klaarlijk schijnt, heiligen, roemen en prijzen; daarna ook, dat wij al ons leven, gedachten, woorden en werken, alzo schikken en richten, dat Uw Naam om onzentwil niet gelasterd, maar geëerd en, geprezen worde." Is dat ook uw bede reeds?

Z.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juli 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Bede om de heiliging van Gods Naam

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juli 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's