Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bede om de komst van Gods Koninkrijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bede om de komst van Gods Koninkrijk

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Matth. 6 : 10a. Uw kome. Koninkrijk

De vorige week zagen wij, hoe onuitsprekelijk groot het is te worden aangenomen en erkend als een onderdaan van Vorst Messias. Ja, het is een wonder van genade aangeraakt te worden met de gouden scepter van de Koning der ere. Wij stonden er bij stil, dat de intocht van Koning Jezus in de stad mensziel alles, alles te boven gaat. Nooit ging een intocht van welke koning dan ook gepaard met zulk een luister, met zulk een blijdschap, met zulk een verwondering.

Als dit u te beurt valt, dan denkt gij: nu zal ik deze genadige Koning altijd erkennen, immer dienen, anderen aanprijzen, mij in alles aan Hem onderwerpen. De beste voornemens, de rijkste verwachtingen leven in hoofd en in hart. En nu valt de Koning niet tegen. Bij Hem valt het altijd en heerlijk mee. Maar gij zijt niet zo trouw, niet zo sterk, als gij wel gedacht hadt. Zie het maar in Petrus. Hij dacht: „al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden." Hij meende bereid te zijn, om met Christus in de gevangenis te gaan, om met Hem te sterven. Maar ach, wat is dat heel anders uitgekomen. Wat bleek hij zwak en ontrouw te zijn, toen hij zijn Meester tot driemaal toe verloochende, zelfs met vloeken en zweren. Mijn lezer, zijt gij trouwer dan Petrus? — Ach, wat krijgt gij uzelf tegen te vallen! Ook na ontvangene genade is het telkens weer bij de onderdanen van het Koninkrijk Gods rebelleren, ontrouw van dag tot dag.

Als gij daaraan wordt ontdekt, dan ziet gij met smart: van mijn goede voornemens is niets terecht gekomen. Wat ben ik toch zwak! En opnieuw moet gij vluchten tot de troon der genade met de bede: „Uw Koninkrijk kome. Het kome almeer. Het kome met kracht."

Als en zolang gij behoort tot de strijdende Kerk, worstelen met elkander de oude en de nieuwe mens.

De oude mens wil regeren, zelf het roer van het levensscheepje in handen hebben. De nieuwe mens ziet er begeerlijkheid in geregeerd te wórden, en bidt dus: o, mocht mijn scheepje maar zijn een scheepje onder Jezus' hoede, met de kruisvlag hoog in top. Al gaat het dan langs vele gevaarlijke klippen, al woeden dan ruwe stormen, al is alles rondom mij nacht, toch zal ik geen eeuwige schipbreuk lijden. Al meer alles in Gods handen te leggen, u aan Zijn leiding over te geven, u aan Hem te onderwerpen, dat is veilig, dat is zalig.

Hoe innig en vurig kan met het oog daarop de bede zijn om onderwerping aan de regering Gods door Zijn Woord en door Zijn Geest. Dat heeft nodig, die bidt: „Uw Koninkrijk kome." Immers, het rijke Woord van God behelst heerlijke openbaringen omtrent Zijn Koninkrijk. Daarin is alles te vinden, wat wij nodig hebben er van te weten. Maar bovendien bevat het een schat van vermaningen en waarschuwingen voor de onderdaan van de Koning der koningen. Op de vraag, hoe moet ik handelen om te leven tot ere van mijn Koning? , geeft het een afdoend antwoord; want Hij Zelf heeft Zijn wil en Zijn bevelen daarin kenbaar gemaakt. Hoe meer dus de christen dat Woord onderzoekt, des te meer zal hij de bevelen des Heeren leren kennen in hun wijdte en waarde. Uw gebod is zeer wijd.

Maar aan het Woord op zichzelf hebt gij niet genoeg. Dat blijkt zo dikwijls, als gij het leest. Hoe menigmaal gebeurt het u dan niet, dat het als 't ware voor u blijft gesloten. Gij leest zonder er iets aan te hebben, zonder dat het Woord indaalt in uw hart. En nu kan ook het bloot verstandelijke lezen van de Schrift nog wel vruchten dragen: deze b.v. dat gij inziet in het een of ander opzicht in strijd met Gods Woord te hebben gehandeld, of dat gij bemerkt: van dit of van dat heb ik mij steeds een verkeerde voorstelling gevormd. Maar toch zult gij ook door het Woord hoe langer hoe meer tot onderwerping komen, dan hebt ge nodig bearbeid te worden door de Heilige Geest. Dat is de beste Leermeester, Die u in alle waarheid kan leiden, Die de Schrift voor u zal maken tot een levend boek, waaruit u op elke bladzijde tegenklinkt de stemme Gods. Die Geest is ook de beste Gids, die uw schreden alzo zal bestieren, dat gij wandelt op paden, die de grote Koning welbehagelijk zijn. Die Geest geeft bovendien licht, waar 't duister is, raad in moeilijke omstandigheden, lust en kracht om een goed krijgsknecht te zijn van Jezus Christus. In één woord: de Heilige Geest is het, Die in al de kinderen Gods het werk der genade volbrengt, en hen alzo vormt tot nieuwe schepselen, hen voorbereidt voor het dienen van de Heere met alle gaven en krachten in het paleis Zijner heiligheid hierboven.

De onderdanen van het Koninkrijk hebben dus Woord en Geest beide nodig. Het Woord zonder de Geest zal geen invloed hebben op hun hart. En de Geest werkt niet buiten het Woord om. De Heere heeft Zijn Openbaring niet gegeven om ze nu ongebruikt te laten liggen en alleen door Zijn Geest te werken. Neen! nieuwe openbaringen hebben wij niet nodig. Wij hebben er behoefte aan, dat het Woord door de Geest toegepast wordt aan ons hart, en dat wij in die weg al meer gevormd worden van opstandelingen tot gehoorzame onderdanen en krijgsknechten van Koning Jezus. Zijn rijk moet in ons hart en leven komen al meer en meer.

Wat kunt gij daar een begeerlijkheid in zien: al meer een vijand van de zonde, al sterker verlangen om die te haten en te vlieden, en al meer een onderdaan van de Koning der koningen, een strijder tegen de macht der duisternis in u en rond u onder de banier van die Koning! Dan rijst op uit de diepte van uw hart keer op keer de bede: „Uw Koninkrijk kome. Het kome al meer in mijn hart. Het kome in mijn huis. Het kome, het kwade overwinnend, het U welbehaaglijke werkend, in mijn ganse leven."

Zo moge het wenkend, aanlokkend ideaal van mijn leven zijn: Hetzij dan, dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods" (1 Cor. 10:31). „Al wat gij doet met woorden of met werken, doet het alles in de naam van de Heere Jezus, dankende God en de Vader door Hem" (Col. 3 : 17).

Ja, zo moet het Koninkrijk Gods in ons tot openbaring komen, in beginsel reeds in dit leven. Zo zal het tot volle openbaring komen in die plaats waar niets en niemand zich meer zal verzetten tegen de Koning der koningen, waar allen de kronen, die zij hebben ontvangen, neer zullen werpen aan de voeten van Hem, Wien alleen zij de heerlijkheid en de eer begeren toe te brengen.

„Uw Koninkrijk kome" — zo is het dus in persoonlijk opzicht, en dat bij de aanvang, maar ook bij de verdere voortgang, ja, tot a^n de stervensure toe. Maar, zo zal het, onder de bearbeiding van Woord en Geest, ook zijn met betrekking tot degenen, die nog buiten zijn, die nog niet behoren tot de onderdanen van Vorst N^essias. Het staat met degenen, die in beginsel de Heere vrezen, niet goed, als zij niet meeleven in het werk van de inwendige en van de uitwendige zending. Het is maar al te veel nog ook onder hen: „Ben ik mijns broeders hoeder? " - — Och, dat u dat tot schuld moge worden!

In de veelheid der onderdanen is 's Konings heerlijkheid. En als gij nu die Koning hebt leren kennen, als gij een van Zijn onderdanen zijt geworden, als gij ziet: ik heb alles, alles te danken aan Zijn vrije goedheid, dan begeert gij, dat er maar steeds meerderen onder Zijn genadescepter vergaderd zullen worden. Met droefheid merkt gij op, dat zovele gedoopten, zovelen, die belijdenis des geloofs 'deden, Hem niet kennen en erkennen. Gij hebt medelijden met hen, die naar Koning Jezus nog niet vragen, die in ongodsdienstigheid of misschien ook onder veel godsdienstige vormen, uitroepen: „Wij willen niet, dat Deze Koning over ons zij." En nu vraagt gij met het oog op uw vrouw, of uw man, met het oog op uw kinderen, en andere familie, met het oog op mensen uit uw omgeving: „Uw Koninkrijk kome."

Ja, als gij te doen krijgt met de toestand van land en volk, van kerk en school, van maatschappij en samenleving, dan beeft uw hart wel eens, dan is het uw verzuchting: och, dat het nog eens mocht komen tot een wederkeren van die afkerige kinderen, tot een vragen naar de oude paden, waar toch de rechte weg zij, tot het: „Hoort de roede, en Wie ze besteld heeft." Dan kunt gij niet koud meer staan tegenover de inwendige zending, hoeveel gebreken dat werk ook aankleven. Gij begeert het te steunen met uw belangstelling, met uw gave, met uw gebed, met uw medestrijden om dit werk te houden in de rechte banen. Ja, ook dit laatste, want juist hier zijn zo groot de gevaren van oppervlakkigheid, van middelen, die niet door de beugel kunnen, van een trachten om weg te nemen de ergernis en de dwaasheid der prediking, van het brengen van een Evangelie naar de mens, dat toch geen Evangelie is, dat geen troost bevat voor het verbroken hart en voor de verslagen geest.

Ziet gij de grote nood, maar ook de vele gevaren, dan buigt gij de knieën, en uit een hart, dat verlangt naar de heerlijkheid dés Konings in de veelheid der onderdanen, naar de redding van zo velen, die ter dood toe wankelen, stijgt op de innige, dringende bede: „Uw Koninkrijk kome."

„Uw Koninkrijk kome." Er ligt in deze bede een diep perspectief. Het woord van de Psalmist: „Aan alle volmaaktheid heb ik een einde gezien, maar Uw gebod is zeer wijd", kunnen wij hier wel zo lezen: „Uw gebed is zeer wijd." Zal het wel zijn, dan gaan de gedachten van de bidder al verder. Hij denkt aan de Joden, het oude Bondsvolk, aan de heidenen, die zo diep ongelukkig zijn in de duisternis en ellende van de dienst der afgoden, aan de Mohammedanen met hun mengsel van godsdiensten, hun fatalisme en fanatisme, en hij vraagt ook voor hen, en voor allen, die onder hen werken, en die onder hen reeds zijn toegebracht: „Uw Koninkrijk kome."

Uw Koninkrijk koom' toch, o Heer'; Ai, werp de troon des satans neer; Regeer ons door Uw Geest en Woord; Uw lof word' eens alom gehoord. En d' aarde met Uw vreez' vervuld, Totdat G' Uw rijk volmaken zult.

En wij mogen hier pleiten op die rijke belofte, gelegen in het ontroerende gezicht van Johannes, de ziener op Patmos: Na dezen zag ik, en ziet, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie en geslachten, en volken, en talen, staande voor de troon, en voor het Lam, bekleed zijnde met de lange witte klederen, en palmtakken waren in hunne handen. En zij riepen met grote stem, zeggende: e zaligheid zij onze God, Die op de troon zit, en het Lam" (Openb. 7:9 en 10). Is het niet vertroostend, ook voor het zendingswerk, dat het gebed: Uw Koninkrijk kome", rust op zulk een vaste grond, en bepaalt bij zulk een rijke verwachting?

„Uw Koninkrijk kome." Dat moet de bede van Christus' Kerk blijven tot aan de jongste dag. Hij heeft immers de belofte achtergelaten voor Zijn Kerk van alle tijden en van alle plaatsen, voor Zijn strijdende Kerk, en ook voor elk van Zijn strijdende onderdanen: En ziet, Ik ben met ulieden tot de voleinding der wereld" (Matth. 28 : 20). „Uw Koninkrijk kome", zo moet het zijn, totdat de volkomenheid Zijns rijks toekome als al Zijn vijanden gesteld zullen zijn tot een voetbank Zijner voeten. Dan zal God zijn alles en in allen.

Deze bede wordt immers verhoord, van dag tot dag, van jaar tot jaar, in de Adventstijd der wereld, totdat de laatste van Gods uitverkorenen in Christus is toegebracht, totdat de laatste vijand is te niet gedaan, totdat Christus zal wederkomen op de wolken des hemels om te oordelen de levenden en de doden. Voorwaar, de arbeid in Gods Koninkrijk is geen ploegen op rotsen. Een rijke, overvloedige oogst, tot roem van God de Vader, van God de Zoon, en van God de Heilige Geest, zal ruisen als de Libanon. En de grote Zaaier en Maaier, Christus Jezus, zal:

Eerlang met blijdschap wederkomen, En met gejuich, ter goeder uur, Zijn schoven dragen in de schuur.

Mijn lezer, zijt gij reeds een van onderdanen van het Koninkrijk Gods? de

Hebt gij al leren luisteren naar de vermaning: „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid." O, leer u toch haasten. Vraag om de bearbeiding van Gods Geest. Zal het niet vreselijk zijn als een onderdaan van de vorst der duisternis te leven, en straks ook te sterven? Wat zal de eeuwigheid dan voor u opleveren?

O, gij, voor wie Koning Jezus geen vreemde meer is, die er iets van weet, wat het is, aangeraakt te worden met de scepter van Zijn genade, laat ons tezamen bidden de bede van de christen uit Zondag 48 van onze Catechismus: „Uw Koninkrijk kome. Dat is: Regeer ons alzo door Uw Woord en Uw Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer U onderwerpen; bewaar en vermeerder Uw Kerk; verstoor de werken des duivels en alle geweld, hetwelk zich tegen U verheft, mitsgaders alle boze raadslagen, die tegen Uw heilig Woord bedacht worden, totdat de volkomenheid Uws Rijks toekome, waarin Gij alles zult zijn in allen." Is dit uw bede reeds geworden? Hebt gij kennis aan deze verwachting? Is het wel eens: „Kom, Heere Jezus, ja kom haastelijk"?

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 augustus 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Bede om de komst van Gods Koninkrijk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 augustus 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's