DE GROTE WERKEN GODS
3.
Handelingen 2 : 11b. Wij horen hen in onze talen de grote werken Gods spreken.
Wij hebben gevraagd: Wie zijn het, die hier spreken? En: Welke taal is het, die zij spreken?
Tenslotte vragen wij natuurlijk, zij het met de hartelijke begeerte, om met hen in te mogen stemmen: Over welke zaken is het, dat zij spreken? — O, luister, mocht het zijn, met een biddend hart. Luister met heilige jaloersheid. — Luister, o dienaar des Woords, met de begeerte naar leiding en voorbeeld voor uw prediking. Luister, gemeente, met het oog op uw kerkgang!
„Wij horen hen in onze talen de grote werken Gods spreken!" Dat is een rijke genade, als de grote werken Gods het onderwerp zijn van ons preken en van ons spreken. O, wat zijn dat een aangename ogenblikken en rijke uren, als het gaan mag over de grote werken Gods! — Met welk een vrede in het hart kunt gij dan van de kansel afdalen, kunt gij dan uit de kerk naar huis gaan!
De discipelen spraken op de Pinksterdag niet over de kleine dingen der mensen. Ach, wat kan daar een tijd aan worden zoek gemaakt! Neen, de apostelen spraken over de grote werken Gods.
Zij spraken ook niet over allerlei zonden van anderen, zoals velen het zo gaarne hebben over de chronique scandaleuse. Och, mijn lezer, dat wij toch onze tong beter leerden gebruiken! Dat wij haar mogen gebruiken om te spreken over de grote werken Gods! Dat is zaligheid. Immers! met de mond belijdt men ter zaligheid.
De discipelen spraken al evenmin over hun eigen werken, pogend die groot te maken. Wat is de eerzuchtige mens daarmede vaak bezig! Maar, in Jer. 9 : 23 en 24 lezen wij de ernstige waarschuwing, waarop een iegelijk, waarop in het bijzonder het volk des Heeren wel letten mag: De wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid, en de rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom, en de sterke beroeme zich niet in zijn sterkte, maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat, en Mij kent, dat Ik de Heere ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op aarde." En in de ganse Heilige Schrift vinden wij telkens weer dat spreken van de majesteit Gods, van Zijn grote werken, en de oproep tot allen, in het bijzonder tot Gods volk, tot zulk spreken in ootmoed, en tot ere des Heeren. Vooral de Psalmen zijn er vol van. Wij denken aan Psalm 8, die aldus eindigt: o Heere, onze Heere! hoe heerlijk is Uw naam op de ganse aarde!" Wij mogen niet vergeten Psalm 68: eloofd zij de Heere, dag bij dag overlaadt Hij ons. Die God is onze zaligheid. Sela. Die God is ons een God van volkomene zaligheid, en bij de Heere, de Heere, zijn uitkomsten tegen de dood." Wij kunnen uit de overweldigende rijkdom maar een enkel voorbeeld noemen. Het is goed zo voor uzelf er eens op te letten, ook tot uw beschaming vanwege uw zwijgen, en tot uw opwekking, om toch te spreken de grote werken Gods. Maar één voorbeeld moeten wij nog noemen, niet, omdat het u onbekend is, maar, omdat het zo bekend is, doch dikwijls zo misbruikt wordt, om maar een mooi slot te krijgen van samenkomsten, waar de mens is verheerlijkt, die misschien jubileert of vertrekt, of gestorven is. O, die goddeloze vroomheid in onze samenkomsten, op onze gezelschappen, ja zelfs op onze kerkhoven! Dat wij er last van krijgen, al meer en meer! Dat wij maar veel bidden: Laat de redenen mijns monds, en de overdenking mijns harten welbehaaglijk zijn voor Uw aangezicht, o Heere, mijn Rotssteen en Verlosser!"
Dan zal het woord, waarop wij doelden, en dat wij wilden noemen, omdat het zo bekend is, en toch in de grond zo onbekend, en daardoor zo vroom misbruikt wordt, zeker niet ter zijde geschoven worden, maar worden nagestameld in ootmoed en verbrijzeling des harten. Dan zal het zijn met een hart verbroken vanwege de grote werken Gods: Geloofd zij de Heere God, de God Israëls, Die alleen wonderen doet. En geloofd zij de naam Zijner heerlijkheid tot in eeuwigheid; en de ganse aarde worde met Zijn heerlijkheid vervuld. Amen, ja Amen!" (Psalm 72 : 18 en 19). Of, zoals wij het zo menigmaal gezongen'hebben niét op de rechte wijze, maar bij ogenblikken in diepe ontroering en in vurig zielsverlangen:
Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen; Men loov' Hem, vroeg en spS; De wereld hoor' en volg' mijn zangen. Met Amen, Amen, na!
Zo vaak was het ook onder de discipelen anders geweest. Dan ging het niet over de grote werken Gods. Anders misschien ook, al luisterend naar het onderwijs van de grote Profeet, al psalmenzingend, al biddend zelfs. In hun hart, zoals ook in uw en in mijn hart, leefde de hoogmoedige vraag: „Wie van ons zal de meeste zijn? "
Zo is het nog vaak, zelfs onder de kinderen Gods. Zo is het niet zelden onder de dienaren des Woords. Nederige woorden op de lippen, maar hoogmoedige gedachten en begeerten in het hart. „Het moet gaan om de ere Gods", zo is het in gesprek en in predikatie. En ondertussen in het hart en in het leven een sterk begeren en zoeken om van de mensen gezien en geëerd te worden vanwege uw woorden, van wege uw werken. Och, dat de Heilige Geest het ons maar oo de ziel binde: Zijt met de ootmoedigheid bekleed: ant God wederstaat de hovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade. Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd" (1 Petrus 5 : 5 en 6).
Het is wel in-droevig. Wij mogen ons wel schamen voor God, voor Wie alle dingen naakt en geopend liggen, voor elkander, voor onszelf, om dan onze zonden te belijden en te smeken om de reiniging in Jezus' bloed, Die mocht zeggen: „Ik heb Uw naam verheerlijkt op de aarde", Die de Zijnen leert te bidden: „Uw Naam worde geheiligd", en Godverheerlijkend ons gebed te besluiten met dat schone, opwekkende: „Want Uwe is het Koninkrijk, en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen."
„Wij horen hen in onze talen de grote
werken Gods spreken." De grote werken Gods spreken, dat hebben de éngelen reeds gedaan bij de schepping: ..Toen de aarde nederzonk op haar grondvesten, toen zongen de morgensterren vrolijk, en de kinderen Gods juichten."
De grote werken Gods spreken, d3t hebben Adam en Eva gedaan in de staat der rechtheid. Zij kenden de Heere immers aan de wind des daags. *
De grote werken Gods spreken, dat hebben de engelen wederom gedaan bij de geboorte van de Zaligmaker. In de velden van Efratha zongen zij te middernacht: , , Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een
welbehagen." Zij zijn een opwekkend voorbeeld voor de prediker. Ook voor u en voor mij, als zij de herders verhalen de grote werken Gods in deze woorden: „Vreest niet, want ziet! ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal, nl. dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids. En dit zal u het teken zijn, gij zult het Kindeke vinden in doeken gewonden, liggende in de kribbe."
De grote werken Gods spreken! Christus Zelf, de grote Profeet, heeft het gedaan tijdens Zijn rondwandeling op aarde, in prediking en gesprek. Hoor Hem maar spreken: Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft" (Joh. 3:16).
„Ik dank li, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze de kinderkens geopenbaard; ja, Vader, want alzó is geweest het welbehagen voor U" (Matth. 11 : 25 en 26).
Zo doet Hij verzoening voor de zonden der Zijnen in dit opzicht, nl. over hun zondigen met de tong, als zij tot hun eigen eer spreken, als zij lasteren, als zij over de werken Gods zo lauw, zo vormelijk spreken. O, dat de predikers, dat wij allen de verzoening zoeken in de Heere Jezus Christus, de toerekening van Zijn gerechtigheid, opdat onze zonden voor Gods aangezicht bedekt zijn. En dat de Heere Jezus, Die ons óók een exempel heeft nagelaten, ons ten voorbeeld zij in ons preken en in ons spreken, dat het ook in dit opzicht maar zij, en meer en meer moge worden, dat uitlokkende: „Ziende op Jezus."
De grote werken Gods spreken, dat deden onder de bearbeiding des Heiligen Geestes ook de discipelen. Vele hoorders kwamen er zo van onder de indruk, dat zij in verwondering zeggen: „Wij horen hen in onze talen de grote werken Gods spreken."
En ze zijn ook groot, Gods werken, in schepping en in herschepping, in natuur en in genade, in de hemel en op de aarde. De grote werken Gods vooral in het zenden van Zijn eniggeboren Zoon, in het uitstorten van de Heilige Geest, in het wederbaren en bekeren, ontdekken en vertroosten, in het leiden en regeren van zondaren. Als de prediker in deze grote werken Gods wordt ingeleid, dan kan hij er niet van zwijgen, en dat niet alleen op de preekstoel, maar ook in de pastorie, in de huizen, aan de ziekbedden, op de catechisatie, bij bruiloften en bij begrafenissen. Zo Dominé te mogen zijn, dat is kostelijk. Dan wordt het ervaren, dat het is het wondere ambt, dat het is een treffelijk werk. „Zo iemand tot een opzienersambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk" (1 Tim. 3:1).
Och, het is maar bij tijden, dat er zo gesproken wordt! Maar die tijden ontbreken toch niet bij de geroepen dienstknechten van Jezus Christus. En het zijn schone tijden. Het zijn de beste van ons leven. O, gij jongeren, wier hart uitgaat naar de Heere en Zijn grote werken, ziet gij wellicht grootheid in het treffelijke ambt? , vraagt gij misschien wel eens, wellicht ook met opzicht tot het zendingswerk: „Heere, zend mij henen"?
Ingeleid in de grote werken Gods, heeft niet alleen de prediker, dan hebt ook gij, • kind des Heeren, ruime stof tot spreken en tot zingen. Als de Geest in de raderen is, dan is er geen stilzwijgen. Dan moet het er uit. Dan is het de begeerte God groot te maken, te spreken van de grote werken Gods, in natuur en genade. Ook in die van de natuur. Dat zijn ook Gods werken! En ze zijn groot en wonderlijk. Gisteravond werd. ik er nog bij bepaald, toen mijn
vrouw en ik een aquarium bewonderden. Wat een schoonheid in het kleine! Geef er toch maar aandacht aan, mijn lezer, tot verheerlijking van Gods naam. De natuurpsalmen staan ook in de Bijbel! Maar vooral is er dan een verlangen om te spreken over Gods grote werken in de genade. O, die verkiezing van eeuwigheid, die raad des vredes van voor de grondlegging der wereld, wat moogt ge daar somtijds een grootheid in zien, en er door verootmoedigd, maar ook getroost worden! Die bestelling van de Wet door de hand der engelen, dat: „Ik ben de Heere, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb", die schone, diepe dienst der schaduwen in tabernakel en tempel, een aanschouwelijke prediking van de Christus, dat doet u wel eens zingen: Hier weidt mijn ziel met een verwond'rend oog.
En dan verder die voorbereiding van de volheid des öjd^ van de komst van de Middelaar en Verlosser in het vlees, in het zenden van Zijn profeten, die in hun prediking van gericht en van genade, profeteerden: Maak u op, wordt verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op" (Jes. 60 : 1).
En ten slotte die wonderbare, vertroostende, Godverheerlijkende volheid des tijds zelf, met het Kindeke in de kribbe van Bethlehem, met de vervulling van het woord van de Evangelist van het Oudé Verbond: Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam: onderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid. Vredevorst" (Jes. 9:5).
De volheid des tijds met het optreden en rondwandelen onder de verloren schapen van het huis Israëls, als de beloofde Messias, d.i. als de grote Profeet, de enige Hogepriester, de eeuwige Koning, met Zijn veroordeling als Godslasteraar, met Zijn overgegeven worden tot in de dood, ja, de dood des kruises, met Zijn nederdaling ter helle, o, wat een rijke stof tot verwondering en geloof! Lees er maar van in het wonderrijke en innige: „Het zien op Jezus" van Ambrosius.
De volheid des tijds ook verder met de staat der verhoging en dus met de opstanding van de Levensvorst, met de hemelvaart van de Triumfator, met het: „Zit op de troon, ter rechterhand naast Mij", met de uitstorting van de Heilige Geest, om straks, wie weet hoe spoedig, uit te lopen op het: „Vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden."
Mijn lezer, het ontbreekt dus niet aan stof, om te spreken de grote werken Gods. Waarom spreekt gij er dan toch zo weinig van? en zo zonder gloed en bezieling? zo, dat er geen bekoring en geen werfkracht van uitgaat? Ach, hier komt onze armoede aan de dag, zelfs na jaren op de weg geweest te zijn. Onze schüldige armoede! Schaamt gij er u over? Klaagt gij u zelf aan? Bidt gij om genade en geen recht? Om het oog des geloofs op de Borg? Op een geopende mond om Zijn getuige te mogen zijn? O, daartoe bearbeide u de Heilige Geest! Die leert stommen te spreken, te spreken in andere talen, te spreken de taal van de Sionieten, de tale Kanaans. Die leert te spreken, onder de indruk van Gods genade in Christus, van het werk des Geestes in uw hart, van de wonderen van genade aan zondaren bewezen, in het rijke verlossingswerk, in al die wegen en leidingen, die de Heere met Zijn kinderen houdt, in de zoete vertroostingen, waarmede Hij komt tot bitterlijk bedroefden als de God aller vertroosting, vervullend Zijn tere belofte: Als een, die zijn moeder troost, alzo zal Ik u troosten" (Jes. 66:13).
Wij moeten eindigen, want ik heb de mij toegestane ruimte meer dan verbruikt. Maar er is hier zoveel aan te'stippen. De rivier Gods is vol water. Laat ik nu dan nog het voornaamste samenvatten in de woorden van Romeinen 8: „En wij weten, dat degenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, nl. degenen, die naér Zijn voornemen geroepen zijn.
Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen.
En die Hij tevoren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; én idle Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt."
Ja, al de gegevenen des Vaders, de kleinen en de groten, zij worden allen bevorderd tot heerlijkheid, want hun Middelaar en Verlosser bidt: „Vader! Ik wil, dat, waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijne heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad
voor de grondlegging der wereld" (Joh. 17:24). Dan en daar zullen zij immer spreken in de taal van het hemelse Jeruzalem de grote werken Gods. En hun spreken zal zingen zijn. , , 'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheén."
Is er wéJr'eens heimwee? Maar. hoe zullen wij ontvlieden, als wij op zo grote zaligheid geen acht nemen?
Z.
S. v. D.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juni 1952
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juni 1952
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's