Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gevoed, gelaafd, verkwikt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gevoed, gelaafd, verkwikt

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Psalm 23 : 2 en 3a: ij doet mij nederliggen in grazige weiden, Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren; Hij verkwikt mijn ziel.

Hij doet mij nederliggen in grazige weiden. Hij doet het. Het is een daad, een wonderdaad, een genadedaad Gods. En Hij doet het alléén. Onze kracht, onze wijsheid, ons doorzetten, onze vroomheid vallen er geheel buiten. Het is een eenzijdig Godswerk. Hem zij dan ook de heerlijkheid tot in der eeuwigheid! Hij doet het. Hij doet het alleen. Maar dan ook: Hij doet het zéker. Daar is geen twijfel aan, Hij zal voor Zijn schapen, voor de grote en de kleine, zorgen. Hij heeft ze voor Zijn rekening genomen voor de tijd en voor de eeuwigheid, naar lichaam en naar ziel. Hij zal hen nimmer om doen komen in dure tijd en hongersnood. O, dat het dan maar hoe langer hoe minder zei: ik, ik, en hoe langer hoe meer: Hij, Hij!

Hij doet mij nederliggen in grazige weiden. O, dat „mij", dat maakt de zorg van de Goede Herder zo onbegrijpelijk, zo wonderlijk! Voor anderen kan het wel, naar uw gedachte. Van deze, van gene, van velen gelooft gij, dat zij zijn schapen van Jezus' kudde. Maar dat het ook voor ü zou zijn, daar hebt gij al menigmaal mee te tobben gehad. Zo zelfs, dat gij het niet durfdet geloven. Maar als gij nu door de krachtige werking van Gods Geest het niet meer durft te ontkennen, en moogt beseffen: daar zou ik de Heilige Geest mee bedroeven; en als het dan zo heel persoonlijk mag worden: „Hij doet mij nederliggen in grazige weiden", o, dan zinkt gij daarin weg, dan is het: mij, ook mij, ja ik mag het nu geloven, maar o, wat is dat een wonder! Zulke weldaden aan mij, zulk een albederver, zulk een twijfelzieke, zulk een onwaardige.

En dan neder te liggen in de grazige weiden van Gods Woord, van het Sacrament van de Heilige Doop, van het heilig Avondmaal, van de zoen-en kruisverdiensten, van de schatten en gaven van de Heere Jezus Christus, dat is alleen te danken aan die vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog. Zo wordt de verkiezing, die u zo dikwijls was een lastige steen, waarover gij kwaamt te struikelen en te vallen, zo wordt zij u tot een bron van rijke vertroosting, tot de vaste rots van uw behoud in Christus.

En wat is er voor een hongerig schaap een verkwikkend en versterkend voedsel in die grazige weiden. En wat is het u goed, als Hij u daarin zelfs doet nederliggen! Dan gaat het u als het vee, dat neerligt in de weide, rustend, en rustig genietend, herkauwend te midden van het sappige gras, waarvan het gegeten heeft tot verzadigens toe. Zo ligt ook een begenadigde zondaar wel eens neer, omdat zijn Herder hem doet nederliggen in grazige weiden. Wat is dat een genot, niet uit te spreken, maar alleen te genieten! Wat is dat een genot, door geen enkel ander genot te overtreffen, of ook maar te evenaren!

En wat is dat herkauwen kostelijk! O, dat alles nog eens te overdenken, het nog eens op te halen, om er dan de Heere de ere van toe te brengen, dat is niet minder dan het eten zelf.

Als gij geen kennis hebt aan dat nederliggen, aan dat zoete rusten, aan dat rijk genieten, aan dat vreedzame herkauwen, dan moogt gij u zelf nog wel eens nazien. Dan staat het nog niet goed met u. Met al uw haasten, met al uw ijveren, met al uw spreken, met al uw zingen, zult gij nog voor eeuwig verloren gaan, als er niet meer is. Dè kudde van de Goede Herder kent óók het nederliggen, het rusten, het stil genieten, het herkauwen. Hij doet haar néderliggen in grazige weiden. Maar, nog mag David verder gaan. Al meer mag hij, door de Geest der genade en der gebeden ingeleid, door die Geest, van Wie de Goede Herder Zelf zegt: „Die zal Mij verheerlijken", al meer mag hij als vrucht daarvan zién in zijn Herder en in Hem ook daadwerkelijk hebben en genieten. Hoor Hem met ootmoedige dankbaarheid en in diepe wederliefde getuigen van de grote Herder der schapen, Die Zijn leven stelt voor Zijn schapen, maar Die de Vader ook wederbrengt uit de doden: „Hij 'doet mij nederliggen in grazige weiden, Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren." Grazige weiden van Woord en Sacrament heeft de geredde zondaar nodig, maar ook de zeer stille wateren, de wateren der i^ist, van het werk en van de gemeenschap des Heiligen Geestes. En daar dit de Goede Herder natuurlijk niet onbekend is, voert Hij Zijn schapen en Zijn lammeren zachtkens daarheen.

Welk een liefelijk, lokkend tafereel ontrolt zich hier voor uw oog, mijn lezer, als gij ten minste ogen moogt hebben om te zien! Daar ziet gij dan de Herder, komende tot de deur van de stal der schapen. De deurwachter doet Hem open. Hij is immers geen dief en moordenaar, die van elders inklimt. Neen, Hij is het, Die ingaat door de deur in de stal der schapen, want Hij is een Herder der schapen, de schapen zijn Hem eigen, Hij heeft ze immers gekocht tot de prijs van Zijïi dierbaar bloed.

En als deze Herder staat in de open deur van de stal Zijner schapen, dan roept Hij Zijn schapen en de schapen horen Zijn stem. Hij-roept ze bij name, en leidt ze uit. Allen gaan ze onder Zijn staf door. Elk van Zijn schapen, in het bijzonder de zogende, en elk van Zijn lammeren zelfs, slaat de Herder nauwlettend gade, of er ook zieken, of er ook zwakken onder zijn, of er geen enkele wordt gemist, want de dieven en moordenaars rusten niet.Voorai in de nacht klimmen zij zo gaarne van elders in, om te stelen, om te slachten, om te verderven.

Doch, wanneer de Herder Zijn schapen uitgedreven heeft, en alles in orde heeft bevonden, dan gaat Hij voor hen heen. Zie, hoe kostelijk dat is, want het schaap is zo dom, en het schaap is zo eigenzinnig en dwaalziek. De Herder, Die dit alles tot in de punten weet, gaat ze voor. En de schapen volgen Hem, overmits zij Zijn stem kennen. Zo gaat het onder dat geleide, onder die bescherming, met zo grote zorg, naar de grazige weiden, en ook naar de stille wateren. Wij denken hier verwonderd en verblijd aan Psalm 89:7:

Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort! Zij wand'len, Heer', in 't licht van 't Godd'lijk (aanschijn voort; Zij zullen in llw Naam zich al de dag verblijden; Uw goedheid straalt hun toe; Uw macht schraagt [hen in 't lijden; Uw onbezweken trouw zal nooit hun val gedogen, Maar Uw gerechtigheid hen naar Uw Woord [verhogen.

Uw klanken, Uw Naam, Uw goedheid.

Uw macht, Uw onbezweken trouw, Uw gerechtigheid, Uw Woord! Altijd maar weer dat Godverheerlijkende „Uw". Dat is de ziel zo schuldig. Dat is de Heere zo waardig. Ja, waarlijk, mijn lezer, daar moet het heen: Gij minder worden. En Hij wassen!

Die gedachte komt al mediterende in de ziel op. En in verband daarmee nog een andere, en wel deze: elk een opsomming! Nog eens herhalen wij haar. Dat is de begeerte der ziel, als zij levendig gesteld mag zijn. Zij kan het niet genoeg bekijken en bewonderen en aanbidden, dat telkens weerkerende „Uw" — Uw klanken, Uw Naam, Uw goedheid, Uw macht. Uw onbezweken trouw, Uw gerechtigheid, Uw Woord. Mijn lezer, wat is er toch veel nodig, om zondaren zalig te maken. Wat is onze ledigheid, onze armoede toch verschrikkelijk groot. Het is altijd maar weer „Uw", en geen enkele keer „mijn". Wij vallen er geheel buiten. Bij ons is de zonde, de schuld, de ellende, het bankroet. Maar dan ook: ij de Heere, Vader, Zoon en Heilige Geest, is de volheid en de rijkdom en de mildheid, 't heilig recht, en de milde goedheid. Bij Hem is alles, alles, wat tot het leven en de gelukzaligheid van èlk der Zijnen, en van al de Zijnen, van node is. „Uit Hem, door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen." (Rom. 11 : 36).

Ja, waarlijk! het is een liefelijk tafereel, dat ons aldus in Ps. 23 voor ogen wordt gesteld. Zulk een Herder, zo trouw, zo machtig, zo wijs, zo liefdevol, dat Hij Zijn leven stelt voor de schapen. En zulke schapen, zo in het geweld van de duivel, ver van de Herder Israëls, in de woestijn, toch gezocht, totdat Hij ze vindt, op de schouders van de Herder naar de stal der schapen gebracht. En dan weer: de Herder voor hen henen, en zij Hem volgend, luisterend naar Zijn stem, die zij hebben leren kennen, en zo gevoerd, zachtkens gevoerd, naar zeer stille wateren.

Ja, dat is een liefelijk tafereel. En ook zo lokkend! Kent gij reeds iets van die lokkende kracht, van dat wonderschone tafereel: de Herder voorop, de schapen, de lammeren achter Hem aan? Heeft die lokkende kracht u, onder de invloeden van de Heilige Geest, reeds zó overmeesterd, dat gij met die schapen mee gingt lopen, b.v. in het zoeken van het gezelschap van Gods volk, en dat gij vooral ook wel eens over die schapen en lammeren heen mocht zien en van ze af, om met reikhalzend verlangen te zien naar die Goede Herder Zelf, die voor Zijn schapen heengaat, en ze zachtkens voert naar zeer stille wateren?

Hij voert ze zachtkens, omdat Hij weet, dat dit voor de kudde zo nodig is. Hoe zou zij anders afgedreven worden en langs de weg neervallen en bezwijken! Ze zijn immers zo zwak, en het pad-is vaak zo steenachtig en steil. En, er zijn onder de kudde zogende schapen en jonge, zwakke lammeren. Hebt gij zo'n lammetje in het natuurlijke wel eens gadegeslagen? En zo is het ook in het geestelijke. Ach, wat heeft het een wankelende gang! Nu eens struikelt het hierover. Dan weer loopt het tegen wat anders op. O, wat is het een onwaardeerbaar voorrecht, dat de schapen van de Herder Israëls zulk een wijze, zulk een liefdevolle, zulk een zorgzame Herder hebben! Wijk toch niet van Hem af, schapen Zijner weide. Ach, dat hebt gij al meermalen gedaan. Ging het dan beter? Hebt gij daarna het niet moeten erkennen: ik heb onbedacht, ik heb dwaas gedaan?

Gelijk een schaap heb ik gedwaald in [*t rond,

Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren.

Welk een troost ligt er in dat: „Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren!" Moet gij daar niet bijvallen, schapen Zijner weide? Is er geen reden, om Hem groot te maken ook om en in dat zachtkens voeren? Ach, wij drijven elkander, en onszelf, zo vaak af! Het is maar een roepen en schreeuwen, een onrustig maken van de kudde. Het is maar een voortjagen langs moeilijke, onbegaanbare we-. gen, waarop wij dreigen te bezwijken. Het is een voortgaan langs hellende paden, waarlangs het al sneller en sneller gaat naar vuile, modderige poelen. En als de Goede Herder niet over u waakte, u weer zocht en terugvoerde, dan zou het omkomen worden.

Maar neen; dat wordt wel door u, als gij ziet: et gaat mis, door u gevreesd, en van achteren denkt gij met huivering terug aan het grote gevaar, waarin gij u plotseling zaagt, en dat door eigen schuld. Maar, wie waarlijk mag behoren tot de kudde van de Goede Herder, die kan wel door eigen schuld in bang gevaar komen, zodat de dood voorhanden scheen, en alle hoop u gans ontviel, daar niemand zorgde voor uw ziel, doch hij zal toch niet door de schuld van zijn Herder omkomen, Die is zo getrouw als sterk. Denk nog eens aan Joh. 10 : 28 en 29. Daar lezen wij zo wonderlijk bemoedigend van God de Zoon als Herder, en van God de Vader als Herder (in de uitgaande werken immers werken alle drie de personen van het Goddelijke Wezen): En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen; en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders!" — O, wat is dat liefelijk, wat is dat teer, wat is dat vol, vól van genade en waarheid! k t r o k m

Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren. De wereld en de zonde drijven u voort. De duivel heeft kleine tijd. Hij gunt u dus ook al geen rust. O, die dienst b v f d van wereld, zonde en satan is zulk een harde dienst. En ook zo ondraaglijk vermoeiend. Zij jagen een zondaar dan ook de dood in.

De man Mozes jaagt u door de Wet ook al zo voort. Als gij, zoals het zo menigmaal gebeurt (denk aan eigengerechtige, brave mensen, denk aan zondaren in de weg der ontdekking, die aan het werk gaan in pogingen om het werkverbond weer op te richten, denk aan uzelf, ook na ontvangene genade, als gij met uw ijveren voor kerk en zending, voor de oude waarheid, meent al zo veel bereikt te hebben), als gij nu in die weg uzelf gerust tracht te stellen, er op steunend als op een kenmerk voor uw schaap zijn, dan zult gij zo toch nooit komen tot de wateren der rust. Achter de Goede Herder aan, Die Zijn schapen zachtkens voert, zo alleen, maar zo ook zeker, komt gij aan de stille wateren, aan de wateren der rust.

De stille wateren, de wateren der rust, waar het schaap zo heerlijk drinken kan, waar het daarna zo verkwikkend rusten kan, verzadigd en verkwikt als het is, waaraan hebben wij daarbij te denken met het oog op de schapen en lammeren van de Goede Herder? Mijn lezer, die zeer stille wateren, dat zijn de verkwikkingen, de vertroostingen, de gaven van de Heilige Geest. Als gij daarvan iets moogt genieten, drinken als een dorstige met de mond des geloofs, dan is dat als koud water op uw vermoeide ziel. O, wat hebt gij het dan goed! Gij gevoelt u weer een heel ander mens. Vrede en vreugde vervult uw ziel. Die wateren zijn zo rein, geheel anders dan de wateren van zonde en wereld. Wat zijn die troebel! Die wateren zijn zo fris, zo verkwikkend, geheel anders, mijn jonge lezer (die zijn er toch ook wel onder onze lezers? De Heere te vrezen van zijn jonkheid aan, wat is dat een voorrecht!) geheel anders dan de wateren van ijdelheid en zingenot. O, dat gij er eens een teugje van moogt drinken. Dan zult gij het ervaren: Dat is heel wat anders dan waar ik in mijn eertijds naar gedorst heb. Aan diè wateren zou ik mij gedronken hebben de eeuwige dood.

Maar dit, dit is leven, want het is levend water.

Ja, zo is het, het is water, waarvan de Heere sprak tot de Samaritaanse vrouw: „Indien gij de gave Gods kendet, en wie Hij is die tot u zegt: Geef mij te drinken; zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zoude u levend water gegeven hebben." Hij is het toch, Die door Zijn lijden, strijden en sterven, door Zijn verheerlijking ook aan de rechterhand des Vaders, de Heilige Geest en de verkwikkende wateren, die stille wateren, die wateren der rust, heeft verworven. Hij is het toch, die op aarde moest vragen: „Geef Mij te drinken." Ja, Hij is het zelfs, die aan het kruis moest klagen: „Mij dorst."

En nu springen die wateren, naar Gods bestel, op uit de fonteinen des heils tot verkwikking van dorstende zielen. En die fonteinen springen niet alleen op de Zondag, maar ook op de werkdagen, onop-

houdelijk en zeer overvloedig, verspreidend een onuitsprekelijk genot. Hier zijn oasen, Elims, waar gij het zo wonderlijk goed hebt aan die zeer stille wateren. Van daar boven wordt gezongen:

Dan wordt Mijn naam met lofgejuich geprezen; Dan zullen daar de blijde zangers staan, De speelliên op de harp en cimbel slaan, En binnen u al mijn fonteinen wezen.

Staat ook gij reeds en zult gij eens staan onder die blijde zangers? Of zal het bij u zijn een tevergeefs begeren naar één druppel tot verkoeling van uw tong?

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Gevoed, gelaafd, verkwikt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's