Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De profeet Elia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profeet Elia

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

TE ZARFATH

I.

En het geschiedde ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde; want geen regen was in het land geweest. Toen geschiedde het woord des Heeren tot heem, zeggende: Maak u op, ga heen naar Zarfath, dat bij Sidon is, en woon aldaar; zie, Ik heb daar een weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude. Toen maakte hij zich op, en ging naar Zarfath. Als hij nu aan de poort der stad kwam, ziet, zoo was daar een weduwvrouw, hout lezende; en hij riep tot haar, en zeide: Haal mij toch een weinig waters in dit vat, dat ik drinke. Toen zij nu heenging om te halen, zoo riep hij tot haar, en zeide: Haal mij toch ook een bete broods in uw hand. Maar zij zeide: Zoo waarachtig als de Heere, uw God, leeft, indien ik een koek heb, dan alleen een handvol meels in de kruik, en een weinig olie in de flesch; en zie, ik heb een paar houten gelezen, en ik ga heen, en zal het voor mij en voor mijn zoon bereiden, dat wij het eten, en sterven.

En Elia zeide tot haar: rees niet, ga heen, doe naar uw woord; maar maak mij vooreerst een kleinen koek daarvan, en breng mij dien hier uit; doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat maken; want zoo zegt de Heere, de God Israëls: et meel van de kruik zal niet verteerd worden, en de olie der flesch zal niet ontbreken, tot op den dag, dat de Heere regen op den aardbodem geven zal. En zij ging heen, en deed naar het woord van Elia; zoo at zij, en hij, en haar huis, vele dagen. Het meel van de kruik werd niet verteerd, en de olie van de flesch ontbrak niet, naar het woord des Heeren, dat Hij gesproken had door den dienst van Elia. I Koningen 17:7—16.

Verscheidene maanden — naar sommiger berekening omtrent een jaar — is Elia verborgen geweest bij de Krith, en door de goede hand Gods verzorgd. Toen deden de gevolgen van de groote droogte zich ook in het ravijn gelden. Elia zag den waterstroom slinken, en met moeite schepte hij een beker lafenis uit de beek. De profeet was een mensch van gelijke bewegingen als wij; zoo zal de gedachte hem wel eens hebben bezig gehouden, hoe het straks moest gaan, wanneer de bedding van de Krith nog slechts kiezelsteenen zou bevatten. Persoonlijk gevoelde hij thans, dat de hand des Heeren zwaar op het land drukte; hij kreeg deel aan de benauwdheden van zijn volk; de tuchtiging van Gods afvallige Kerk bleef hem niet bespaard. Waarom alzoo? Opdat hij te meer zou worden aangedreven, om uit den gemeenschappelijken nood met een priesterlijk hart voorbede te doen; Jeho-

vah mocht Israël onder de slagen door Zijn Geest tot bekeering leiden, en dan het oordeel opheffen. Nog worden de Sionieten betrokken in dc beproevingen en kastijdingen, welke de wereld treffen.

Niet alleen, dewijl zij mede schuldig staan aan het kwaad, dat roept om straf; doch tevens, opdat hun smeeking om Gods barmhartigheid te ootmoediger en te inniger zij. Bij de uitdrogende beek is Elia één gemaakt met zijn volk onder de openbaring van 's Heeren gramschap. Ziet hem in zijn kommer als een voorafschaduwing van den hoogsten Profeet, die tevens de eenige Hoogepriester is. Jezus Christus, de meerdere Elia, ging plaatsbekleedend gebogen onder den verzengenden gloed van Gods toorn, en moest alle lafenis derven, opdat de dorst Zijn volk niet in eeuwigheid pijnigen zou.

Wij overdachten een vorige maal reeds, dat Elia niet op eigen gezag de schuilplaats Gods heeft verlaten, en bijvoorbeeld de verdorrende Krith heeft verwisseld met de nog waterrijke Jordaan. In steile afhankelijkheid wachtte hij op Jehovah's beschikking. „Toen geschiedde het woord des Heeren tot hem, zeggende: Maak u op, ga heen naar Zarfath, dat bij Sidon is, en woon aldaar; zie, Ik heb daar een weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude." Dit 8e vers doet vragen bij' ons oprijzen, wanneer wij ons rekenschap geven, van hetgeen wij lezen. Daar is de vraag: waarom werd Elia elders heengezonden? Dat is toch wel niet gebeurd, enkel dewijl de Krith uitdroogde. Voor den Heere is immers niets te wonderlijk. Hij maakte de raven te morgen en te avond tot Zijn dienaren, om den profeet van voedsel te voorzien; Hij deed het meel en de olie van de weduwe te Zarfath niet verminderen — nu, dan had Hij ook een bron ten behoeve van Zijn knecht kunnen ontsluiten, zoodat de Krith het onmisbare water bleef aanvoeren. Waarom werd Elia dan elders heengezonden? Een tweede vraag voegt zich bij de eerste. Indien het noodig was, dat de man Gods het dal van de beek verliet, waarom dan juist naar Zarfath? Het stadje lag in Phoenicië, in het geboorteland van Izebel, waarover haar vader koning was. Het was daar niet minder onveilig voor Elia, dan # in Samaria. Wanneer het bekend werd, dat de bestrijder van Baal zich in het rijk van Tyrus en Sidon bevond, zou men niets onbeproefd laten, om Izebels vijand op te sporen, en aan haar wraak uit te leveren. Phoenicië was feitelijk het hol van den leeuw voor Elia. Waarom werd hij juist naar Zarfath, en niet naar een ongevaarlijk oord, gestuurd? Wij slaan Lucas 4 op. De Zaligmaker vertoefde in Nazareth. Op den sabbat ging Hij, naar Zijn gewoonte, ter kerke. Hij predikte in de synagoge, dat het voorgelezen Jes. 61 in Hem was vervuld — de Geest des Heeren rustte op Hem; Hij was gezonden, om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen de gebrokenen van hart, om aan de gevangenen te prediken loslating... lieflijke, uitlokkende woorden vloeiden van Zijn lippen. Ach, Hij wist, dat zij. die weleer Zijn medeburgers waren. Hem zouden verwerpen. Openlijk sprak Hij het uit: „Voorwaar, Ik zeg u, dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland." Zou de komst van den Zone Gods in ons vleesch dan nutteloos zijn? Dat ware onbestaanbaar. Indien Israël Hem niet aannam, zouden heidenen

Hem erkennen als hun Vorst en Zaligmaker. Zoo wees Christus op Elia, Zijn voorlooper. Toen de hemel gedurende drie jaren en zes maanden toegesloten bleef, en de hongersnood zijn intrede had gedaan, waren er vele behoeftige weduwen onder het bondsvolk. Doch tot geen van haar werd Elia gezonden; hij moest de grenzen van Kanaan overschrijden, en gaan naar een weduwe in Sarepta-Sidonis („Zarfath, dat bij Sidon is"), In de synagoge van Nazareth ontvangen wij antwoord op onze vraag, waarom Elia de beek Krith had te verlaten: et was een oordeel over Israël. Eerst had Jehovah Zijn profeet — dus Zijn woord — verborgen bij de Krith; dat was erg, maar Elia verkeerde nog in Israël. Thans was het evenwel nog erger; want de profeet — en met hem Gods woord — werd aan Israël onttrokken. Hij werd — wie had zulks ooit verwacht? — naar het land van Baal gezonden, om aldaar Gods goedertierenheid te openbaren. Heidenen beweldadigd, met voorbijgang van Israël! De leiding des Heeren met den Thisbiet is een aankondiging, een voorspel, van hetgeen Christus betuigde: Daarom zeg Ik ulieden, dat het Koninkrijk Gods van u (de Joden) zal weggenomen worden, en aan een volk gegeven, dat zijn vruchten voortbrengt" (Matth. 21 : 43). Ook schemert Rom. 11:11, 12 in Elia's geschiedenis: oor hun (der Joden) val is de zaligheid den heidenen geworden, en hun vermindering is de rijkdom der heidenen.

Daar Israël den God der vaderen trouwelooslijk verliet, kwam het gericht van de groote droogte — en het andere, nog zooveel zwaardere, gericht, dat met Elia het woord van Jehovah aanvankelijk verborgen, en vervolgens weggerukt werd, naar het land van Baal. Dat is om er stil bij te worden, dat is om te huiveren. Indien de Heere met ons op evengelijke wijze handelde; indien het Evangelie van de heerlijkheid en genade Gods aan Nederland werd ontnomen, om tot de inwoners van China en Japan te worden gebracht — wij zouden moeten erkennen, dat het verdiend is. Ons kerkvolk staat schuldig, tezamen met de kinderen der wereld. Wie bidden geleerd heeft, buige de knieën, en smeeke, dat China en Japan in het licht der Waarheid mogen wandelen, maar dat ook in ons land bij den voortduur het geklank van 's Konings woord worde gehoord. Lezers, lezeressen, de Baalsdienst neemt hand over hand toe; maar nog wordt de stem des Heeren onder ons vernomen — stelt de lankmoedigheid Gods op prijs, waardeert het bezit van uw Bijbel en uw kerkgang; verbeuzelt uw tijd niet met onderling krakeelen, doch laat uw getuigenis liever uitgaan tot de wereld. Nog zwijgt de profetie in onze steden en dorpen niet: doet er uw voordeel mede. Gode tot eer. uw ziel tot zaligheid. en — mocht het zijn — uw naaste tot winst.

De gang naar het afgelegen dal van de Krith zal Elia niet licht zijn gevallen: de reis naar Zarfath evenwel nog minder. De Heere begint in Zijn hemelsche opvoedkunde niet met de moeilijkste les.

Wie de laagste klasse van Zijn school met goed gevolg doorliep, komt, eenigszins geoefend zijnde, in een hoogere afdeeling — en dit beteekent niet alleen een breedere onderwijzing door Woord en Geest, een diepere inleiding in het heilgeheim, maar tevens een nadere kennismaking met het juk en het kruis, dat de Sionieten om Christus' wil hebben te dragen. Toen het bevel tot Elia kwam, naar de Krith te gaan, voegde Jehovah er de belofte bij, dat zijn brood zeker en zijn water gewis zou wezen. Ook aan het nieuwe gebod was een toezegging verbonden. Den eersten keer was het: , , Ik heb de raven geboden", en ditmaal: , , Ik heb een weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude." Het , , , gebieden" beduidt in dit geval niet, dat de weduwe door een goddelijke openbaring rechtstreeks vermaand werd, den profeet in haar huis op te nemen. Gelijk de Heere op de raven had ingewerkt, om Elia van voedsel te voorzien, zoo zou Zijn Geest op de vrouw beslag leggen, om acht te geven op hetgeen de profeet in den naam zijns Zenders van haar verlangen zou.

Het is hoogst onwaarschijnlijk, dat Elia, toen de beek verdroogde, zich zijn verderen weg heeft uitgedacht in overeenstemming met Gods bestiering. Wij vermoeden veeleer, dat hij zich een andere toekomst had voorgesteld. Maar wanneer Jehovah Zijn wil heeft bekend gemaakt, geeft de Thisbiet zijn eigen gedachten prijs, en in de gehoorzaamheid des geloofs heeft hij zijn reisstaf andermaal opgenomen. De Bijbel deelt het uiterst sober mede: „Toen maakte hij zich op, en ging naar Zarfath." Deze soberheid treft ons herhaaldelijk in de Schrift. Een sterk voorbeeld is de tocht van Abhaham naar den berg, waar hij zijn Izaak zou offeren. Als wij zulke verhalen navertellen, zetten wij den mensch gaarne op een voetstuk.

Och, het is begrijpelijk; Abraham en Elia steken hoog boven ons uit, zij beschamen ons kleingeloof, onze ongehoorzaamheid. De Heilige Geest, die de geschiedenissen liet opteekenen, doet echter aan de vereering van het schepsel niet mede. Abraham, Elia, en de andere helden en heldinnen des geloofs, waren van zichzelven even vreesachtig, even onwillig, als wij. Het was louter genade, die hen bekwaamde, om volgzaam hun treden te zetten in Gods spoor der gerechtigheid, en dienstvaardig 's Heeren bevelen ten uitvoer te leggen; er was geen verdienstelijkheid van hun kant bij. De Heilige Geest, de Geschiedschrijver bij uitnemendheid, drukt hun dan ook geen kroon op het hoofd, doch predikt met koperen stem, hoe de

Drieëenige Zijn goede werk in zulke gebrekkige en onwaardige creaturen kwam te verheerlijken.

Elia's beeltenis werd ons geschetst, niet opdat wij hem, naar Roomschen trant, tot een heilige zouden verheffen, en afgoderij met hem zouden bedrijven. Neen, hij staat daar in de kracht van een geschonken geloof, opdat wij ons zouden verootmoedigen voor den Heere, Wiens knecht hij was; opdat wij tot jaloerschheid zouden worden verwekt; en opdat wij aangedreven wierden tot de smeeking, dat de Geest, welke op Elia rustte, ook ons herscheppe tot onderdanen van den hoogsten Koning. Gelijk Johannes de Dooper van zichzelven afwees, en naar Christus heenwees — zoo treedt ook Elia voor ons in de gestalte van den gezant, die de aandacht niet voor zichzelven opeischt, maar die de majesteit van zijn Zender proclameert.

Daar trekt Elia van de Krith naar Zarfath, zonder leunsels en steunsels, eeniglijk zich verlatende op het woord van zijn God. Dwars door zijn land ging de tocht; allerwegen aanschouwde hij den vloek van de groote droogte, die ook Phoenicië teisterde. Menige verzuchting zal uit zijn bezwaard gemoed zijn opgestegen, dat Jehovah in den toorn nog het ontfermen mocht gedenken. Bij al wat terneerdrukte en verslagen maakte, hield hij zich als ziende den Onzienlijke. Wat een voorrecht, lezer, lezeres, wanneer wij zóó mogen reizen, met het oog op den Heere gericht, en bouwende op Zijn woord, dat eeuwig zeker is. Ook wij nemen rondom ons zoo veel waar, dat met droefheid en zorg kan vervullen; en in ons bespeuren wij bij ontdekkend licht de meeste ellende. Doch als er verwachting mag wezen van den God des eeds en des verbonds, zoo versagen wij niet. Om Christus' wille zal Zijn goedertierenheid niet wijken van degenen, wier voeten gericht werden op Zijn pad. Al gaat het door benauwenissen heen, al dreigt de tocht soms te mislukken — zij reizen naar de plaats, van welke de Heere gezegd heeft: „Ik zal u die geven"; nu, en derhalve zullen zij, door genade geschraagd, daar ook gewisselijk aankomen.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De profeet Elia

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's