De overvloeiende beker
Psalm 23 : 5: ijn beker is overvloeiende.
De toegerichte tafel, het gezalfde hoofd en de overvloeiende beker, vormen één geheel van de grote zorg van de herder. De gedachte mag wel oprijzen: Ja, waarlijk, hier wordt het ten volle bevestigd: , , De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken." En dan in verband daarmee: Wat heeft die Herder toch een werk aan zijn schapen, en hoe blijkt reeds hier in de Oud-Testamentische bedeling, dat de Goede Herder zou komen, opdat zij het leven en overvloed zouden hebben.
„Mijn beker is overvloeiende." Wij luisteren ook hier, tot recht verstand van dit alles, naar onze vertellende Syriër, Faduël Moghabghab. In aansluiting aan het voorafgaande vertelt hij: , , En hier komt een schaap, dat wel niet verwond is, maar eenvoudig óp en uitgeput; hij baadt de kop van het dier met de opfrissende olijfolie, en vervolgens neemt hij de grote beker, voorzien van twee handvaten, en vult die tot overlopens toe in het grote watervat, voor dit doel hier aanwezig, en zo laat hij het vermoeide schaap drinken." Zo zorgt ook de Goede Herder voor Zijn schapen en voor Zijn lammeren. Hij vergeet er geen enkele. En Hij is in Zijn zorgen niet karig. Uit Zijn volheid ontvangen al de Zijnen genade voor genade. Koning David heeft dit ondervonden, uitwendig en inwendig. Hij is klein onder al die tere, rijke zorg. Hij gevoelt zich gedrongen de Heere van dit alles de ere toe te brengen. En daarom is het telkens weer: Gij... Gij...! „Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht tegenover mijn tegenpartijders. Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende."
„Mijn beker" — zo wordt hier gezegd. Dat beeld komt in de Heilige Schrift telkens voor. En het is een veelzeggend beeld. Er is alle reden voor, om er eens bij stil te staan. En ook, om eens te onderzoeken: uit welke beker drink ik nü in dit leven? Uit welke beker zal ik straks drinken, als mijn leven ten einde loopt, en overgaat in de eindeloze eeuwigheid?
Van schaap en beker spreekt ons zeer innig en fijn de profeet Nathan, die, tot David gezonden na de zonde met Bathseba, hem sprak om hem zijn zonde voor ogen te stellen, van twee mannen in een stad, de een rijk en de ander arm. De rijke had zeer vele schapen en runderen. Maar de arme had gans niet, dan een enig klein ooilam, dat hij gekocht had, en had het gevoed, dat het groot geworden was bij hem, en bij zijn kinderen tegelijk; het at van zijn bete, en dronk van zijn beker, en sliep in zijn schoot, en het was hem als een dochter." (Lees 2 Sam. 12 nu verder zelf maar; het bevat een prediking, die wij allen moeten beluisteren met een verbroken hart.) Hier is het ons vooral te doen om die tere woorden: , en dronk van zijn beker." Dat is een rijk beeld van de Goede Herder en Zijn ooilammeren. In Psalm 11:6 wordt van de goddelozen o.a. dit gezegd: En een geweldige stormwind zal het deel huns bekers zijn."
In Psalm 16:5 lezen wij van het rijke deel van Gods kind, dat getuigen mag: De Heere is het deel mijner erve en mijns bekers."
In Psalm 75 : 9 vinden wij weer iets geheel anders: Want in des Heeren hand is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling, en Hij schenkt daaruit; doch alle goddelozen der aarde zullen zijn droesem uitzuigende drinken."
In Psalm 116 : 13 lezen we het bekende: Ik zal de beker der verlossing opnemen en de naam des Heeren aanroepen."
Of, zoals wij het in onze berijming zingen:
'k Zal bij de kelk des heils Zijn naam vermelden En roepen Hem met blijd' erkent'nis aan.
Wij mogen hier ook wel aandachtig letten op de volgende aanklagende, maar ook opwekkende en vertroostende woorden van Israëls God: Waak op, waak op, sta op Jeruzalem! gij, die gedronken hebt van de hand des Heeren de beker Zijner grimmigheid; de droesem van de beker der zwijmeling hebt gij gedronken, ja, uitgezogen." En dan vraagt de Heere: wie heeft medelijden met u? Er is verwoesting en verbreking, en honger en zwaard, door wien zal Ik u troosten? " — Maar dan ook openbaart Hij Zich als die God, Die een afgesneden zaak doet op de aarde, op deze wijze: Daarom hoort nu dit, gij bedrukten! en gij dronkenen, maar niet van wijn! Alzo zegt uw Heere, de Heere en uw God, Die Zijns volks zaak twisten zal: ie, Ik neem de beker der zwijmeling van uw hand, de droesem van de beker mijner grimmigheid, gij zult die voortaan niet meer drinken. Maar Ik zal hem dien, die u bedroefd hebben, in de hand zetten, die tot uw ziel zeiden: uig u neder, dat wij over u gaan; en gij legdet uw rug neder als aarde, en als een straat dengenen, die daarover gaan" (Jes. 51 : 17, 19, 21 - —23). '
En tenslotte, om niet meer te noemen, denk ik aan de profetieën van Jeremia, die het ook verscheidene malen heeft over de drinkbeker in des Heeren hand, die zelfs van Babel, dat de Heere dienen moest als een tuchtroede over Israël en de volkeren, zegt: Babel was een gouden beker in de hand des Heeren, die de ganse aarde drpnken maakte" (Jer. 51 : 7). En ik mag zeker niet verzuimen te wijzen op de bevestiging van de oordeelsprofetieën van Jeremia door het gezicht van de drinkbeker des Goddelijken toorns, waaruit de volken op de rij af moesten drinken, beginnende van Jeruzalem. De Heere sprak na een lange rij van volken opgenoemd te hebben, tot wie de profeet gezonden werd, om ze te drinken te geven uit de beker van des Heeren hand: En het zal geschieden, wanneer zij weigeren zullen de beker van uw hand te nemen, om te drinken, dat gij tot hen zult zeggen: o zegt de Heere der heirscharen: ij zult zekerlijk drinken! Want ziet, in de stad, die naar Mijn naam genoemd is, begin Ik te plagen, en zoudt gij enigszins onschuldig gehouden worden? — gij zult niet onschuldig gehouden worden; want Ik roep het zwaard over alle inwoners der aarde, spreekt de Heere der heirscharen" (Jer. 25 vanaf vers 15.—29).
En in het Nieuwe Testament lezen wij: Desgelijks ook de drinkbeker na het Avondmaal, zeggende: eze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed, hetwelk voor u vergoten wordt" (Luc. 22 : 20). Dit is een belangrijk woord als wij het hebben over schaap en beker. En niet minder het volgende, dat ons oproept tot
een besliste keuze tussen beker en beker: Gij kunt de drinkbeker des Heeren niet drinken, en de drinkbeker der duivelen" (1 Cor. 10:21).
En dan ten slotte de allergewichtigste tekst inzake ons onderwerp: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan, — doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt" (Matth. 26 : 39).
Wat wij u noemden uit het Oude en uit het Nieuwe Testament, dat zijn geen losse teksten, als droog zand zonder enige innerlijke band. Neen! er is tussen deze woorden een oorzakelijk, een innerlijk, een onverbreekbaar verband. Door onze zonden is het, dat wij te drinken krijgen uit de smartelijke drinkbeker van het lijden, zoals dat vooral ook bij de Borg en Middelaar, Jezus Christus, is geweest door de zonden van al de Zijnen. Door onze afval van God is het dat wij gekozen hebben in Adam, en kiezen, de beker van zonde, wereld en duivel. En nu kan het niet uitblijven, of ons wordt, hetzij vroeg, hetzij laat, de beker van de grimmigheid Gods, de beker van Zijn gerichten en oordelen, aan de lippen gezet. Verschrikkelijk is het daaruit te drinken! Straks, zonder wedergeboorte en bekering, voor eeuwig. Dan geen druppel tot verkoeling van uw tong. Dan geen nodiging, liefelijk en dringend:
„O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren!" Dan drinken, ééuwig drinken, uit de beker van Gods grimmigheid. O, dat gij met heilige jaloersheid moogt leren zien op en luisteren naar de schapen van de Goede Herder, die vermoeid en uitcjeput, zó heerlijk gelaafd worden en zó overvloedig, dat zij mogen zingen: „Mijn beker is overvloeiende!" En dat daartoe dienstbaar jj^steld worden voor u, zowel de zoete beker van zovele zegeningen, die de milde Fontein aller goeden u op de hand zet, als ook de bittere beker van allerlei beproevingen, teleurstellingen, ziekten, sterfgevallen, van alles, wat deze aarde tot een tranendal maakt.
Blijf niet langer drinken uit de zwijmelbeker van zonde en wereld. Van buiten is het vaak een gouden beker, schitterend en verlokkelijk. Wij hebben het zo even gehoord, en dat geldt van Babel in de oudheid, maar ook van elk Babel in het heden, van de wereld en haar ijdelheden: „Babel was een gouden beker in de hand des Heeren, die de ganse aarde dronken maakt. Ach, er gaat van dat Babel der wereld met haar ijdelheid en zingenot zulk een sterke zuiging uit op het hart van onze jongeren, maar ook van ons ouderen. Als gij meent dat te boven te zijn, dan kent gij uzelf niet. Sommige facetten van die gouden beker mogen u misschien niet zo bekoren, maar er zijn andere, die ook uw begeerte opwekken. En ook diè ijdelheden, ook diè zonden, waarvan gij voorheen niet zo'n last had, kunnen in bepaalde omstandigheden, tijden en vormen eensklaps zo op u aankomen, dat zij u overmeesteren en meesleuren. Tot onze smart horen wij somtijds plotseling: die of die heeft gedronken uit de beker van zonde en zingenot, en is gevallen. Dat moet ons tot grote voorzichtigheid en waakzaamheid manen en wij moeten er de Heere voor danken, als wij bewaard zijn gebleven en door die gouden beker niet dronken zijn gemaakt.
Vooral moeten wij bidden om te mogen drinken uit de geheel andere beker, de beker van Gods genade, de kelk des heils, de beker van het water des levens, de beker gevuld met wijn en melk, voedzaam en verheugend. Dat kan, want zulk een beker is verworven door de Goede Herder Zelf. Hij heeft daartoe moéten, maar, Gode zij dank! ook willen drinken, die bittere drinkbeker van de toorn en de vloek Gods voor al de gegevenen des Vaders. Geen beker is zo bitter als Zijn beker, Hem in de handen gegeven naar het strenge recht Gods, door Hem aangenomen in Zijn grote bereidwilligheid, om aan dat recht genoeg te doen, en in Zijn onbegrijpelijke zondaarsliefde. Hij heeft gedronken, wat de Zijnen drinken moesten. Hij heeft aan het recht Gods volkomen genoeg gedaan. Na gedronken te hebben, zijn droesemen uitzuigende, kon Hij met grote stem uitroepen: „Het is volbracht!"
Zo heeft Hij verworven, voor zondaren, die zich dronken gedronken hebben uit die gouden beker Babel en al haar zonde, zingenot en ijdelheid. Die beker door de Goede Herder verworven, dat is de beker, waarvan de schapen Zijner weide mogen zingen: „Mijn beker is overvloeiende."
Deze beker wordt zondaren aangeboden in de prediking van het Evangelie van Jezus Christus en Dien gekruist. Welk een rijk en welgemeend aanbod! Welk een wonder van vrije genade! Welk een blijde boodschap! Wijs haar toch niet af. Weiger toch niet die aangeboden beker der verlossing. Maar, bid God om de hand des geloofs. Niet met de hand van uw eigen kracht, niet met de hand van uw eigen vroomheid kan deze beker worden aangenomen. Neen, dat kan alleen met de biddende, bevende hand des geloofs. Dit te mogen doen door de kracht des Heiligen Geestes geeft rust, vrede en vreugde in uw verbroken hart, in uw verslagen geest. Welk een wonder van genade, de beker van Gods toorn en grimmigheid verdiend, de beker der verlossing, ten koste van bitter lijden, van vloek en dood door de volkomen Zaligmaker verworven. De kelk des heils aan de arme, ontdekte zondaar aangeboden in de prediking van het Evangelie. Deze, onder de toepassing des Heiligen Geestes, als een onwaardige in het geloof aangenomen. En daarover zo wonderlijk bedroefd, in vertedering des harten, en zo onbegrijpelijk vertroost, in de vertroosting der Schriften door de andere Trooster. Hier iets van te mogen doormaken, dat is gadeloze ontferming, dat dringt tot zingen: „Mijn beker is overvloeiende." In die toon heeft Bunyan over zijn bekering geschreven onder de titel: „De genade Gods overvloeiende voor de voornaamste der zondaren."
Ja, dat is gadeloze ontferming, dat de Heere Jezus daartoe heeft willen spreken in de diepste diepte van Zijn vernedering: „De drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft, zou Ik dien niet drinken? " O, dat gij dat vooral bedenken moogt, mijri lezer, die wel eens hebt mogen drinken uit de kelk des heils. Het is alles uit Hem, en door Hem en tot Hem!
En uit die beker der verlossing mogen de schapen van de Goede Herder tèlkens weer drinken, en ook Zijn ooilammeren, die eten van Zijn bete en drinken van Zijn beker. Dat wordt ondervonden onder de verkondiging van het Evangelie van Jezus Christus en bij de bediening van het heilig Avondmaal. Telkens weer zijt gij vermoeid door uw afdwalingen. Hoe vaak zijt gij uitgeput door uw strijd tegen de zonde, tegen de vorst der duisternis met zijn aanvechtingen, tegen de wereld met haar gouden beker vol van verleiding. O, dat het maar door de trouw, de opzoekende liefde van de Herder kome bij de gedurigheid tot verootmoediging, tot klagend en biddend blaten, tot wederkeer!
Hoe ook vermoeid en uitgeput, de Goede Herder drenkt u uit Zijn beker. Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft. Hij laat u niet bezwijken op de weg. Hij voert u zachtken naar de hemelse schaapskooi. Daar zult ge, verlost van uw dwaalzucht, van uw dwaasheid, van al uw vijanden, niet meer hongeren en niet meer dorsten. Daar zal het niet maar bij ogenblikken, maar eeuwig zijn, tot lof en prijs van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest: „Mijn beker is overvloeiende." Zó overvloeiende, dat de eeuwigheid nodig zal zijn om er uit te drinken en toch geen vermindering. Zó overvloeiend, dat er altijd zal zijn overvloedige stof tot aanbidding.
Z.
S. v. D.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 oktober 1952
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 oktober 1952
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's