Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De profeet Elia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profeet Elia

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

TE ZARFATH

III.

En het geschiedde ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde; want geen regen was in het land geweest. Toen geschiedde het woord des Heeren tot hem, zeggende: Maak u op, ga heen naar Zarfath, dat bij Sidon is, en wöon aldaar; zie, Ik heb daar een weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude. Toen maakte hij zich op, en ging naar Zarfath. Als hij nu aan de poort der stad kwam, ziet, zoo was daar een weduwvrouw, hout lezende; en hij riep tot haar, en zeide: Haal mij toch een weinig waters in dit vat, dat ik drinke. Toen zij nu heenging om te halen, zoo riep hij tot haar, en zeide: Haal mij toch ook een bete broods in uw hand. Maar zij zeide: Zoo waarachtig als de Heere, uw God, leeft, indien ik een koek heb, dan alleen een handvol meels in de kruik, en een weinig olie in de flesch; en zie, ik heb een paar houten gelezen, en ik ga heen, en zal het voor mij en voor mijn zoon bereiden, dat wij het eten, en sterven. En Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga heen, doe naar uw woord; maar maak mij vooreerst een kleinen koek daarvan, en breng mij dien hier uit; doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat maken; want zoo zegt de Heere, de God Israëls: Het meel van de kruik zal niet verteerd worden, en de olie der flesch zal niet ontbreken, tot op den dag, dat de Heere regen op den aardbodem geven zal. En zij ging heen, en deed naar het woord van Elia; zoo at zij, en hij, en haar huis, vele dagen. Het meel van de kruik werd niet verteerd, en de olie van de flesch ontbrak niet, naar het woord des Heeren, dat Hij gesproken had door den dienst van Elia.

I Koningen 17 : 7—16.

Jehovah had Zijn dienstknecht uit het dal van de Krith naar Zarfath geroepen, en hem er mede bekend gemaakt, dat Hij in Zijn voorzienigheid het huis van een weduwe tot tijdelijke verblijfplaats had

aangewezen. De Heere leidde het aldus, dat Elia reeds bij de stadspoort de vrouw ontmoette, die hem zou onderhouden. Doch dit wist de profeet aanvankelijk nog niet. Gods bestiering beteekende geenszins, dat Elia met de handen in den schoot mocht neerzitten. Integendeel, hij moest onderzoeken, waar de Heere hem een woning bereid had; en zoo kreeg hij de vrouw, die hout sprokkelde, op de proef te stellen. Door haar gedrag en haar woorden maakte de Hemel het hem duidelijk, dat hij zijn verzorgster gevonden had.

En Elia zeidc tot haar: Vrees niet, ga heen, doe naar uw woord; maar maak mij vooreerst een kleinen koek daarvan, en breng, mij dien hier uit; doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat maken; want zoo zegt de Heere, de God Israëls: Het meel van de kruik zal niet verteerd worden, en de olie der flesch zal niet ontbreken, tot op den dag, dat de Heere regen op den aardbodem geven zal. En zij ging heen, en deed naar het woord van Elia."

Lezers, lezeressen, wij worden bepaald bij het geloof van de weduwe, maar tevens bij het geloof van den profeet. Wij beginnen met het laatste.

De vrouw had met tranen in de oogen haar nood uitgeklaagd. Zij kon nog éénmaal brood bakken voor haar kind en zichzelve, en dan grijnsde de hongerdood haar aan. Zou zulk een stumperd door Jehovah beschikt wezen, om Elia te helpen? Had zij niet veeleer zelf ondersteuning noodig? De profeet zal, met zijn verstand te rade gaande, tenminste geaarzeld hebben, of hij van deze vrouw wel een stukje brood mocht verlangen. De wijze evenwel, waarop zij, de geboren heidinne, over den God Israëls sprak, was voor Elia een vingerwijzing van Boven, dat de Heere hem in haar huis onderdak wilde verschaffen, en ook haar gezin van het noodige zou voorzien. Door de inspraak des Geestes stond de man uit Thisbe niet verlegen tegenover de omstandigheden; hij bood haar niet zijn verontschuldiging aan, dat hij haar om een bete broods had verzocht, doch sprak op rustigen toon: „Vrees niet." Daardoor betoonde Elia, dat hij er njet aan twijfelde, of hij in 's Heeren weg was. De stemmen, die hem influisterden, dat het dwaas, ja onredelijk was, om de weduwe als zijn verzorgster te beschouwen, legde hij het zwijgen op; geloovig aanvaardde hij Jehovah's hulp van een zijde, die aan vleesch en bloed naannemelijk toescheen. Door het „Vrees iet" zocht hij de onthutste vrouw tot bedaren te brengen; door dit woord legde ij bovendien getuigenis af van zijn eigen almte, welke in zijn Godsbetrouwen haar ortel had. „Vrees niet" — in de stem en n het oog van den profeet zal mededooen met de benarde weduwe gelegen heben; de innerlijke ontferming van den eerderen Elia weerkaatste zich in den hisbiet. Aan een doodsbaar, bij de poort an Naïn, hooren wij Christus tot een eduwe zeggen, wat Zijn voorlooper bij e poort van Zarfath zeide. Hoe menigaal kwam het „Vrees niet", teeder en ajesteitelijk tegelijk, over de lippen van den Zaligmaker. Dan stilde Hij den storm in een geprangd gemoed, gelijk Hij den wind en de golven op het Galileesche meer bedwong. Sprak Hij alzoo ook wel eens tot ons, met moederlijke innigheid en met vorstelijke fierheid, wanneer onze benauwenissen over tijdelijke of eeuwige belangen zich vermenigvuldigden? Als wij zelf ons bevende hart trachten te sussen, pleisteren wij met looze kalk; doch indien Hij Zijn mond opent en Zijn hand opheft, daalt de vrede neer, welken de wereld noch geven, noch rooven, kan.

„Vrees niet, ga heen, doe naar uw woord.' De weduwe had aan Elia verteld, dat zij hout sprokkelde, om van haar laatste restje meel en olie een broodkoek te bakken. In aansluiting daaraan zeide de profeet: „Doe naar uw woord." Zij zou voor zich en haar jongen de spijze toebereiden. Ach, het was voor die twee slechts een karig rantsoen. Nochtans vervolgde Elia: „Maar maak mij vooreerst een kleinen koek daarvan, en breng mij dien hier uit; doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat maken." Vraagt niet verontwaardigd, of de profeet zóó zelfzuchtig was, dat hij van den armelijken maaltijd nog plunderen wilde, en voor zijn eigen persoon zelfs allereerst een portie opeischte. Neen, verdenkt hem niet van harteloosheid; in normale omstandigheden had hij geen brok van het eenig-overgebleven brood door zijn keel kunnen krijgen. Maar ziet in zijn schijnbaar hardvochtige opdracht de openbaring van zijn geloof. Hij was er innerlijk van verzekerd, dat Jehovah de weduwe gesteld had als zijn verzorgster; nu, dan moest hij ook, gehoorzaam aan Gods beschikking, een deel van haar brood vorderen, en niet uit overwegingen van menschlievendheid haar den geheelen koek laten behouden.

Elia was er evenzeer van verzekerd, dat Jehovah verder zou zorgen, wanneer het restant van meel en olie was opgebruikt. Indien de vrouw handelde overeenkomstig zijn aanwijzing — dat is dus: volgens Jehovah's wil — zou zij er stellig niet te kort bij komen. De profeet besloot dan ook met deze woorden: „Want zoo zegt de Heere, de God Israëls: Het meel van de kruik zal niet verteerd worden, en de olie der flesch zal niet ontbreken, tot op den dag, dat de Heere regen op den aardbodem geven zal." De opmerking, welke wij reeds eerder maakten, wordt ook hier bevestigd, namelijk dat de Heere aan Zijn gebod genadiglijk een belofte verbindt. Als de vrouw volgzaam in Jehovah's weg ging, zou de barre nood in haar woning immers een einde nemen. Lezers, lezeressen, Sion heeft een goedertieren Koning. Een mensch, die Gods inzettingen waarneemt, kan nergens aanspraak op maken, want hij verricht enkel, wat hij schuldig is te doen. Bovendien is hij, in zichzelven aangemerkt, onwillig en onmachtig tot hetgeen den Heere behaagt; zonder de bekwaammaking des Geestes zal hij nimmer iets voortbrengen, dat aan den Allerhoogste welgevallig is. En toch kroont de Heere het werk, waartoe Hij Zelve in staat stelt: toch keert Hij een genadeloon, een hoog genadeloon, uit aan degenen, die niet meer dan onnutte dienstknechten en dienstmaagden zijn. Eén stuk brood, op last van God aan Elia gereikt — en de Almachtige weert den dreigenden hongerdood van het huis der weduwe af! Hebt gij er kennis aan, dat de Heere klaarlijk laat bemerken, hoe Hij Zich verlustigt in de vruchten der gerechtigheid, door Zijn eigen hand gekweekt?

Eerst Elia een kleinen broodkoek — vervolgens de weduwe en haar zoon het overige. Neen, gij vindt geen aanmatiging meer in het optreden van den Thisbiet. Het ging niet om den man als particulier persoon, maar om den profeet in zijn ambtelijke bediening. In plaats van: „Eerst Elia, vervolgens de weduwe en haar zoon", mogen wij dan ook wel schrijven: „Eerst de zaak des Heeren, vervolgens de belangen der vrouw." Daar ligt een wet van het Koninkrijk Gods voor ons — een wet, die wij menigwerf aldus omkeeren: „Eerst ik, vervolgens de zaak des Heeren, als... er tenminste nog wat overblijft." Het ware leugenachtig, zoo wij ontkenden, dat de tijden voor velen onder ons zwaar zijn. Voor menigeen is het een dagelijksch vraagstuk, hoe de inkomsten en de uitgaven in evenwicht kunnen worden gehouden. Daar zijn er niet weinigen, die zich familie van de berooide weduwe te Zarfath gevoelen. Wij moeten bezuinigen — er is geen ontkomen aan. En waarop bezuinigen heel wat menschen, die tot een kerk behooren, het eerst? Niet op een winterjas of een japon, hoewel deze nog best een jaar gedragen kunnen worden; niet op genotmiddelen, ofschoon een koekje en een sigaret minder geen ernstig verlies zouden beteekenen; niet op dingen, welke het leven stellig veraangenamen, maar toch nimmer onmisbaar mogen worden geacht. Neen, ons Ik zal zoo lang mogelijk het volle pond ontvangen. Maar men bezuinigt op de collecten tijdens de godsdienstoefening; op de contributies voor vereenigingen in de gemeente; op de bijdragen voor de Zending, voor liefdadige instellingen, voor allerlei arbeid in den wijngaard des Heeren. Verstaat mij goed; sommigen zijn waarlijk gedwongen door de tijdsomstandigheden, om hun giften te besnoeien; zij doen het met een bloedend hart, en het ware hoogst ongepast ook maar één woord van afkeuring te doen hooren. Doch daarnaast zijn anderen, die wij allerminst onbillijk bejegenen, als wij hun de vraag voorleggen: „Handelt gij recht, door de onvermijdelijke inkrimping van uw uitgaven te beginnen bij de zaak des Heeren? Mogen de belangen van Gods Koninkrijk de sluitpost uwer rekening zijn? " Lezer, lezeres, indien uw naam is genoemd, zie op de weduwe van Zarfath; laat u door haar beschamen, en leere zij ons betere dingen. * * *

Wij overdachten het geloof, dat in Elia tot openbaring kwam. Letten wij thans op de vrouw, die voor den profeet stond. Sober is de mededeeling van de Schrift: „En zij ging heen, en deed naar het

woord van Elia." Deze eenvoud van het verhaal bevat een wenk: wij zullen de geboren heidinne niet bewierooken. Maar wel mag, tot roem van Gods genade, gesproken worden over hetgeen zij heeft gedaan.

Het is ons reeds bekend, dat de Heere een goed werk in haar had begonnen. Een aanvankelijk geloof in Jehovah, als den levenden God, was in haar gelegd. Over den middellijken weg is niets vermeld, maar kennelijk had de Heilige Geest deze aanbidster van Baal aangeraakt en eenigermate in bearbeiding genomen. Haar zwakke geloof kwijnde echter, en was haar in het minst niet tot steun. Zij verwachtte niets van Jehovah, al beleed zij, dat Hij de levende God is. Als een, die geen uitzicht heeft, had zij tot Elia gesproken over den laatsten maaltijd, dien zij met haar kind zou houden, om daarna den hongerdood te sterven. Kwijnende was haar geloof. Werd het niet geheel uitgebluscht door Elia's oogenschijnlijk wreeden eisch, om van haar armoedig bezit nog een portie aan hem af te staan? Heeft zij in verontwaardiging betuigd, dat zij Jehovah verachtte, dewijl Hij zulk een ongevoeligen, onbarmhartigen, volgeling had? Neen, wonderlijk, haar ontluikende geloof kwam onder Elia's woorden in vollen bloei te staan; haar ingezonken geloof verhief zich als op adelaarswieken; haar smeulend geloof schoot lichtende, verwarmende vuurvlammen uit. Zij heeft niet bits tot den profeet gezegd: „Om een stuk brood van mij te bemachtigen, wilt gij mij wat op de mouw spelden. Vertel maar aan anderen, dat hun meel en olie niet zullen opraken; mij kunt gij met zoo n fabeltje niet beet nemen." Niets van dat alles. Zij heeft haar hoofd en haar hart gebogen onder het „Zóó zegt de Heere, de God Israëls." Onweerstandelijke genade deed Elia het zwijgen opleggen aan zijn eigen redeneeringen; en dezelfde genade werkte ook in de vrouw. Zij heeft 's Heeren woord gehoord en aangenomen; zij heeft het gebod aanvaard, en de belofte omhelsd. Waarlijk, wat de Zaligmaker tot de Kananeesche vrouw zeide, is ook op haar landgenoote, de weduwe te Zarfath, van toepassing: „O vrouw, groot is uw geloof" (Matth. 15).

„Zij ging heen, en deed naar het woord van Elia." Het sprokkelhout nam zij op, en zonder dralen keerde zij huiswaarts. Wat was zij veranderd! Ziet, haar voeten sleepen niet moeizaam over den grond, en uit haar gelaatstrekken is de wanhoop verdwenen. Wat was zij veranderd! Met opgewektheid legde zij, in haar woning gekomen, vuur aan; en onbekommerd bakte zij de broodkoeken. Haar hand zal gebeefd hebben, niet van angst voor de toekomst, maar van ontroering over Gods uitredding. Wat was zij veranderd! Ja. omdat zij geloofde, omdat zij zich hield aan V Heeren woord — aan Zijn bevel en aan Zijn toezegging. De vrouw had dit niet van zichzelve; maar na de voorbereidende genade schonk de Hemel haar de genade der overgave, de genade van vertrouwen en gehoorzamen. Haar kennis omtrent de Waarheid was waarschijnlijk gering — Elia zal haar in de maanden, die volgden, wel breeder onderwezen hebben — doch de wortel der zaak. het wézen des geloofs, werd in haar gevonden.

Lezers, lezeressen, in kennis overtreffen wij allicht de weduwe van Zarfath; van der jeugd af aan zijn wij immers onderricht. Maar evenaren wij — ik spreek niet van overtreffen —-haar rotsvast geloof? De vraag stellen beduidt de oogen neerslaan. De Geest der genade en der gebeden make er ons onrustig en jaloersch bij; Hij drijve ons aan tot de smeeking van den benarden vader: „Ik geloof, Heere, kom mijn ongeloovigheid te hulp." Tracht niet uzelven tot een geloovige te maken; in dagen van voorspoed gevoelt gij er u rijk mede, doch wanneer het spannen gaat, zal uw ontgoocheling te bitterder wezen. Het geloof, dat wij onszelven verschaffen, laat de booze onaangevochten; hij weet wel, dat het waardeloos is, en dat wij er zijn onderdanen mede blijven. Een waar, een geschonken, geloof blijft echter niet onbestreden; want wat Gods gunst werkt en geeft, is een doorn in het oog van duivel, wereld en eigen vleesch. Ik heb er ontmoet, die steeds konden roemen, totdat... de tegenslag kwam; het einde verklaarde het begin. Daarentegen heb ik ook kleintjes gekend, die evenmin als de weduwe van Zarfath durfden mijnen, en in wie het goede werk Gods lieflijk, stralend, tot openbaring kwam, juist toen het heel donker werd. Gelijk de vrouw zag op Elia, den gezant van Jehovah, zoo worde onze blik telkens weer — telkens weer. want, och, onze oogen dwalen zoo spoedig af — gericht op Jezus Christus, den meerderen Elia, in Wien en door Wien Gods beloften ja en amen zijn.

Utr.

Utr.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 oktober 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De profeet Elia

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 oktober 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's