Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De profeet Elia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profeet Elia

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

TE ZARFATH

IV.

En het geschiedde ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde; want geen regen was in het land geweest. Toen geschiedde het woord des Heeren tot hem, zeggende: Maak u op, ga heen naar Zarfath, dat bij Sidon is, en woon aldaar; zie, Ik heb daar een weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude. Toen maakte hij zich op, en ging naar Zarfath. Als hij nu aan de poort der stad kwam, ziet, zoo was daar een weduwvrouw, hout lezende; en hij riep tot haar, en zeide: Haal mij toch een weinig waters in dit vat, dat ik drinke. Toen zij nu heenging om te halen, zoo riep hij tot haar, en zeide: Haal mij toch ook een bete broods in uw hand. Maar zij zeide: Zoo waarachtig als de Heere, uw God, leeft, indien ik een koek heb, dan „alleen een handvol meels in de kruik, en een weinig olie in de flesch; en zie, ik heb een paar houten gelezen, en ik ga heen, en zal het voor mij en voor mijn zoon bereiden, dat wij het eten, en sterven. En Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga heen, doe naar uw woord; maar maak mij vooreerst een kleinen koek daarvan, en breng mij dien hier uit; doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat maken; want zoo zegt de Heere, de God Israëls: Het meel van de kruik zal niet verteerd worden, en de olie der flesch zal niet ontbreken, tot op den dag, dat de Heere regen op den aardbodem geven zal. En zij ging heen, en deed naar het woord van Elia; zoo at zij, en hij, en haar huis, vele dagen. Het meel van de kruik werd niet verteerd, en de olie van de flesch ontbrak niet, naar het woord des Heeren, dat Hij gesproken had door den dienst van Elia.

I Koningen 17 : 7—16.

Een zware zaak had Elia van de weduwe gevorderd: van haar armzalig restant voedsel zou zij nog een gedeelte voor hem afzonderen. Zelfs moest zij eerst aan hem een broodkoek brengen, en pas daarna mocht zij voor zichzelve en haar kind zorgen. Wel had de profeet, in naam van zijn Zender, aan de opdracht een belofte verbonden; Jehovah zou haar rijkelijk beloonen, wat zij voor Zijn knecht deed, door het meel in de kruik en de olie in

de flesch niet te doen ontbreken *— 1 maar desondanks ware het niet bevreemdend geweest, zoo de kommervolle vrouw verontwaardigd aan Elia den rug had toegekeerd.

De geschiedschrijver vervolgt: „En zij ging heen, en deed naar het woord van Elia." Zonder ophef, als ware het de gewoonste zaak van de wereld, wordt ons medegedeeld, dat de vrouw gehoorzaamd heeft. Indien wij de historie hadden te boek gesteld, zouden wij allicht een lofrede op het geloof der weduwe hebben gehouden, en haar deugden breed hebben uitgemeten. De Bijbel is echter wars van menschverheerlijking; God alleen is groot, en Hij moet de eere ontvangen voor het goede, dat in deze heidinne werd aangetroffen, want het was door Hem in haar gewrocht. „Zij ging heen, en deed naar het woord van Elia" - — de eenvoudige woorden, aan eJke opsmuk gespeend, kunnen ons stil maken, en doen fluisteren: „O vrouw, groot is uw geloof; zulk een geloof werd zelfs in Israël niet gevonden." Och, wat praten wij over het Israël van Achabs dagen; keeren wij liever tot onszelven in. Verlaten wij ons zonder uitbeding op het woord des Heeren? Het stellen van de vraag sluit in zich, dat wij ons hoofd beschaamd hebben te buigen. Wij zijn van kindsbeen af onderricht aangaande Jehovah's machtige werken voor een hulpeloos en behoeftig volk; onze kennis van Zijn gunst en alvermogen overtreft verre de schamele wetenschap der vrouw uit Zarfath; wij zingen met open mond: „Daden, als Gods groote daan, treft men nergens elders aan." En ondertusschen... wanneer wij geen uitkomst zien, dan is er geen uitkomst; wanneer ons iets onmogelijk toeschijnt, dan is het ook onmogelijk — alle bemoedigingen en toezeggingen des Hemels ten spijt.

Hoe zelden hebben wij houvast aan Gods woord; hoe weinig leven wij uit Zijn beloften, al zijn zij in Christus Jezus ja en amen. „Zij ging heen, en deed naar het woord van Elia." Ziet haar in uw verbeelding huiswaarts keeren, met het sprokkelhout op haar rug; haar voorheen wankele stap is verstevigd, omdat zij leunen mag op een boodschap, die weliswaar ongelooflijk in de ooren klinkt, doch desalniettemin hecht is als graniet. Ziet haar terug komen met een lach op het door zorgen gerimpeld gelaat, en een broodkoek aan Elia toereiken. De somberheid is uit haar oog geweken, de vrees trilt niet om haar lippen; zij staat in de zekerheid des geloofs, en mag betuigen, evenals Maria te Nazareth: „Mij geschiede naar Uw woord." Lezers, lezeressen, vragen wij toch, dat zulk een geloof door den Heiligen Geest in ons gewekt of versterkt worde. Dat wij niet bouwen op onszelven; dat wij het niet verwachten van menschen en omstandigheden; maar dat het zij: „Ik steun op God, mijn toeverlaat, dies heb ik niets te vreezen."

Andermaal is de weduwe door de stadspoort Sarepta binnengegaan; thans in gezelschap van Elia. Dat was een nieuw bewijs van het geloofsbetrouwen, hetwelk in haar gelegd was. Zij had niet geaarzeld, den man Gods logies te verschaffen, ofschoon haar sobere voorraad voedsel bedenkelijk was geslonken door het brood, dat zij aan Elia bracht. Zij is niet te rade gegaan met haar eigen verstand, doch heeft haar gedachten gevangen leeren geven tot de onderworpenheid aan Jehovah's beschikking. Gelukkige vrouw! Tevoren moest zij klagen: „Een enge band hield mij bekneld" — thans mocht zij roemen, dat gezangen van bevrijding haar omringden, daar de Heere haar in de ruimte had gesteld. Heil ons, zoo haar uitnemende voorrecht ons niet onbekend is.

„Zoo at zij, en hij, en haar huis, vele dagen. Het meel van de kruik werd niet verteerd, en de olie van de flesch ontbrak niet, naar het woord des Heeren, dat Hij gesproken had door den dienst van Elia." Deze mededeeling verplaatst ons in de woning der weduwe; de jammer van de groote droogte, die ook het Foenicische land teisterde, ging er door de goede hand Gods aan voorbij. De vrouw en haar „huis" (haar kleine gezin, waartoe immers slechts één zoon behoorde) kwamen niets te kort, terwijl er voor Elia tevens een genoegzaam deel was. Wij zeggen doorgaans, dat de kruik en de flesch nooit ledig waren — dat is ook zoo. Doch het is even waar, dat de kruik en de flesch nimmer vol waren. De voorraad was nog toereikend voor één maaltijd, toen Elia de vrouw ontmoette; en deze toestand bleef bestendigd. De Heere gaf geen overvloed, zoodat er proviand aanwezig was voor een week tegelijk. Hij handelde als aan de beek Krith, toen de raven des morgens en des avonds een rantsoen brood en vleesch aandroegen. God houdt Zijn kinderen kort, opdat het kome tot geloofsbeoefening. lederen dag stond het drietal aan den rand van den hongersnood, en moesten zij bij vernieuwing leeren, uit 's Heeren hand te leven; eiken ochtend naderden zij in bedelaarsgestalte voor Jehovah's aangezicht, met de smeeking: „Geef ons heden ons dagelijksch brood", en eiken avond knielden zij in het gewaad des lofs voor hun Verzorger en Weldoener. Hoe feestelijk zullen de maaltijden geweest zijn, waar God Zelve kennelijk de Gastheer was; en hoe hartelijk zal de bede zijn opgezonden: „O Vader, die al 't leven voedt, kroon onze tafel met Uw zegen." De 146e Psalm werd op treffende wijze aan het drietal bevestigd: „De Heere richt de gebogenen op; de Heere bewaart de vreemdelingen; Hij ioudt den wees en de weduwe staande." De feestelijke disch was voorts een tafel van eendracht en wederzijdsche genegenheid; waar de Heere het middelpunt vormde, daar lagen ook onderlinge banden, en kwam de gemeenschap der heiligen openbaar. Een gevoel van saamhoorigheid omstrengelde deze menschen, die aten van één brood, uit Gods milde hand verkregen.

Rijst er geen jaloerschheid bij ons op, wanneer wij onze maaltijden vergelijken met de bovenstaande teekening? Al ontvangen wij onze nooddruft niet op buitengewone wijze, doch in den middellijken weg, zoo blijft nochtans de 145e Psalm van kracht: „Gij doet Uw hand open, en verzadigt al, wat er leeft, naar Uw welbehagen." Maar... zelden staat deze waarheid ons klaarlijk voor den geest, al is er vóór het eten een gebed gedaan. Wij zijn verzonken in onze beslommeringen, of hebben het druk over de gebeurtenissen van den dag. Het samenzijn wordt spoedig beëindigd, want deze moet naar school, gene naar kantoor, een derde naar een vergadering. Haastig zijn de borden geledigd, haastig (indien het nog geschiedt) wordt een stukje uit den Bijbel voorgelezen, en het gezin stuift uiteen. Soms is er van samenzijn nauwelijks sprake, dewijl de een pas binnenkomt, wanneer de ander al weer aanstalten maakt om te vertrekken. Waar blijft op die manier het dankbare besef, dat wij eiken maaltijd de gasten zijn van den Heere der heeren, die ons verzondigd bestaan nog door Zijn goede gaven om Christus' wille onderhoudt? Wat komt er door ons gejaagde en ongeregelde leven terecht van een feestelijk aanschikken en eendrachtig aanzitten? Ik Veet het: de inrichting onzer maatschappij maakt het in vele gevallen ondoenlijk, verbeteringen aan te brengen. Maar houdt dan tenminste den Zondag in waarde; allereerst en allermeest natuurlijk, om den drieëenigen God te mogen ontmoeten, doch bovendien om, als leden van één gezin, in eikaars gezelschap te verkeeren. Ook in kerkelijke kringen is het kwaad doorgedrongen, dat zelfs de rustdag de huisgenooten verstrooit, en niet vereenigt. Er zijn jongelui, voor wie de ouderlijke woning niet veel anders is dan een hotel; vader en moeder weten maar weinig van het doen en laten hunner kinderen, en zijn onbekend met hetgeen er in het innerlijke van hun zoon of dochter omgaat. Uit de gezinnen worden kerk, staat en maatschappij opgebouwd. De toestand van de gezinnen oefent invloed op de wijdere gebieden der samenleving. Als de verhoudingen in huis niet deugen, worden de nadeelige gevolgen buitenshuis, in het openbare leven, gezien. Zoowel voor de enkelingen, als voor de gemeenschap, is het te wenschen, dat de Heilige Geest, die met Zijn zegeningen intrek nam in de woning te Zarfath, onze gezinnen onder Zijn leiding stelle; opdat ouderen en jongeren tegader naar den Heere vragen, en gezamenlijk in Jehovah's wegen wandelen.

De weduwe, de heidinne, en Elia, de Jood, zaten aan één tafel, etende het brood Gods. Aanschouwt in dit huiselijk tafereel een voorafschaduwing, van hetgeen Jezus Christus zou bewerken. Hij, de meerdere Elia, heeft den middenmuur des afscheidsels tusschen het oude bondsvolk en de andere natiën afgebroken. Jesaja profeteerde er van, dat Jehovah op Zijn Sionsberg een maaltijd zou aanrichten voor alle volkeren (Jes. 25). Denkt gij er wel eens aan, dat de Heere het manna Zijns Woords gereed zet voor blan-

ken, bruinen en zwarten? Er is plaats aan Zijn disch voor Europeanen en Aziaten, voor Eskimo's en Zoeloe's en Toradja's. De weldaden van den Pinksterdag zullen genoten worden tot aan het uiterste der aarde. Vergeet het niet, wanneer gij des Zondags moogt opgaan, dat millioenen uit alle windstreken desgelijks doen; en vraagt, dat zij, wier taal gij niet kunt verstaan, één met u zijn in eetlust en in dankbaarheid voor de ontvangen verzadiging. Een veelstemmig lied klinkt na den maaltijd op, tot eere van den grooten Gastheer, die in liefderijk erbarmen hongerigen mildelijk voedt. Lezers, lezeressen, dat ook onze tong voor dit indrukwekkende Hallelujah worde losgemaakt.

Aangename gesprekken zullen gedurende den maaltijd, en ook op andere uren van den dag, in de woning te Zarfath zijn gevoerd. Al was het beginsel des nieuwen levens in haar gelegd, toch was de weduwe nog zoo onkundig aangaande de geestelijke zaken; en nu schonk de Hemel haar in Elia een uitnemenden meester, om haar breeder te onderwijzen. Hoe leergierig zal zij naar den profeet geluisterd hebben; waarlijk, zij kreeg van zijn onderrichting nooit genoeg. En Elia werd verblijd; in Israël vond hij geen gehoor, doch in het heidenland ontmoette hij een ziel, die aandachtig zijn lessen volgde, en opwies in kennis en genade. Wat dunkt u, zal de leerlinge door Gods bekwaammaking ook wel niet eens tot steun voor haar leeraar zijn geweest? Onze tekst zegt, dat Elia „vele dagen" te Zarfath verbleef. Wellicht greep de neerslachtigheid hem soms aan, omdat het oordeel der droogte zijn volk niet tot bekeering leidde. En dan mocht de vrouw in alle eenvoudigheid een woord van bemoediging spreken voor hem, tegen wien zij zoo hoog opzag.

Het wordt ook thans waargenomen, dat een kleine in eigen oog tot een hand en voet mag wezen voor een ander, dien hij 'in geestelijk opzicht als zijn meerdere beschouwt. Dit behoeft ons niet te verwonderen. Op zichzelven aangewezen, zijn de meergevorderden evenmin als de eerstbeginnenden in staat, aan den naaste een geestelijke handreiking te doen. De Heere moet er aan te pas komen. Indien Hij de Sionieten niet in Zijn dienst neemt, en tot Zijn werktuig stelt, staan de Elia's even verlegen en machteloos als een pas-bekeerde heidinne. Doch bewapend met het woord der Waarheid, is een weduwe uit Sarepta tot steun voor den man uit Thisbe. Levendig herinner ik mij een ouderling, die tot de eikeboomen der gerechtigheid werd gerekend, en wiens toestand zeer ingezonken was. Uit den wijden omtrek kwamen vaders in Christus en moeders in Israël hem bezoeken; doch hun toespraak en voorbede maakten aan zijn afgezaktheid geen einde. Op een avond kwam een boerenknecht een stuk gereedschap bij hem leenen. Er ontspon zich op het erf een gesprek, dat in de kamer werd voortgezet, en geruimen tijd duurde. Dit onderhoud was het van God beschikte middel, waardoor de ouderling weer op zijn plaats kwam. De knecht stond niet bekend als iemand, met wien wat gebeurd was; hij had zichzelven ook nooit iets toegeschreven. En deze „gewone" man, gelijk er velen in de gemeente zijn, was dienstbaar om „een Elia" voort te helpen. Hier wordt ons een behartenswaardige wenk gegeven: verwacht het niet van een begenadigden leeraar, van een diep-ingeleiden broeder, van een krachtdadig-bekeerde zuster — ook de zoodanigen zijn van zichzelf enkel ijdelheid. Neen, onze verwachting zij van den Heere; Hij alleen werkt wonderen. Indien het Hem behaagt, daarbij een mensch als middel te gebruiken, zoo is de onaanzienlijke weduwe van Zarfath gelijk slijk aan Zijn heilige vingeren, en Elia, de beroemde profeet, is eveneens slechts slijk — en niets meer.

Temidden van een heidensche omgeving leefde het drietal onder een open hemel. „Vele dagen" zorgde de getrouwe Verbondsgod naar lichaam en ziel voor hen; tusschen de Baaisdienaars zag Jehovah Zijn beminden, hen kronende met Zijn gunst. In de groote steden, maar ook op menig dorp, kunnen de vrienden der Waarheid zich eenzaam gevoelen. Zij zijn omringd door lieden, die uit een ander beginsel leven, en de belijdenis der vaderen gram zijn. Er is weinig of geen gelegenheid, op te gaan onder een zuiverschriftuurlijke prediking. Wellicht zijn er lezers en lezeressen van ons Weekblad, wier toestand in deze enkele regels geteekend is. Ik groet hen in hun moeilijke omstandigheden, en bid hun toe, dat zij familie mogen zijn van Elia en de weduwe. Laat het wezen, dat uw buren u links laten liggen, en uw medeburgers de schouders over u ophalen — het is hard; doch als gij eenigermate kennis hebt aan 's Heeren milde handen en vriendelijke oogen, zoo zijn er toch zoete druppels in uw bitterheid. Jehovah deed Elia en de weduwe elkaar ontmoeten, opdat de gemeenschap der heiligen mocht worden gevierd. De profeet zat niet meer alleen bij de Krith, en de vrouw woonde niet meer alleen in het afgodische Sarepta. Zoo wil de Heere nog huisgenooten des geloofs met elkaar in aanraking brengen, wanneer de weg te veel dreigt te wórden; Hij wil hen sterken, zoodat zij elkaar door Zijn kracht tot steun kunnen zijn. Zulks is mogelijk door onderlinge gesprekken, maar ook door briefwisseling. Gij, die u eenzaam gevoelt, klaagt uw nood aan den Heere en vraagt Hem om reisgezelschap op den tocht naar Sion. Maar overweegt ook eens, of gij soms te hard klaagt. Is het werkelijk zóó, dat gij letterlijk met niemand uit uw buurt geestelijk contact hebt? Of... maakt gij u aan eenige overdrijving schuldig, en miskent gij daardoor de goedertierenheid Gods? Zijn er ook geen leden van een zusterkerk, met wie gij aan tafel moogt zitten? In de woning te Zarfath waren Jood en heiden bijeen. Wanneer de Heere ons een soortgelijk huis bereidt, voegt Hij evenzoo Hervormden en Gereformeerden samen; op de hoofdzaken des geloofs richt zich aller aandacht, en de kerkmuren vallen er bij weg.

Ondanks den grooten afval zijn er onder ons nog de woningen van Zarfath, waar het Woord gezag heeft, waar de ontferming des Vaders over doemschuldige zondaren wordt aangebeden, waar de weldaden des Zoons worden afgesmeekt, waar de toepassing des Geestes wordt lofgezongen. De Drieëenige laat Zijn volk niet verhongeren; de bodem van meelkruik en olieflesch komen wel eens zichtbaar, docl^ ter rechter tijd schenkt Jehovah, om Zijns grooten Naams wille, ook weder een aanvulling, welke het hart verheugt.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 oktober 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De profeet Elia

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 oktober 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's