Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mijn Herder

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mijn Herder

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Psalm 23.

Daar wij Psalm 23 nu niet allereerst overdenken in zijn verschillende onderdelen, maar als de éne Herderspsalm, om niet in de fout te vervallen, dat wij door de bomen het bos niet zien, willen wij ook nu weer onze meditatie beginnen met het lezen van deze Herderspsalm. In uw gedachten moet gij het u maar zo voorstellen, dat wij, lezers van het Gereformeerde Weekblad, een gemeenschap vormen. En dat is toch ook werkelijk zo: wij vormen een gemeenschap, samengebonden door de band des Woords, en de band van dezelfde belijdenis. Wij vormen, naar ik uit brieven meermalen zie, een soort oecumenische gemeenschap, daar wij behoren tot verschillende kerken, die tezamen toch altijd nog vormen de Gereformeerde gezindheid. Het bloed kruipt ook hier nog, waar het niet gaan kan. En daar is, naar ik ook verblijdend mag opmerken, niet alleen gemeenschap door de band des Woords en der belijdenis, er is bij een kern in ons midden ook een gemeenschap van zulken, die de Heere mogen vrezen. Nog deze week ontving ik een brief met de ondertekening: „Uw vriend en metgezel". Een - kostelijk voorrecht is het, dat er onder onze lezers een levende kern is, die wel eens mag zingen:

Ik ben een vriend, ik ben een metgezel Van allen, die Uw naam ootmoedig vrezen, En leven naar Uw Goddelijk bevel.

Dank er de Heere voor, mijn lezer, als gij ook zulk een vriend en metgezel door genade moogt zijn.

Welnu, wij lezen dan samen nog eens, moge het zijn, biddend, om de leiding, om de inleiding van de Heilige Geest, de door die Geest geïnspireerde 23ste Psalm, de liefelijke Herderspsalm.

1. Een Psalm van David. De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.

2. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden en voert mij zachtkens aan zeer stille wateren.

3. Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid om Zijns Naams wil.

4. Al ging ik ook in een dal der schaduwe des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw* staf, die vertroosten mij.

5. Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende.

6. Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen alle de dagen mijns levens; en ik zal in het huis des Heeren blijven in lengte van dagen.

Het is mij, als hoor ik in deze Psalm in Oud-Testamentische beelden en woorden het schone antwoord van de 1ste Zondag van onze Heidelbergse Catechismus op de aangrijpende, persoonlijke vraag: Welke is uw enige troost, beide in het leven en in het sterven?

Overdenk dit antwoord maar eens, tezamen en in verband met het: De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken, en wat er verder volgt in deze Herderspsalm.

Ik heb zelf ook een lieflijke herinnering aan de overdenking van onze Psalm. Dat mag ik hier, geloof ik, wel eens vertellen. Moge het zijn tot lof en prijs van Hem, Die mij in zijn grote genade deze overdenking gaf. Het gebeurde in het jaar 1936, het jaar, waarin ik in September ineengestort was. Enige weken daarna zou ik voor het eerst weer preken. Dit zou gebeuren in een kleine beurt, een middag-doopdienst. 's Morgens was ik zeer onrustig, doordat ik gevoelde, dat hoofd en lichaam nog zo zwak waren. Voor de dienst ging ik nog een paar uur rusten, om onder Gods zegen kracht te vergaderen. Onrustig lag ik te zuchten en te klagen. En toen gebeurde het grote wonder, dat ik op verborgen wijze, met kracht bepaald werd bij Psalm 23. Ik mocht die Psalm langzaam enkele malen opzeggen en overdenken. En ook toen bleek het weer: „waar het woord des Konings is, daar is heerschappij." De golven van onrust en angst, die in mij op en neer rolden, gingen liggen. Er kwam een zoete, weldadige rust in hart en hoofd. O, wat was mij tot troost dat: „De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken!" Hóe de Heere het maken zou, wist ik niet, maar ik mocht geloven, dat Hij het goed zou maken. En dat heeft Hij gedaan door Zijn kracht in mijn zwakheid te volbrengen. Zo is Psalm 23 ook voor mij persoonlijk een onvergetelijke Psalm geworden. En er zullen er waarschijnlijk onder onze lezers wel meerderen zijn, die liefelijke herinneringen hebben aan deze Herderspsalm. Er zijn in het leven van de schapen van Christus zovele nuttige en liefelijke leidingen, al zijn ze meermalen gepaard met zeer moeilijke wegen.

Van die leidingen zingt David, de lieflijke in Psalmen, immers aldus: , , Hij leidt mij in het. spoor der gerechtigheid om Zijns naams wil. Al ging ik ook in een dal der schaduwe des doods, ik zal geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf die vertroosten mij." In verband met die leidingen van de Goede Herder schreef een lezer uit Zeeland mij, zoals hij wel meer doet, omdat hij mee mediteert (dat zijn de beste lezers! Moogt gij ook wel eens mee mediteren? ) het volgende, dat ik ook onze gemeenschap van lezers niet wil onthouden: , , De geschiedenissen Jakobs (daar had ik immers aan herinnerd), het op zijn knietjes grazende schaap. Op vele plaatsen in Zeeland gaan de schaapherders in de zomer met hun schaapkudde langs de zeeweringen de schorren afweiden, want die schorren komen bij afgaand water geheel bloot, en dan bij morgen-en avond-getij, zes uren daags, zodat de schapen dan de ziltige kruiden afeten. Maar, nu zijn die schorren meestal zware grondstoffen. Daarom noemt men die Zeeuwse kleigrond. Bij het opkomende water gaan de schaapjes de schorren weer af en gaan weer aan de zeewering grazen. En nu trok het bij mijn wandeling mijn aandacht zo, dat sommige schaapkens op hun knietjes aan het grazen waren. Ik vroeg de herder, wat de oorzaak hier wel van was. En die ervaren herder vertelde mij, dat sommige schapen zeer teer zijn aan hun verdeelde klauwtjes. En als nu bij de hitte des daags die kleigrond daar zo scherp aandroogt, dan slepen zij die klei als een last mee. Zodat ik veel werk van die herder mee kreeg

om met dat alles tot mijzelven in te keren. Ach, dacht mij zo: Heere, waar ben ik met mijh schaapsgestalte, wat doet die aarde mij meestal weinig zeer! En, hoe weinig lig ik in de ware gestalte op mijn knietjes te grazen voor God, met de aarde onder de voeten, de hemel in het oog, en li in mijn harte. Ach, hoe beschamend was dat voor mij. En ook voor velen van de kudde Christi!"

Ja, dat is kostelijk, last te hebben van de aarde, die zich vasthecht aan onze voeten, om dan in kleinheid op de knieën voor God neder te liggen in grazige weiden, en te drinken van zeer stille wateren. En het zo als een dom, dwaalziek schaap beschamend te ervaren: De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij verkwikt mijn ziel. Hij brengt mijn ziel weder tot Hem op gebogen knie.

En dan is het zo groot daarna weer opgeholpen te worden om de Goede Herder, Christus Jezus, Die Zijn schapen voorgaat, te volgen, mef het lied in het hart en op de lippen: „Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid om Zijns naams wil. Al ging ik ook in een dal der schaduwe des doods, ik zal geen kwaad vrezen; Uw stok en Uw staf die vertroosten mij." Ja, Hij is de enige Herder. Hij gaat voor Zijn schapen, die Hij bij name roept, heen en de schapen volgen Hem, overmits zij Zijn stem kennen. Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, zij zullen van hem vlieden, overmits zij de stem der vreemden niet kennen. Zo leert de Heere Jezus Zelf ons in Johannes 10, het hoofdstuk van de Goede Herder. Gelukkig degene, die door het onderwijs van de Heilige Geest de stem van de Herder heeft leren kennen. Gelukkig degene, die

het oordèel des onderscheids ontvangt door diezelfde Geest en die dus de vreemde geenszins zullen volgen, maar van hem zullen vlieden, overmits zij de stem van de vreemde niet kennen.

De Goede Herder leidt Zijn schapen in het spoor der gerechtigheid. Hij leidt ze in de rechte sporen.

Het spoor der gerechtigheid, dat is de Heere Christus Zelf. Hij is niet alleen de waarheid en het leven. Hij getuigt ook: „Ik ben de weg... niemand komt tot de Vader dan door Mij." Ja, dat is ons door de Hervormingsdag weer herinnerd, dat wij door het geloof in de Heere Jezus Christus alleen rechtvaardig voor God zijn. Te geloven in Hem met het zielzaligend geloof, dat is geleid te worden in het spoor der gerechtigheid, bekleed met de mantel van Zijn borgtochtelijke gerechtigheid. O, welk een wonder is dat geleid worden in het spoor der gerechtigheid! De bate daarvan is, zo mag de Christen in de Catechismus belijden: „Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben, en een ergenaam des eeuwigen levens" (H. Cat. Zondag 23).

Wonderlijk is het, als een dwalend, verdwaald, verloren schaap door de Goede Herder geleid te worden, uit het spoor van ongerechtigheid en eigengerechtigheid, in het spoor van Zijn volkomen gerechtigheid!

„Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid." Dat is in verband met het voorafgaande ook: Hij leidt mij in de rechte sporen van Zijn Woord. Rechtvaardigmaking en heiligmaking zijn niet te scheiden. De dichter van Psalm 119 bidt dan ook zo ernstig, als hij, na in de ganse Psalm Gods Woord bezongen te hebben, ten slotte zingend mag eindigen in dat bekende gebed:

Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond Uw trouwe hulp; stier mij in rechte sporen: Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond, Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren. Ai, zoek Uw knecht, schoon hij Uw wetten schond, Want hij volhardt naar Uw geboön te horen.

En dat doet de Goede Herder, niet maar voor het eerst, maar telkens weer, na elke afdwaling. Hij is het, van Wie wij lezen in dat wonderschone Ezechiël 34: „Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken; maar het vette en het sterke zal Ik verdelgen, Ik zal ze weiden met oordeel" (vs. 16).

Welk een genade toch door zulk een Herder geleid en geweid en verzorgd te worden! En Hij doet dat alles om Zijns Naams wil. Die naam zo heilig, groot en goed, wordt er in verheerlijkt. Ja, daar gaat het tenslotte om. Daar moet het alles in eindigen. En daar zal het ook alles in eindigen, hier in beginsel, maar daarboven in volkomenheid en in der eeuwigheid. De psalmist Asaf ziet dat komen en wekt er aldus toe op: Zo zullen wij, Uw volk, en de schapen Uwer weide, U loven in eeuwigheid, van geslacht tot geslacht; wij zullen Uw roem vertellen" (Psalm 79:13).

Dit wil niet zeggen, dat de schapen van de Goede Herder het dus altijd gemakkelijk zullen hebben. Neen, dat zou niet goed voor ze zijn. Daar hebben zij het niet naar gemaakt. Zij moeten onder de roede door. Het roofgedierte komt op de kudde af. Heeft David niet gestreden met de leeuw en de beer? Maar ook dan, in duisternissen, in gevaar van de wilde dieren, uit de wereld en uit de hel, op honger-en gifweiden door de valse leraars, in ziekte en doodsgevaar, op hun dwaalwegen ver van de Herder en van de kudde, houdt de Goede Herder Zijn schapen toch in het oog en niemand en niets zal ze uit Zijn hand rukken. Zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid.

Zelfs in de bangste tijden mogen zij dit geloven, en aan Zijn trouw zich vast klemmen. In dat geloof, de vrucht van de Heilige Geest, is het, dat zij mogen roemen: „Al ging ik ook in een dal der schaduwe des doods, ik zal geen kwaad vrezen, want Gij zijt met Mij, Uw stok en Uw staf die vertroosten mij." — Zelfs in het diepste en donkerste dal, waar de schaduw des doods valt, is er voor de kudde geen reden tot vrees. Al is de tocht moeilijk, al zijn de vijanden vele en machtig, al zijn de dreigingen verschrikkelijk, al is de schaduw des doods angstwekkend, ik zal nóchtans niet vrezen, want Gij zijt met mij. Gij, die zijt afgedaald om verlorenen te redden in het dal, niet maar van de schaduw des doods, maar van de dood zelf, Gij hebt de dood verslonden tot overwinning. En nu zijt Gij mijn Herder met Uw stok, die mijn vijanden verdrijft, met Uw staf, waarmee gij de kudde leidt en weidt. Ja, Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. En het zijn machtige, liefelijke vertroostingen! Kent gij, mijn lezer, dit nochtans des geloofs? Dan zingt ook gij:

Ik vrees niet, neen, schoon ik door duist're dalen, In doodsgevaar, bekommerd om moest dwalen; Gij blijft mij bij in alle tegenspoeden; Uiw stok en staf zal mij altoos behoeden. Gij troost mijn ziel, en richt, in mededogen De tafel aan voor mijner haat'ren ogen.

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 november 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Mijn Herder

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 november 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's