Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PROFEET ELIA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PROFEET ELIA

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

OP DEN KARMEL

II.

Toen zeide Elia tot het volk: k ben alleen een profeet des Heeren overgebleven, en de profeten van Baal zijn vierhonderd en vijftig mannen. Dat men ons dan twee varren geve, en dat zij voor zich den eenen var kiezen, en dien in stukken deelen, en op het hout leggen, maar geen vuur daaraan leggen; en ik zal den anderen var bereiden, en op het hout leggen, en geen vuur daaraan leggen. Roept gij daarna den naam van uw god aan, en ik zal den naam des Heeren aanroepen; en de God, die door vuur antwoorden zal, die zal God zijn. En het gansche volk antwoordde, en zeide: at woord is goed. En Elia zeide tot de profeten van Baal: iest gijlieden voor u den eenen var, en bereidt hem eerst, want gij zijt velen; en roept den naam uws gods aan, en legt geen vuur daaraan. En zij namen den var, dien hij hun gegeven had, en bereidden hem, en riepen den naam van Baal aan, van den morgen tot op den middag, zeggende: Baal, antwoord ons! Maar er was geen stem en geen antwoorder. En zij sprongen tegen het altaar, dat men gemaakt had. En het geschiedde op den middag, dat Elia met hen spotte, en zeide: oept met luider stem, want hij is een god; omdat hij in gepeins is, of omdat hij wat te doen heeft, of omdat hij een reize heeft; misschien slaapt hij, en zal wakker worden. En zij riepen met luider stem, en zij sneden zichzelven met messen en met priemen naar hun wijze, totdat zij bloed over zich uitstortten. Het geschiedde nu. als de middag voorbij was, dat zij profeteerden, totdat men het spijsoffer zou offeren, maar er was geen stem, en geen antwoorder, en geen opmerking. I Koningen 18 : 22—29.

Achab had, volgens het bevel van Elia, een volksvergadering bijeengeroepen op den Karmel. En de profeet vermaande, dat aan het hinken op twee gedachten een einde moest komen; men zou beslist kiezen: öf Baal, óf Jehovah. Doch de menigte zweeg stil. Het zal Elia pijn hebben gedaan, dat zijn dringende oproep onbeantwoord bleef, en het bondsvolk zich niet met overtuiging aan de zijde van den God der vaderen schaarde. Hij is echter niet neerslachtig van het gebergte afgedaald en heengegaan. Neen, in het geloof, bleef Elia staan, en ontvouwde hij nader het plan, hetwelk de Heere hem reeds tevoren had bekend gemaakt. Hij daagde zijn tegenstanders tot een tweestrijd uit. Gelijk Goliath voorstelde, dat een krijgsman uit het leger van Saul met hem zou kampen, om den oorlog tusschen de Filistijnen en de Israëlieten te beslechten — zoo deed Elia den voorslag, dat de vraag inzake Baal en Jehovah door een tweegevecht tot een oplossing zou worden gebracht. Zijn aanbod was ruimhartig: uit de Baaispriesters behoefde niet slechts één enkele man naar voren te treden, maar alle vierhonderd en vijftig profeten mochten tezamen de eene partij vormen, en Elia alleen zou de andere partij wezen. Zóó zeker was hij van Jehovah's zegepraal. Niet met zwaard of lans, doch met geestelijke wapenen, zouden zij het worstelperk binnentreden. Elia zeide: „Dat men ons dan twee varren (jonge stieren) geve." Ridderlijk zou hij aan zijn tegenstanders den voorrang laten; zij mochten het dier kiezen, dat hun het meest behaagde; ook mochten zij het eerst hun altaar en offerande gereed maken, maar... geen vuur daaraan leggen. Vervolgens zou Elia den anderen var nemen en het offer toeberaeiden; hij zóu echter evenmin vuur aandragen. En dan verder? Nu komt het ongehoorde! Elk der partijen zou den Hemel aanroepen, „en de God, die door vuur antwoorden zal, die zal God zijn." Is het ooit geschied, dat niet de offeraar, doch de Godheid, het vuur ontsteekt voor de gave, welke op het altaar werd gelegd? Wij bespeuren het aan alles: Elia had op den Karmel de leiding. De gansche menigte — Achab incluis — wachtte met spanning op de woorden, welke hij spreken zou. Hij begon: „Ik ben alleen (als) een profeet des Heeren overgebleven, en de profeten van Baal zijn vierhonderd en vijftig mannen." Hebt evenwel geen medelijden met dezen eenling, dezen eenzame, onder de saamvergaderde duizendtallen; hij, de voorlooper Christi, heerscht in het midden zijner vijanden (Psalm 110), en gedraagt zich, als had hij de overwinning in den tweestrijd reeds behaald.

Bij oogenblikken mogen Gods kinderen in de zegevierende Elia-gestalte staan. Zij worden gedrukt door zorgen van stoffelijken en geestelijken aard; zij gevoelen zich verlaten in een omgeving, die uit andere beginselen leeft; zij hebben hun tranen tot hun spijze, dewijl het eigen Ik de ergste vijand is. Maar op eenmaal verheldert een glimlach hun gelaat, want de Heilige Geest vergewist hen er van, dat zij, ondanks hetgeen doorworsteld wordt, uiteindelijk meer dan overwinnaars zullen zijn door Hem, die hen heeft liefgehad — en het gaat in hen zingen: „Wij steken 't hoofd omhoog, en zullen d' eerkroon dragen, door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen." Zoo komt de Heere Zijn volk vriendelijk bemoedigen, aleer de strijd volstreden is.

Elia had, in opdracht van Jehovah, zijn

voorstel gedaan. „En , het gansche volk zeide: Dat woord is goed." Toen de profeet er toe aanspoorde, niet langer op twee gedachten te hinken, bewaarde de vergadering het stilzwijgen; doch thans gaf men ondubbelzinnig te kennen, dat het plan van den man Gods bijval vond. Velen zullen het hinken moede zijn geworden; hun vertrouwen in Baal was geschokt door het uitblijven van diens hulp gedurende de droogte; en nu verlangden zij naar het overtuigende bewijs, dat Elia hun in uitzicht stelde. O, dat zij zekerheid mochten verkrijgen voor hun geslingerde zielen!

Of de Baaispriesters ook zoo ingenomen waren met den voorslag van den Thisbiet? Waarschijnlijk niet. Hun vragen om dauw en regen had immers geen resultaat gehad; de vrees kon hen bekruipen, dat ook hun smeeking om vuur zonder gevolg zou blijven. Zij waren echter wel verplicht zich groot te houden, en niets te laten blijken van wat er in hun binnenste omging. Gedwee gehoorzaamden zij dan ook, toen Elia hen uitnoodigde: „Kiest gijlieden voor u den eenen var, en bereidt hem eerst, want gij zijt velen; en roept den naam uws gods aan, en legt geen vuur daaraan." Zij namen den var, dien Elia aan hen, volgens hun aanwijzing gaf, en voerden hun opdracht uit. Van den morgen tot den middag riepen zij: , , 0 Baal, antwoord ons!"

Elia was zeer vroolijk in den Heere, al stond hij alleen. Zijn vroolijkheid tintelde in zijn woorden. Met een hoffelijk gebaar zeide hij: „Wilt u maar eerst optreden, want... gij zijt velen." Het is, of Elia eerbied heeft voor hun groote aantal. Zoo veel offeraars en bidders, zoo veel hemelbestormers - — dat zal wat opleveren! Och, Elia weet beter: het zijn vierhonderd en vijftig machteloozen. De vierhonderd profeten van het bosch (die ook ontboden, maar niet verschenen waren) hadden er gerust bij mogen zijn, om de gelederen te versterken; dan waren er achthonderd en vijftig machteloozen tegenwoordig geweest. „Roept den naam uws gods aan" —' ook hierin komt Elia's vroolijkheid openbaar. Het lijkt, of hij er rekening mede houdt, dat Baal zal antwoorden, terwijl hij innerlijk het psalmwoord over de nietigheid der afgoden herhaalt: , , D' afgoón van het heidendom, goud of zilver, goön in schijn, hebben lippen, maar zijn stom; zij, die 't werk van menschen zijn, daar men geenen geest in vindt, hebben oogen, maar zijn blind. Ooren ziet men aan hun hoofd, maar zij hooren er niet meê..." (Psalm 135). Wij vermoeden, dat de priesters geen beeld van Baal naar den Karmel hadden medegebracht; doch de luister van hun god overstraalde gestadig de vergadering op den berg: Baal was immers de zonnegod. Zoo stonden allen van den morgen tot den middag in zijn licht, en het gebed werd onverpoosd opgezonden: „O Baal, antwoord ons." De priesters zochten hun kracht in hun groote aantal, in hun eindelooze herhaling, in hun ceremoniën van hoofd-en knie-en lichaamsbuigingen. Toen de zon haar hoogsten stand weldra zou bereiken, steeg de spanning; zou het toppunt der zonneweelde niet het oogenblik zijn van Baals machtsbetooning? „Maar er was geen stem en geen antwoorder." Onbewogen welfde de strak-blauwe lucht zich boven den Karmel. De priesters geraakten in opwinding: „Zij sprongen tegen het altaar, dat men gemaakt had." De geschiedschrijver bedoelde daarmede niet, dat de priesters met hun lichamen op de steenen van het altaar botsten. Maar in danspassen en met armbewegingen kwamen zij van vier zijden op het altaar toe; als zij dicht bij het altaar waren, verwijderden zij zich er weer van, om vervolgens opnieuw te naderen. De plechtigheid geschiedde in volmaakte orde, naar vaste voorschriften. Geen gymnastiekclub onder ons kan de uitvoering van zoo n stoet Oostersche priesters overtreffen. Al sneller bewogen de Baaisdienaren zich voor-en achterwaarts, al heftiger zwaaiden zij met hun armen, en hun roepen ging over in krijschen: „O Baal, antwoord ons!" Het bleef er echter bij: „Daar was geen stem en geen antwoorder."

„En het geschiedde op den middag, dat Elia met hen spotte, en zeide: „Roept met luider stem, want hij is een god; omdat hij in gepeins is, of omdat hij wat te doen heeft, of omdat hij een reize heeft; misschien slaapt hij, en zal wakker worden." Elia had van den ochtend tot den middag het bedrijf der priesters gadegeslagen. Ongetwijfeld was de golvende schare rondom het altaar uit een oogpunt van sport indrukwekkend te noemen; Elia werd evenwel door de gymnastische oefeningen van , de hoofdzaak niet afgeleid. De bekoorlijke uitwendige vormen van den heidenschen eeredienst konden de innerlijke armoede niet verbergen. Elia stuurde het er op aan, de nietswaardigheid van Baal voor allen klaarlijk tot openbaring te brengen. Vierhonderd en vijftig mannenstemmen hadden gedurende verscheidene uren tot Baal geroepen, doch geen enkele stem gaf uit den hooge antwoord. Het vleesch van den geslachten var lag op het altaar, en het verterende hemelsche offervuur liet op zich wachten.

„Elia spotte met hen", dat is: hij onderstreepte het dwaze, het belachelijke van het heidensche bijgeloof. Dat heeft ook Jesaja gedaan, toen hij zeide, dat een heiden een stuk boomstam in tweeën klooft, en van de eene helft kachelhoutjes hakt. om er zijn eten op te koken, terwijl hij uit de andere helft een afgodsbeeld snijdt, waarvoor hij knielt. Met verheffing van stem — opdat de geheele vergadering het zou hooren — zeide Elia: „Gij moet harder roepen." En hij voegde er bij: „Want hij is een god"; dit beduidt: Baal heeft als god nog heel wat meer aan zijn hoofd, dan een gewoon mensch; hij heeft nog wel wat anders te doen, dan te letten op uw gebed om vuur. Misschien ook is hij vermoeid en ingedut. Om zijn aandacht te trekken, moet gij derhalve harder roepen!

Het volk zal geglimlacht hebben bij deze woorden, die voor de priesters als een zweepslag waren. Nog meer, tot het uiterste, spanden zij zich in. Hun danspassen werden wild, hun armbewegingen als die van een waanzinnige. Het zweet droop van hen neer, hun stem sloeg over. De zon ging allengs weer dalen, en daarmede slonk de kans, dat Baal vuur zou zenden. „Zij sneden zichzelven met messen en met priemen naar hun wijze (gelijk heidenen de gewoonte hebben), totdat zij bloed over zich uitstortten." Was hun optreden — uiterlijk genomen — eerst indrukwekkend, thans werd het weerzinwekkend. De priesters verwondden en verminkten zichzelven, hetzij om den toorn van Baal (zoo deze er was) te stillen, hetzij om Baal tot een goedgunstige gebedsverhooring te bewegen.

„Het geschiedde nu, als de middag voorbij was, dat zij profeteerden" — aan het einde hunner krachten gekomen, stieten zij onsamenhangende klanken uit, die het heidendom voor bezielde hemelsche taal hield. En dit ging door, „totdat men (in Jeruzalems tempel) het spijsoffer zou offeren — wanneeer de middag goeddeels verstreken was. „Maar er was geen stem, en geen antwoorder, en geen opmerking." Amechtig, uitgeput, moesten de priesters hun arbeid bij het altaar staken, en Baals hemel was koud als marmer gebleven, want... die hemel is een troostelooze leegte.

Beklemt het u nimmer, dat vele millioenen heidenen op het rond der aarde broeders en zusters van de Baaispriesters zijn? In Azië, in Afrika en elders spelen zich tooneelen af, welke aan het gebeurde op den Karmel herinneren, en waarbij het trieste refrein van toepassing is: „Er was geen stem en geen antwoorder". Gedenkt den arbeid der zending, gedenkt het werk van den £r.Z.B., in uw gebed, met uw gave. Het gaat om de eere van den hoogsten Koning, en om het welzijn van onsterfelijke zielen.

Beklemt het u nimmer, dat de Baaispriesters in ons eigen vaderland een stijgend aantal broeders en zusters hebben? Een breede schare heeft met het Evangelie afgerekend. Er groeit een geslacht op, dat totaal vervreemd is van de boodschap der Schrift en der Kerk. De wetenschap of de kunst, de sport of het amusement, het geld of de sociale vakvereeniging, is tot god verkoren — daarvan verwacht men hulp. Doch wanneer de nood aan den man komt, is de smeeking „O Baal, antwoord ons" een roepen in ijle ruimte. Verzuimt toch niet zulke dwalenden te waarschuwen, indien de gelegenheid zich voordoet.

Beklemt het u nimmer, dat menige kerkganger tot de familie der Baaispriesters behoort? Ach, met hun mond belijden zij de oude beproefde Waarheid; zij zitten neer, waar het Woord recht wordt gesneden; zij zingen de psalmen, die den eenigen en waarachtigen God verheerlijken. Maar hun hart is verkleefd aan de wereld en haar goederen; hun steun en troost zoeken zij bij den een of anderen afgod. In een Belgische roomsche kerk bevindt zich een altaar van steen, dat omstreeks vijftienhonderd jaren geleden aan het heidendom was gewijd. Er zijn teekens ingekrast, die betrekking hebben op Wodan en andere toenmalige goden. Het altaar is later bedekt met marmeren platen, waarin

Bijbelsche voorstellingen zijn gegraveerd. Ziethier het beeld van menig lid der gemeente. Uiterlijk is een laag Christelijke vormen aangebracht, doch daaronder is het hart, dat aan Wodan of Baal is gewijd. Lezer, lezeres, zoo uw portret u is voorgehouden, bedenk dan, dat gij in een leugen leeft, en straks met een leugen de eeuwigheid zult binnengaan. Vraag toch om innerlijke vernieuwing, om wederbaring des Geestes, opdat gij niet in schijn, maar in werkelijkheid uw plaats moogt vinden bij Elia, achter den meerderen Elia.

.Beklemt het u nimmer, dat gij, in wie genade verheerlijkt is, nog telkens afwijkt naar de partij der Baaispriesters? De oude mensch in u is niet dood, en zit niet stil. Zoo is er nog gedurig een trekking naar Baal, of hoe uw afgod anders heeten moge. Het volk van Jehovah is van zichzelf wispelturig en dwaalziek; de Sionieten zijn twee-menschen. Het eene oogenblik smeeken zij met overtuiging: , , 0 Jacobs God, geef ons gehoor" — en het volgende oogenblik roepen zij: , , 0 Baal, antwoord ons." Wat hebben de keurlingen er soms veel voor over, om hun Baal tot weldoen aan te zetten. De messen en priemen, die er op den Karmel aan te pas kwamen, worden — in figuurlijken zin — nog gehanteerd. Men wil er zich wel wat voor ontzeggen, men wil er zelfs voor lijden, als het begeerde doel maar mag worden bereikt, ja, afgedwongen. Hoe bedroefd en beschaamd zijn de Sionieten echter, wanneer de Heilige Geest hen weder op hun plaats brengt. Zij hebben Hem miskend, die Zich als Borg naar lichaam en ziel liet doorpriemen, en als het Lam Gods Zich doodelijk liet treffen door het slachtmes, opdat Zijn bloed ter verlossing zou vloeien. Dat Middelaarsbloed bedekt de schuld der bondelingen, het stilt 's Heeren rechtvaardigen toorn, het bidt de hemelsche weldaden over de verzoenden af. Onder dat Middelaarsbloed krijgen de gekenden bij vernieuwing schuiling te zoeken, nadat het licht hun is opgegaan over hun afgodische neigingen en practijken. In den naam van Jezus Christus mag de levende Kerk haar smeekingen opzenden; haar God is nooit in gepeins, of op een verre reis, of slapende. Neen, neen, Hij is nabij de ziel, die tot Hem zucht, en troost het hart, dat schreiend tot Hem vlucht. Hij belooft zelfs: , , Eér zij roepen, zoo zal Ik antwoorden." Och, het volk, dat het geklank kent, vreest soms, dat er geen stem en geen opmerking is — en moet het billijken, hoewel het pijn doet. Maar de Heere, die het geroep der jonge raven hoort, hoort om Christus' wille zekerlijk de gebeden van Zijn erfdeel; en Hij verhoort ook — doch op Zijn tijd en op Zijn wijze.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 januari 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE PROFEET ELIA

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 januari 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's