Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PROFEET ELIA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PROFEET ELIA

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN NABOTH'S WIJNGAARD

II.

Doch het woord des Heeren geschiedde tot Elia, den Thisbiet, zeggende: aak u op, ga henen-af, Achab, den koning van Israël, tegemoet, die in Samaria is; zie, hij is in den wijngaard van Naboth, waarhenen hij afgegaan is, om dien erfelijk te bezitten. En gij zult tot hem spreken, zeggende: lzoo zegt de Heere: ebt gij doodgeslagen, en ook een erfelijke bezitting ingenomen? Daartoe zult gij tot hem spreken, zeggende: lzoo zegt de Heere: n plaats dat de honden het bloed van Naboth gelekt hebben, zullen de honden uw bloed lekken, ja het uwe. I Koningen 21 : 17—19.

Een aaneenrijging van boosheden heeft Achab den begeerden wijngaard verschaft. Naboth was valschelijk aangeklaagd, dat hij den Heere God gelasterd en den koning gevloekt had. Aan een dubbel misdrijf werd hij schuldig bevonden, en daarom, volgens de wet, met den dood door steeniging gestraft. De overgroote meerderheid des volks twijfelde niet aan de rechtsgeldigheid van het proces; weinigen slechts, hoogstens enkele tientallen, wisten van de slinksche paden, welke op Izebels bevel bewandeld waren. En dan was er nog Een, voor Wien de toedracht der zaak, tot in alle onderdeelen, naakt en geopend lag. Wij zingen van Hem: „Niets is, o Oppermajesteit, bedekt voor Uw alwetendheid." Hij, de driemaal Heilige, riep Zijn knecht Elia, om het oordeel over de werkers der ongerechtigheid aan te kondigen. „Doch het woord des Heeren geschiedde tot Elia, den Thisbiet, zeggende: Maak u op, ga henen af, Achab, den koning van Israël, tegemoet, die in Samaria is (die aldaar zijn zetel heeft); zie, hij is (hij bevindt zich) in den wijngaard van Naboth, waarhenen hij afgegaan is, om dien erfelijk te bezitten. En gij zult tot hem spreken, zeggende: Alzoo zegt de Heere: Hebt gij doodgeslagen en ook een erfelijke bezitting ingenomen? " Misschien zweeft er een vraag, op uw lippen: „Jehovah zou ten gerichte komen tegen de kwaaddoeners; maar... waarom heeft Hij hen niet liever verhinderd, zich aan den godvreezenden Naboth te vergrijpen? Hij las hun schandelijke overleggingen toch reeds in hun hart. En het was Hem bekend, dat Naboth uit eerbied voor 's Heeren wet geweigerd had, zijn wijngaard aan den koning te verkoopen. Al zou Gods wraakzwaard de onrechtvaardigen treffen, nochtans was Naboth wreedaardig en onverdiend vermoord. Waarom redde de Heere Zijn gehoorzaam kind niet tijdig uit het dreigende gevaar? " Het is moge-

lijk, dat gij in dezen trant bij uzelven redeneert. Wat moet ik daarop antwoorden? Het geval van Naboth staat niet op zichzelf. Velen zijn in den loop der eeuwen om 's Heeren wil, en om hun trouw aan Zijn woord, benadeeld, vervolgd, of zelfs gemarteld en gedood — zonder dat de Hemel ingreep, en uitkomst beschikte. Wij staan voor vraagstukken, welke wij, evenmin als Asaf, vermogen op te lossen — voor raadsels, die ons somtijds beklemmen. De Schrift onderwijst ons, dat de groote Schepper aan Zijn schepselen geen rekenschap verschuldigd is van Zijn daden; en dat Zijn gedachten en wegen hooger zijn dan de onze. Het blijft er bij: Wat Ik doe, weet gij nu niet; gij zult het na dezen verstaan." Na dezen — misschien behaagt het den Heere, ons nog in dit leven eenig licht te doen opgaan over Zijn bestieringen; en stellig zullen aan de Overzijde verhelderde oogen mogen aanschouwen, hoe de Heere Zijn raad volvoerde, en hoe alle dingen — ook de bitterste — moesten medewerken ten goede voor degenen, die Hem in onverderflijkheid hadden liefgekregen. Abel en Naboth, Stephanus en Jacobus (Hand. 12 : 2), trekken op in de voorste gelederen van den grooten stoet, die bij de glazen zee het lied der overwinning zal doen schallen. Nicolaas Beets heeft een treffende vergelijking gemaakt; het patroon en de kleurschakeeringen van een fraai borduurwerk boeien ons; doch de achterkant is een wirwar van draden, welke ons nauwelijks doet vermoeden, dat de voorzijde een lust voor de oogen is. Zoo, zeide Beets, zien wij tegen den onderkant van Gods daden aan, en slechts hier en daar krijgen wij een indruk van 's Heeren deugden, die Zijn hand besturen. Jehovah beloofde aan Zijn keurlingen: Wanneer gij zult, gaan door het water, Ik zal bij u zijn; en door de rivieren, zij zullen u niet overstroomen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken. Want Ik ben de Heere, uw God, de Heilige Israëls, uw Heiland" (Jes. 43 : 2 en 3). Let er op, Jehovah zeide niet, dat Hij water en vuur van Zijn volk zou afwenden. Wij meenen in onze eigenwijsheid en kortzichtigheid, dat het alzoo behoorde te zijn; en wanneer de rivier bruist, of de vlam oplaait, rijst de bange vraag: Heeft God vergeten genadig te zijn? " Waarom wordt ook thans nog Naboth gesteenigd, terwijl Achab en Izebel vrij, opgeruimd rondloopen? Wij verzetten ons telkens tegen den gang van zaken, al bedient de Heere er Zich van, om Zijn borduurwerk te voltooien. Het valt ons zwaar te vertrouwen, dat Jehovah Zich nimmer vergist. Hoe haperend zingt een begenadigd Sion uit den 62en Psalm: Doch gij, mijn ziel, het ga zoo 't wil, stel u gerust, zwijg Gode stil. Ik wacht op Hem, Zijn hulp zal blijken". Van bevriende zijde kreeg ik eens in dagen van zorg een kaart, die sindsdien bij mijn schrijftafel aan den muur hangt. Er is een scheepje op afgebeeld, en daarnevens staan de woorden: God heeft ons geen kalme reis beloofd, maar wel een behouden aankomst." Menigmaal heb ik deze waarheid herlezen, en er steun en troost uit mogen putten. Zij worde ook u in de ziel gelegd, zoodat gij haar op uw drukwegen krijgt te herhalen: God heeft ons geen kalme reis beloofd, maar wel een behouden aankomst." De familie van Naboth wordt op de vaart over de levenszee door hevige stormen overvallen; en daarom is de veilige haven aan het einde van den tocht gewaarborgd. • Paulus zeide tot de gemeenten van Klein-Azië, dat wij door vel^ verdrukkingen moeten ingaan. Het „moet" alzoo, krachtens Gods wet, maar — Hallelujah! — het wordt, eveneens naar Zijn wil, een „ingaan" in Zijn heerlijk Koninkrijk. Wij begrijpen lang niet altoos, hoe de verdrukkingen tot winst zullen strekken; nochtans krijgen de bondelingen — zij het met vallen en opstaan — te rusten in 's Heeren macht, wijsheid en goedertierenheid. Het onderpand van Jehovah's trouw is hun gegeven in Jezus Christus. Over Hem mogen wij in het vervolg handelen.

Naboth werd valschelijk wegens godslastering aangeklaagd, en op grond daarvan ter dood veroordeeld. Nevens deze geschiedenis uit I Kon. 21 leggen wij het verhaal van Lev. 24 : 10 e.v. De zoon van Selomith, een Israëlietische vrouw, lasterde den naam des Heeren en vloekte. Men nam hem gevangen en Jehovah zeide tot Mozes, dat de overtreder van het derde gebod moest worden gesteenigd.

Toen Christus met geboeide handen voor het Sanhedrin stond, zeide Kajafas, terwijl hij in gehuichelde verontwaardiging zijn kleederen scheurde: „Hij heeft God gelasterd. Wat dunkt ulieden? " De Raad besliste: „Hij is des doods schuldig." Maar Hij was onschuldig, gelijk Naboth.

En toch... tevens was Hij schuldig, evenals de zoon van Selomith. Want overeenkomstig het welbehagen Zijns Vaders liet Hij Zich als Borg beladen met onze godslasteringen. Welk een gruwelijk pak ongerechtigheden torschten Zijn Middelaarsschouders. Waarlijk, Hij werd — Hij wilde worden — de schuldigste van allen. En Gods vonnis stemde, al was het op andere gronden, met dat van het Sanhedrin overeen.

Het kruis van Golgotha is het grootste aller raadselen in de wereldhistorie. Ofschoon hij het hem ten laste gelegde niet had bedreven, was Naboth nochtans een zondaar, en dies aan den dood onderworpen. Maar Christus had niets onbehoorlijks gedaan; Hij was onbesmet, afgescheiden van de zondaren. Desniettemin heeft God Zijn heilig Kind gesteld als den zoon van Selomith, en Hem overgegeven tot in den smadelijken en gevloekten dood des kruises. Maar het raadsel van den Calvariënberg, het grootste aller raadselen, heeft op den Paaschmorgen en daarna een heerlijke verklaring gevonden. Naboth, Stephanus, de martelaren in het algemeen, mogen ons een lichtend voorbeeld hebben nagelaten — verlossen kunnen zij ons evenwel niet. Christus daarentegen is onschuldig ter dood veroordeeld, opdat Zijn volk in het gericht Gods zou worden vrijgesproken; Hij is van God verlaten geweest, opdat de keurlingen tot God genomen. en nimmermeer van Hem verlaten zouden worden; Hij stierf den dood van den zwaarsten misdadiger, opdat doemwaardigen vrijspraak, gerechtigheid en het eeuwige leven zouden ontvangen.

Lezers, lezeressen, is het raadsel van Golgotha voor u opgeklaard? Hebt gij er bevindelijk het heilgeheim der plaatsbekleeding in mogen ontdekken? Verstaat gij, waarom Naboth en de zoon van Selomith tegader een beeld van den Zaligmaker zijn? Dan hebt gij nog geen oplossing van de vele raadselen, welke u bezig houden en benauwen kunnen. Maar gij moogt er verzekerd van zijn, dat de Allerhoogste Zich eenmaal in Zijn doen en laten ten volle zal rechtvaardigen, en dat voor een verloste schare het licht zal opgaan, over wat hier beneden duister scheen. De Achabs en Izebels gaan uiteindelijk ten onder, ondanks hun snoevende taal; intusschen zullen zij, naar Gods beschikking, dienstbaar wezen aan het Thuisbrengen van het geslacht van Naboth.

Jehovah onderrichtte Zijn knecht aangaande het gruwelstuk, dat geschied was. Hij gaf aan Elia de opdracht naar den wijngaard van Naboth te gaan, alwaar Israëls koning met ingenomenheid vertoefde, en overlegde, hoe de toekomstige kruidhof moest worden aangelegd. De Thisbiet zou in 's Heeren naam onomwonden zeggen: „Hebt gij doodgeslagen, en ook een erfelijke bezitting ingenomen? " Een Oostersch vorst werd gevleid, en duldde niet, dat men hem terecht wees. Voor den Koning der koningen is een drager van kroon en schepter evenwel niet meer, dan diens geringste onderdaan. Het werd Achab ronduit voorgehouden, dat hij een dief en moordenaar was. Weliswaar had Izebel de zaak geregeld, doch hij was even schuldig. Toen zijn vrouw beloofde er voor te zullen zorgen, dat hij den wijngaard van Naboth in bezit kreeg, begreep hij heel goed, dat zulks nooit op eerlijke wijze kon gebeuren. Doch Achab bekreunde zich niet om de middelen, welke Izebel ter bereiking van het doel zou aanwenden; evenmin verbood hij haar, onschuldig bloed te vergieten. Zoo was hij medeplichtig aan de misdaad, en hield de Heere hem naar recht voor een dief en moordenaar. Elia liet het vonnis hooren: „Alzoo zegt de Heere: In plaats dat de honden het bloed van Naboth gelekt hebben — dat konden zij niet, want de man was onder een hoop steenen bedolven — zullen de honden uw bloed lekken, ja, het uwe."

Ziethier, lezers en lezeressen, de majesteit van de bediening des goddelijken Woords. De dienaar valt er geheel bij uit; hij heeft enkel getrouwelijk de boodschap van zijn Zender over te brengen. In het huis des Heeren bestaat geen verschil van prediking met het oog op hooger-en lagergeplaatsten. Allen mogen hooren, dat er een rijke Heiland is voor arme zondaren. Allen moeten hooren, dat het een eeuwig omkomen zal zijn voor ieder, die

met een onbekeerd hart sterft. Zonder aanzien des persoons heeft de leeraar zegen en vloek voor te stellen; het staat niet goed met hem, zoo hij terwille van een der kerkgangers een gedeelte van zijn lastbrief verzwijgt. De bazuin geve geen onzeker geluid; de dreiging der Wet worde niet ter zijde geschoven achter de belofte van het Evangelie. De leeraar vrage niet angstvallig, of zijn predikatie soms bij enkele maatschappelijk vooraanstaanden ontstemming zal wekken; met Elia handhave hij kloek en onbesnoeid het „Alzoo zegt de Heere." Dat kan moeielijk vallen. Een dominee neemt zijn arglistig hart mede, wanneer hij naar den kansel gaat, en de duivel wacht hem in den preekstoel op. De gemeente verzuime dan ook niet, haar leeraar op te dragen aan den Troon der genade, vragende, dat de Heilige Geest hem bestiere, en hij geen slaaf van menschen, doch uitsluitend een dienstknecht Gods moge zijn.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 mei 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE PROFEET ELIA

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 mei 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's