Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PROFEET ELIA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PROFEET ELIA

11 minuten leestijd

SLOTBESCHOUWING

Wagen Israëls en zijn ruiteren. II Kon. 2 : 12midden.

Wij spreken van de vier groote en de twaalf kleine profeten. Deze onderscheiding ziet niet allereerst op de belangrijk-, heid der personen, maar op den omvang hunner geschriften. De boekrollen van Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël toch zijn tezamen ruim viermaal zoo dik, als die van Hosea tot en met Maleachi. Indien wij letten op het weinige, dat ons van Elia's schriftelijke nalatenschap is bewaard, moet de Thisbiet bij de kleine profeten worden gerekend. Misschien zijn er, die verwonderd opkijken, en vragen: Wat heeft hij dan geschreven, dat de Heilige Geest in den Bijbel liet opteekenen? " Het is een brief, gericht tot Joram, den koning van Juda. (Men verwarre dezen' Joram niet met zijn naamgenoot, die te Samaria regeerde, en die als tweede zoon van Achab zijn broeder Ahazia opvolgde; zie II Kon. 1 : 17).

In II Kron. 21 : 12—15 is de inhoud van den bedoelden brief medegedeeld. Wij lezen: Zoo kwam een schrift tot hem (den goddeloozen Joram van Jeruzalem) van den profeet Elia, zeggende: lzoo zegt de Heere, de God van uw vader David: mdat gij in de wegen van uw vader Josafat, en in de wegen van Asa, den koning van Juda, niet gewandeld hebt; maar hebt gewandeld in den weg der koningen van Israël, en hebt Juda en de inwoners van Jeruzalem doen hoereeren (afgodische gruwelen bedrijven), achtervolgens het hoereeren van het huis van Achab; en ook uw broederen van uws vaders huis gedood hebt, die beter waren dan gij; zie, de Heere zal u plagen met een groote plaag aan uw volk,

en aan uw kinderen, en aan uw vrouwen, en aan al uw have. Gij zult ook in groote krankheden zijn door de krankheid uwer ingewanden, totdat uw ingewanden uitgaan van wege de krankheid, jaar op jaar." In den toon van dezen brief herkennen wij den onverschrokken en onverzettelijken gezant van Jehovah, die ook Achab en Ahazia het oordeel ronduit aanzegde. Uit den brief blijkt nog wat anders. Elia moest op last van zijn Zender in Israël, het Noordelijke rijk der tien stammen, optreden. Maar Juda, het Zuidelijke rijk der twee stammen, mocht hij niet veronachtzamen. Israël en Juda behoorden immers bij elkaar, omvattende het ééne bondsvolk. Dat hij Juda niet vergat, had Elia reeds eerder bewezen. Toen hij op den Karmel het verbroken altaar van Jehovah heelde, nam hij twaalf steenen „naar het getal der stammen van de kinderen Jacobs" (I Kon. 18:30, 31).

Op grond van de weinige regels schrift, welke van hem voor de Kerk zijn bewaard gebleven, komt aan Elia een plaats toe bij de zoogenaamde kleine profeten. In werkelijkheid is hij echter een der grootste profeten geweest. Meermalen wordt hij in den Bijbel nog vermeld. Met sterken aandrang heeft hij, door den Heiligen Geest bezield, vorst en volk teruggeroepen tot den God der vaderen. Mozes werd bekwaamd, om Israël bekend te maken met 's Heeren openbaring; Elia ontving de opdracht, deze openbaring hoog te houden en te handhaven, toen Baal tienduizenden weglokte van den dienst van Jehovah. De Thisbiet predikte met een koperen keel, dat de Heere een wreker is van het kwade; doch tevens mocht hij verkondigen — en door zijn daden bevestigen — dat er in Jehovah gedachten des vredes zijn over een iegelijk, die Hem nederig valt te voet. Alle latere profeten zijn in Elia's voetspoor gegaan, en kregen de boodschap van genade en gericht, in aansluiting aan hun tijdsomstandigheden, nader uit te werken. Zoo is hij ook een voorlooper geweest van Christus, die als de Engel des Heeren eenige male-n aan hem verscheen. Genade en gericht liggen immers in de hand van den Zone Gods; dit zal ten jongsten dage onomstootelijk blijken. Elia is een voorlooper van Christus; daarom voorzegde Jehovah door den mond van Maleachi, aan het einde van het Oude Testament: „Ziet, Ik zend ulieden den profeet Elia,

eer dat die groote en die vreeselijke dag des Heeren komen zal" (Mal. 4:5). In dit verband worde ook op Mal. 3 : 1 gewezen: Ziet, Ik zend Mijn engel (geen troongeest, maar een bode, een afgezant, namelijk Elia), die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere, dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds (Immanuël), aan Welken gij lust hebt; ziet, Hij komt, zegt de Heere der heirscharen."

De Joden hebben hieruit afgeleid, dat Elia persoonlijk zou wederkomen. Hij was niet gestorven, doch naar lichaam en ziel opgenomen in de heerlijkheid; nu, dan zou hij ook lichamelijk op de aarde terugkeeren. Toen de Zaligmaker aan de discipelen vroeg: Wie zeggen de menschen, dat Ik, de Zoon des menschen. ben? " — antwoordden zij. dat sommigen Hem voor Elias hielden (Matth. 16 : 13, 14). En de klacht van het kruis •— „Eli. Eli. lama sabachthani"— deed eenige omstanders veronderstellen. dat de Heere Jezus, ter verlossing uit Zijn nood, om de komst van Elia riep (Matth. 27:47—49). Van Joodsch standpunt was het dus evenmin verwonderlijk, dat men aan Johannes den Dooper vroeg: Zijt gij Elias? " (Joh. 1 : 21). Johannes verklaarde: Ik ben die niet." Inderdaad, hij was niet de van den hemel weergekeerde Elia, naar wien de Joden uitzagen. Wèl had de engel Gabriël aan Zacharias de geboorte van Johannes voorspeld, en betuigd, dat hij als 's Heeren wegbereider zou heengaan in den geest en de kracht van Elias (Luc. 1 : 17). Uit Gabriëls woorden wordt het ons duidelijk, dat de profetie van Maleachi (3 : 1; 4 : 5, 6) in Johannes haar vervulling zou vinden; en dat de Joden derhalve dwaalden door te meenen, dat Elia in eigen persoon zou terugkomen. Christus Zelve heeft de boodschap van Gabriël aangaande den Dooper bevestigd: En zoo gij het wilt aannemen, hij is Elias, die komen zou" (Matth. 11 : 14). De discipelen informeerden: Wat zeggen de Schriftgeleerden, dat Elias eerst moet komen? " En de Zaligmaker verzekerde hun, dat hij gekomen was, maar dat de menschen hem niet in zijn ambtelijke bediening hadden ge(her)kend; dat zij hem veeleer kwalijk hadden bejegend, en dat de Zoon des menschen evenzoo miskend zou worden, en te lijden zou hebben. Mattheüs teekende er bij aan: Toen verstonden de discipelen, dat Hij hun van Johannes den Dooper gesproken had" (Matth. 17 : 10—13). Ten bewijze, dat hij kwam in den geest en de kracht van Elia, geleek Johannes ook naar het uiterlijke op hem. Ahazia's boden beschreven den Thisbiet als een man met een harig kleed, en met een lederen gordel om de lendenen (II Kon. 1:8). Evenzoo lezen wij aangaande den Dooper, dat zijn kleeding van kemelshaar was, en hij een lederen gordel om zijn lenden droeg (Matth. 3:4).

Indien Elia niet een der grootste profeten ware geweest, zou Maleachi den heraut van den Messias niet onder dezen naam hebben moeten voorstellen. En zou ook Christus Zijn wegbereider niet met dezen naam hebben aangeduid; Hij verklaarde: Onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan, meerder dan Johannes den Dooper" (Matth. 11 : 11). Johannes stond hoog in Zijn schatting; ook Elia moet een zeer vooraanstaande plaats hebben ingenomen, anders had de Zaligmaker bezwaarlijk kunnen laten volgen, dat Johannes was Elias, die komen zou (Matth. 11 : 14).

Nog in het laatste Bijbelboek wordt gewaagd van Elia's uitnemende beteekenis voor de Kerk des Heeren. Openb. 11 : 3 e.v. spreekt van de twee getuigen; blijkens het 6e vers zijn daarmede kennelijk Elia en Mozes bedoeld — wij lezen toch: Deze hebben macht den hemel te sluiten, opdat geen regen regene in de dagen hunner profeteering; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te verkeeren, en de aarde te slaan met allerlei plage, zoo menigmaal als zij zullen willen."

Er zijn heden ten dage nog Joden, die bij de plechtigheid der besnijdenis een stoel klaar zetten voor Elia, den ijveraar voor Jehovah's verbond; daarmede geven zij uitdrukking aan hun hooge waardeering voor den Thisbiet. Deze achting hebben ook wij hem toe te dragen. Niet allereerst om zijn persoon, want hij was een mensch van gelijke bewegingen als wij (Jac. 5:17); maar bovenal om zijns woords en werks wille. Ook op hem is Hebr. 13:7 van toepassing: Gedenkt uw voorgangeren, die u het woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling." Elia beteekent: De Heere is mijn God"; deze naam verwekke ons tot jaloerschheid, en doe ons vragen, dat zijn God ook de onze moge wezen. De Thisbiet beleed, dat hij stond voor het aangezicht des Heeren (I Kon. 17:1; 18 : ~I5; zie voorts 19 : 11). Elisa kreeg deze uitdrukking over te nemen (II Kon. 3:14; 5:16); wat een voorrecht, zoo ook wij haar mogen herhalen, omdat 's Heeren genade ons trok uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.

Al is Elia niet wedergekeerd, gelijk de Joden hem verwachtten, toch is hij nog eenmaal op aarde verschenen. Het was op den berg der verheerlijking. (Velen meenen, dat het de Thabor is geweest.) De Heere Jezus beklom den berg in gezelschap van Petrus, Jacobus en Johannes (Matth. 17:1 e.v.). „En Hij werd voor hen veranderd van gedaante; en Zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en Zijn kleederen werden wit, gelijk het licht." Gedurende den staat Zijner vernedering ging de Zaligmaker in de gestalte van een dienstknecht rond; Zijn luister lag verscholen in Zijn binnenste, maar brak op den Thabor naar buiten. „En zie, van hen (de drie discipelen) werden gezien Mozes en Elias, met Hem samensprekende." Twee hoofdfiguren der Oude Bedeeling bevonden zich in hemelschen glans bij Christus: ozes, de man der Wet, en Elia, de vertegenwoordiger van de profeten. De Zone Gods had, door hen begeleid, kunnen opgaan naar de heerlijkheid, daar Hij tevoren was; want geen enkele smet kleefde Hem aan. Maar dan zou Hij zijn wedergekeerd zonder de gegevenen des Vaders, tot wier behoud Hij ons vleesch aannam. Dan zouden Mozes en Elia Hem mogen vergezellen tot de poort van het nieuwe Jeruzalem, doch niet verder; den hemel, waaruit zij waren neergedaald, konden zij niet andermaal betreden. Aan de geloovigen van het Oude Verbond toch werd de zaligheid geschonken op qrond van de offerande, wel-

ke Sions Vorst en Heere in de volheid des tijds zou brengen. Indien Christus van den Thabor ware opgestegen, zoo was het ook voor ons buiten hope. Indien... maar neen, aldus behoef ik niet voort te gaan.

Lucas bericht: En ziet, twee mannen spraken met Hem, welke waren Mozes en Elia; dewelke, gezien zijnde in heerlijkheid, zeiden Zijn uitgang, dien Hij volbrengen zou te Jeruzalem" (Luc. 9 : 30, 31). Mozes, de man der Wet, gewaagde er van, hoe Immanuël niet alleen in dadelijke gehoorzaamheid aan de eischen van de Wet ganschelijk zou voldoen; maar tevens, bij Zijn uitgang te Jeruzalem, in lijdelijke gehoorzaamheid den vloek en straf van de Wet in volle zwaarte zou dragen — en zulks plaatsbekleedend, ten profijte van Zijn erfdeel. Elia, de vertegenwoordiger van de profeten, roemde, dat Christus Zich volgens de profetieën, bij Zijn uitgang te Jeruzalem, de lijdende Knecht des Heeren zou betoonen, om daarna als de Heere der heerlijkheid openbaar te komen — en dat Hij in dien weg het verbond, waarvoor Elia geijverd had (I Kon. 19:10, 14), zou vernieuwen en fundeeren.

Een luchtige wolk omhulde Thabors kruin, en uit de wolk klonk een stem: „Deze is Mijn geliefde Zoon, in Welken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem!" Gods welbehagen werd over den Heiland uitgeroepen, dewijl Hij Zich opmaakte om Zijn uitgang te Jeruzalem te volbrengen.

Mozes, de middelaar van het Oude Verbond, en Elia, de „wagen Israëls en zijn ruiteren", konden het borgwerk niet verrichten, want zij waren zondaren, die zelf verzoening van noode hadden; de beide Godsmannen konden evenmin den Middelaar op Diens kruisweg schragen. De eeuwen door richten zij hun woord van gericht en genade tot de Kerk; niemand zal straffeloos de Wet en de profeten verachten. Doch het laatste woord blijve aan Christus, die gekomen is om de Wet en de profeten te vervullen: aarom zeide de stem uit de wolk: Hoort Hem!" Mozes is met de Wet van den Thabor verdwenen, gelijk Elia met de profetie; en de discipelen, hun oogen opheffende, zagen niemand, dan Jezus alleen (Matth. 17:8). Door den dienst van Mozes sloot Jehovah Zijn verbond met Israël, door den dienst van Elia handhaafde Hij het; in Christus richtte Hij evenwel Zijn nieuwe verbond op, dat Joden en heidenen omvat. Mozes en Elia hebben hun doel bereikt, en kunnen dan ook verdwijnen, wanneer onze ziel leerde rusten in Jezus alleen, den hoogsten Profeet, den eenigen Hoogepriester, den eeuwigen Koning. Dan is er voor ons het suizen van de zachte stilte, dat Elia bij den Horeb hoorde. Wee ons echter, zoo wij weigeren door Mozes en Elia tot Immanuël te worden geleid, en derhalve geen Obadja's zijn < — de stormwind, de aardbeving en het vuur van den Horeb zullen ons vernielen; ons deel zal wezen met Achab en Ahazia en de Baaispriesters. De Geest, die Elia aandreef, leide ons in alle waarheid - — in de waarheid der Wet, in de waarheid der profetie, in de waarheid van het Jezus-alleen, straks ook in de waarheid van de hemelvaart; opdat de Drieëenige, de God van Elia, door ons, tezamen met de weduwe van Zarfath en Obadja, den hofmeester, geprezen worde.

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juni 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE PROFEET ELIA

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juni 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's