De grote Zendingsdag
Zo de Heere wil en wij leven, hebben wij onze jaarlijkse Zendingsdag in het Rijsenburgse bos op Donderdag 6 Augustus. De Heere geve daarover Zijn zegen. Maar dan denk ik: Hoe zalig is het kennis te hebben aan een Zendingsdag in het eigen hart, omdat Gods Geest werd uitgestort in uw binnenste, omdat de grote, eigenlijk de enige Zendeling, Jezus Christus, dat terrein heeft uitgekozen. Bij zulk een inwendige zendingsdag ziet gij schoonheid in het zendingsbevel: , , Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen."
Zullen er dan geen moeilijkheden meer zijn? Zal dan geen hinderpaal u de weg versperren? Zal het dan in de arbeid in de wijngaard des Heeren, in het werk der zending alles voor de wind gaan? •— Ach, dat lang niet altijd. Gods weg is in de regel een weg met allerlei bezwaren vanwege onze zonden en gebreken.
Maar, als de bezwaren u drukken, dan komt de Heere niet slechts tot ons met Zijn zendingsbevelen, maar ook met Zijn zendingbelóften. To t bemoediging van Zijn zwakke, twijfelzieke christenen heeft de Heere in Zijn Woord allerlei beloften willen schenken voor de arbeid in Zijn wijngaard, voor het werk ook der zending.
Komt, laat ons in deze moeilijke tijden eens niet in hoofdzaak stilstaan bij een zendingsbevèl, maar bij een zendingsbelófte. Gij vindt haar opgetekend in Zacharia 4:6 (tweede gedeelte) en vs 7: iet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen.
7. Wie zijt gij, o grote berg? Voor het aangezicht Zerubbabels zult gij worden tot een vlak veld, want hij zal de hoofdsteen voortbrengen met toeroepingen: Genade, genade zij denzelven!
In het nachtgezicht, in Zacharia 4 beschreven, zag Zacharia een gouden kandelaar met 7 lampen, zoals die voor de ballingschap gestaan had in het heilige van de tempel. Boven op die kandelaar was een oliekruikje, dat door pijpen verbonden was met de 7 lampen, om ze zo van de nodige olie te voorzien.
Daarnevens stonden twee olijfbomen, één ter rechterzijde van het oliekruikje, en één ter linkerzijde. Een takje van elk dier olijfbomen, met rijpe vruchten beladen, waar de olie uitliep, hing weer in een gouden kruik, en deze twee gouden kruikjes stonden dan blijkbaar weer in verbinding met de oliekruik boven op de kandelaar, een oliereservoir, vanwaar pijpen liepen naar de verschillende lampen. Zo werd de gouden kandelaar van olie voorzien zonder dat mènsenhanden er aan te pas kwamen.
Dat Zacharia hier een gouden kandelaar getoond werd, op zulk een wonderlijke wijze van olie voorzien, wees hem er op', dat de tempel, waarin die kandelaar moest staan, nu nog in puin, spoedig weer zou worden herbouwd, en dat wel op een wonderlijke wijze. Het zou duidelijk blijken: de herbouw van de tempel is een werk Gods.
Die zevenarmige kandelaar doet ons terstond denken aan de 7 gouden kandelaren, in welker midden Johannes op Patmos de Zoon des mensen zag. Die zeven kandelaren waren 7 gemeenten. En zo hebben wij ook hier bij de 7-armige kandelaar niet slechts te denken aan de tempel van Jeruzalem, die herbouwd moest worden, maar ook aan de Kerke Gods, het geestelijk Godsgebouw.
Zacharia begreep dit nachtgezicht niet terstond. Dus vroeg hij nederig om onderrichting: „Mijn Heere, wat zijn deze dingen? — De engel antwoordde: „Weet gij niet, wat deze dingen zijn? " — Zacharia schaamde zich niet zijn onwetendheid te belijden. Hij zeide: „Neen, mijn Heere."
Dan krijgen wij de uitlegging in de stof van onze meditatie. Daarin vinden wij beschreven, hoe het toe zal gaan bij de komst van Zijn Koninkrijk, en hoe het toe zal gaan bij het toebrengen van zondaren persoonlijk tot de gemeente, die zalig wordt, bij die zendingsdag dus in het hart van een der gegevenen des Vaders. De engel sprak:
Dit is het woord des Heeren tot Zerubbabel, zeggende: Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen: Wie zijt gij, o grote berg? Voor het aangezicht Zerubbabels zult gij worden tot een vlak veld; want hij zal de hoofdsteen voortbrengen, met toeroepingen: Genade, genade zij denzelven!
Voor Zerubbabel bij het herbouwen van de tempel, voor ons bij allerlei arbeid in Gods Koninkrijk, voor wat gebeuren moet in eigen hart en leven vinden we hier:
1) Een leerrijke onderwijzing. 2) Een troostrijke bemoediging. 3) Een inhoudrijke belofte.
In het gezicht van de gouden kandelaar, op wonderlijke wijze voorzien van olie, het zinnebeeld van de Heilige Geest, lag voor Zerubbabel, ligt ook voor ons, én knechtelijk, én persoonlijk, de nodige, de leerrijke onderwijzing van Godswege: „Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden".
„Niet door kracht, noch door geweld!" De machten op aarde hebben, zoals vooral blijkt in onze dagen, een gans andere regel. Hun leuze wordt door de millioenen van soldaten, door de vreselijkste oorlogsinstrumenten, als onderzeeërs, atoombommen, en zoveel meer, aldus vertolkt: „Door kracht en door geweld!"
Koning Jezus echter heeft voor Zijn Koninkrijk, dat niet van deze wereld is, een andere wet gesteld, toen Hij tot Petrus sprak: „Steek uw zwaard in uw schede, want allen, die het .zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan."
Kracht en geweld maken indruk op ons mensen. Daarop wordt gesteund door de sterke. Daarvoor beeft de zwakke. Daarvan wordt het verwacht in allerlei weg en toestand.
Zerubbabel, de vorst uit Davids huis, geroepen om na de ballingschap Jeruzalems tempel te herbouwen, moest daarvoor worden gewaarschuwd. Het woord des Heeren tot hem is: „Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden."
Klein was de kracht van de Joden, die onder Zerubbabel en Jozua waren teruggekeerd uit de Babylonische ballingschap.
Als zij daarop zagen, dan ontzonk hun de moed. In het hart van Zerubbabel zal wel eens zijn opgerezen de verzuchting: , , och, hadden wij maar wat meer kracht!, nu missen wij zelfs het vermogen om de tempel te herbouwen."
Dan echter komt de Heere hem door middel van Zijn profeten waarschuwen: „Verwacht het toch niet van kracht en geweld; het zal door Mijn Geest geschieden." En dat is ook werkelijk gebeurd. De Heere weet door Zijn Geest harten te bewerken. Hij neigt ze tot al wat Hij wil. Zo werd het hart van koning Darius geneigd om de Joden in alles ter wille te zijn. Zijn bevelschrift om de Joden behulpzaam te zijn, eindigde zelfs aldus: „De God nu, Die Zijn naam aldaar heeft doen wonen, werpe terneder alle koningen en volken, die hun hand zullen uitstrekken, om te veranderen en te verderven dit Huis Gods te Jeruzalem."
Is dit niet de gemene werking van die Geest, Die de harten van koningen neigt als waterbeken tot al wat Hij wil? Bij het herbouwen van de tempel bleek het duidelijk: dit is niet door kracht noch door geweld, maar alleen door 's Heeren Geest geschied.
Nu is de tempel te Jeruzalem een beeld van de ganse Kerke Gods. De gemeente van Christus is een tèmpel, waarvan de apostel schrijft: „Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen, op welke het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heilige Tempel in de Heere" (Ef. 2).
De gemeente des Heeren een tempel, die gebouwd moet worden! En daarbij verwachten wij het zo gaarne van mensenhulp, van het vele geld dat inkomt, van de vele middelen, die in het werk gesteld worden. Wij menen heimelijk zo dikwijls, dat onze gebeden en woorden het moeten doen. Naar kracht en naar geweld, al is het dan ook geen wapengeweld, maar toch naar menselijke machtsmiddelen wordt door ons uitgezien. Daarvan verwachten wij het telkens, ook voor de uitbreiding van het Koninkrijk Gods, zowel in onze omgeving, als daarbuiten, onder Joden, heidenen en Mohammedanen.
Nu komt de Heere echter met de zo nodige en leerrijke onderwijzing: „Niet door kracht, noch door geweld!" Het is alsof de Heere zeggen wil: „alle kracht en geweld der mensen tezamen is onvoldoende om het rijk van satan neer te werpen, om de heerschappij der zonde te breken, om een mensenhart te veranderen. Geen enkele zondaar kunt gij bekeren".
„Niet door kracht, noch door geweld!" — die waarheid moet meer en meer in ons hart worden ingegriffeld bij alle arbeid in Gods Koninkrijk. Niet door kracht, noch door geweld, gelukkig de onderwijzer, de Zondagsschoolonderwijzer, de Ouderling, de Herder en Leraar, de Zendeling, wien de Heere dit woord heeft geschreven op de tafel zijns harten. Dan zal hij niet menen kinderen, grote mensen te kunnen brengen tot het geloof, zielen te kunnen winnen voor de Heere Jezus. Dan zal hij in diepe afhankelijkheid en onder gebed arbeiden in de wijngaard des Heeren.
„Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Géést zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen." — De Geest is het, Die overtuigt van zonde, van gerechtigheid, en van oordeel. Hij is het, Die wederbarend werkt in het hart. Hij is het, Die leert bidden en geloven in de Heere Jezus Christus. De stille werking des Geestes zal nooit falen, waar kracht en geweld niets uitwerken. De Geest werkt onwederstandelijk in het diepst van het zondaarshart. Niets en niemand kan Zijn kracht breken. Hoe zonneklaar is dat aan het licht gekomen op het eerste Pinksterfeest van de Christelijke gemeente, en telkens in de tijd daarna, als harten, zoals bij Lydia, geopend werden voor het Evangelie des kruises.
Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, dat werd wederom bevestigd en geopenbaard in de eeuw van de Hervorming, toen een eenvoudige monnik werd gebruikt voor het tot stand komen van zo'n groot werk. De Reformatie is niet te verklaren, als niet wordt gerekend met de onwederstandelijke werking van de Heilige Geest. Het was bij vernieuwing. „En er geschiedde haastelijk uit de hemel een geluid gelijk als van een geweldige, gedreven wind, en vervulde het gehele huis daar zij zaten."
„Door Mijn Geest zal het geschieden" — dat geldt ook thans nog, niet in 't minst voor het zendingswerk. Door die Geest wordt zelfs de blindste heiden tot God bekeerd. Door de wederbarende werking des Geestes is het, dat van Zion gezegd kan worden: „zie, de Filistijn, de Tyriër, en de Moor, deze is aldaar geboren."
Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, wordt dat ook niet ondervonden door vaders en moeders, die al hun best doen, om hun kinderen te bekeren? Tegen al uw pogingen in worden zij misschien al afkeriger en harder. In ieder geval gij bemerkt: al mijn vermanen, al mijn waarschuwen helpt niets. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat het uw roeping niet is om te vermanen en te waarschuwen. Maar, als dit uitgaat van de gedachte: door kracht, door geweld, dan werkt het juist verkeerd. Heerlijk is het, als het mag uitgaan van de gedachte: door Mijn Geest zal het geschieden! Dan is het een waarschuwen, een vermanen, een verbieden en gebieden zelfs, met al de kracht, die God u geeft, maar, onder biddend opzien tot Hem. Een moeder in Zegveld vertelde mij eens van haar enige zieke dochtertje: „o dominee, ik heb het er zo moeilijk mee gehad; het was mij maar, alsof ik mijn kind moest bekeren. Nu echter mag ik zien, dat bekeren 'alleen Gods werk is.
Ik heb het meer aan Hem over mogen geven. En daardoor kan ik veel gemakkelijker met haar spreken en bidden."
Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen bij alle arbeid in Mijn wijngaard, bij in-en uitwendige zending, bij de bouw van de geestelijke tempel, en om nu eens te gebruiken de termen van deze tijd, bij het apostolaat en bij het pastoraat.
Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, dat geldt ook in ons persoonlijk leven, met betrekking tot de tempel des harten. Wij verwachten het ook voor onszelf zo vaak van de donder der wet, van een schildering van de verschrikkingen van de hel, van zware oordelen, van ernstige waarschuwingen, van onstuimige gebeden. Wij denken: als dit of dat eens gebeurde, dan, ja, dan zou het wel anders worden met mij. Vooral als er een aanvankelijke verandering heeft plaats gegrepen, kan men zo druk bezig zijn. Veel wordt er gelezen, druk gesproken, streng geleefd. Gij zoudt, naar gij meent, wel alles willen doen, om maar dicht bij de Heere te leven. Dan komt de Heere echter met zijn: „Niet door kracht, noch door geweld." Hij laat u zien, dat ge er niet mee vordert. Gij moet er buitefi vallen. Met al ons pogen, met al ons werken moeten wij aan het eind geraken, al blijft het waar, wonderlijk waar: „Strijd om in te gaan." Verstaat gij dit?
Dan wordt het ondervonden: door Mijn Geest zal het geschieden. Als wij aan het eind geraken met óns werken en tobben, dan is het tijd voor Gods werk. De Geest maakt uw hart week, brengt u op de knieën, leert u zien op het Lam Gods, leert u geloven, liefhebben, hopen. Onder de bearbeiding des Geestes leert gij verstaan, wat 't is: „Doch dengenen, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid."
„Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen." Dat is een nodiging, een leerrijke onderwijzing waar heel wat van en aan te leren valt. Die les moeten wij telkens weer overleren, omdat wij haar - nog niet kennen. Gisteren ging het misschien vrij goed. Gij werdt er buiten gezet. En gij mocht er vrede op hebben. Maar vandaag is het wellicht weer alles fout. Doch zo gaat het toch door Gods kracht en genade aan op de grote Zendingsdag in het hemelse Paradijs. Dat is nog wel heel wat anders dan onze Zendingsdag in het mooie Rijsenburgse bos, hoe gezegend en goed het daar ook kan zijn door Gods genade, en met al het gebrek, dat die kleine Zendingsdag aankleeft, waarop veel is aan te merken. Die grote Zendingsdag in het herwonnen Paradijs, met die zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal, voortkomende uit de troon Gods, en des Lams, en met de boom des levens, voortbrengende 12 vruchten, van maand tot maand gevende zijn vrucht, en de bladeren des booms waren tot genezing der heidenen, - — die grote Zendingsdag zal
zonder vlekken en smetten zijn. Die zal geheel volkomen zijn. En het bezoek, een bezoek, dat eeuwig duurt, zal zijn een schare, die niemand tellen kan, uit Rahab en Babel, met de Filistijn, de Tyriër en de Moren.
„Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden." Moeten wij dan maar afwachten, met de handen in de schoot? Moeten wij, zoals zo velen doen, schouderophalend, medelijdend, afkeurend toezien bij allerlei arbeid in Gods Koninkrijk, in het bijzonder als het zendingsdagen betreft? Neen! — De profeten Haggaï en Zacharia moesten integendeel opwekken om de handen niet slap te laten hangen. En er was toen toch ook nog al het een en ander aan te merken. Er moet gewerkt, er moet gegeven worden. Belangstelling moeten wij trachten te wekken met alle geoorloofde middelen. Arbeiders moeten worden uitgezonden. En kinderen Gods, die aan de kant blijven staan, kerken, die voor het zendingswerk alleen maar wat hoge, venijnige woorden over hebben, en zelf niets doen, mogen zichzelf wel eens biddend nazien.
Ook met betrekking tot ons eigen zieleheil zijn wij aan de middelen gebonden. Als wij ze niet naarstig gebruiken, gaan wij niet vrij uit. Wij mogen het echter van de middelen niet verwachten. Wij moeten leren bidden om de bedauwing des Geestes. Is het ook u reeds een leerrijke onderwijzing geworden: „Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden? "
Z.
S. v. D.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 juli 1953
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 juli 1953
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's