Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TRANEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TRANEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijn oog druipt tot God ....

Job 16 : 20b.

Er worden veel tranen gestort op de aarde. En hierbij zijn weinig tranen, die uit vreugde, maar veel tranen, die uit droefheid voortkomen. Die tranen vertellen ons van het leed, dat door de mensen geleden wordt, van de smart, die ondervonden wordt. Die tranen vertellen van 'n door de zonde verscheurde wereld, die

haar God verlaten heeft. En wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen. Wie God kwijt is kan nooit gelukkig zijn. Maar doordat de mens de zonde gekozen heeft boven de Heere, is er droefheid en smart over de wereld gekomen. Want dit is een waarheid: Waren er geen zonden, dan waien er geen wonden, dan waren er geen tranen ook. Maar doordat de zonde over de mens is gaan heersen, en door de zonde de dood, is het nog altijd waar, wat Mozes reeds zei in Psalm 90: „Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaar, of zo wij zeer sterk zijn tachtig jaar, en het uitnemendste van die is moeite en verdriet, want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarhenen." En wie kent niet in zijn leven die uren van bittere smart? Wie kent niet in zijn leven die nachten, die wenende doorwaakt zijn? Want hoeveel zaken zijn er niet waarover wij 1 moeten wenen en treuren. De een lijdt zware verliezen, de ander wordt op een ziekbed neergelegd, een derde moet een kind, of een man of vrouw naar het graf dragen. De Heere geeft dikwijls ook dagen van bang leed, we gevoelen ons dikwijls eenzaam en verlaten. We worden dikwijls gehoond en gelasterd. We gaan dikwijls gebogen onder een zwaar kruis, dat voor de buitenwereld verborgen is, maar waardoor het dragen voor ons des te zwaarder wordt. Wie zal kunnen beschrijven de smart, die op de aarde geleden wordt, al is het alleen maar over uitwendige beproevingen en kruiswegen, in zo menig huis en in zo menig hart. De natuurlijke mens kan diep onder het leed gebogen gaan, de natuurlijke mens heeft voldoende reden om hete tranen te storten. Maar wanneer men niet ziet, dat al dit leed er is om eigen zonde, om eigen schuld, omdat men de Heere niet kent, zullen al die tranen tevergeefs gestort worden. Want dan laten de tranen geen vrucht na. Wanneer dan het onweder gestild is, wanneer de storm voorbij is, wordt er geen rekening gehouden met Hem, die in de nood de Redder was. En daarom is het wel nodig nauwkeurig te onderzoeken, waarom de tranen gestort worden. We moeten onderzoeken of onze droefheid gaat over verloren schatten, over verscheurde banden, of omdat men moet zeggen: , , 'k Heb mijn tranen, onder 't klagen, Tot mijn spijze dag en nacht, Daar mijn spotters durven vragen: Waar is God, Dien gij verwacht." Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid, maar de droefheid der wereld werkt de dood. De tranen van Job, die in ons tekstwoord zegt: „Mijn oog druipt van God", waren tranen, die naar de Heere uitgingen, en daardoor kon Hij van die tranen rijke vrucht verwachten. Want zulke tranen zijn de Heere welgevallig. Het zijn tranen, waar David van zingt: .Mijn tranen hebt G' in Uwe fles vergaard, Is hun getal niet in Uw boek bewaard, Niet op Uw rol geschreven? "

Mijn oog druipt tot God. Wat moest ob zwaar lijden. De hand des Almachtien had hem aangeraakt, en bovendien ustte de hand des mensen ook nog zwaar op hem. Zijn vrienden zelfs beschuldigden hem, deden hem smart op smart aan. Job was een verdrukte van alle zijden, en wat daar in de diepte zijner ziel geleden werd, kwam naar buiten in zijn druipend oog. Traan voor traan druppelde uit het oog van Job. Neen het was geen stortvloed van tranen, om dan ineens op te houden, maar het was een gedurig neerdruppelen. En dat vertolkt nu juist het knagende verdriet, waardoor telkens weer een traan aan het oog ontlokt werd. Maar hoe gelukkig was Job in het midden van zijn lijden. Want die tranen vielen wel naar de aarde, maar het waren tranen, die op God gericht waren. Zijn tranen waren de offeranden van een gebroken hart en een verbrijzeld gemoed. En daarom richtte Job in het midden zijner ellende, zijn druipend oog naar de Heere. Daarom kon hij zeggen: „Mijn oog druipt tot God." Ja tranen worden er veel geschreid op de aarde, maar de vraag is tot wie ze geschreid worden. En Job kon zeggen: Tot U, o Heere, schrei ik, tot U roep ik, tot U hef ik mijn ziel op, tot U schreeuwt mijn ziel. Job heeft zich leren kennen als een verloren schepsel buiten de Heere. Job heeft zich leren kennen als een zondig schepsel voor zijn God. Later moest hij zeggen: Ik verfoei mij en heb berouw in stof en as. En daarom droop zijn oog tot God.

Mijn oog druipt tot God. Dat zal ieder zondaar van zichzelf moeten zeggen, wanneer Gods Geest hem ontdekt heeft aan de grote en vele zonden. Wanneer hij zijn zware schuld voor de Heere heeft leren zien. Wanneer hij tegenover de heiligheid des Heeren, zijn eigen verdorvenheid heeft leren kennen, wanneer tegenover de rechtvaardigheid Gods, eigen onrechtvaardieheid gesteld is. Een druipend oog heeft de wereldling niet. Die lean wel eens grote en felle smart hebben over leed, dat hij ondervindt, maar dit duurt maar kort. De zondaar echter, die van zijn hogen troon van eigengerechtigheid en vroomheid neergestoten is, en bekommerd over zijn zonde, in diepe boete en berouw ternederligt, heeft een druipend oog. Want dan doet een diepgaande smart over de zonden het oog van een zondaar druipen van tranen. Dan doet de onbekeerlijkheid, en de hardheid en de boosheid des harten het oog van een schuldig en zondig mensenkind druipen van tranen. Maar het zullen tranen zijn, die uitgaan naar God en niet naar de wereld. Hoor David maar klagen: „Ik ben moede van mijn zuchten, ik doe mijn bed de ganse nacht zwemmen, ik doornat mijn bedstede met mijn tranen. Mijn oog is doorknaagd van verdriet, is verouderd vanwege alle mijn tegenpartijders." En hij blijft niet bij zijn ellende en bij zijn tranen staan, maar hij smeekt: „Straf mij niet, o Heere, in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid. Wees mij genadig Heere, wan ik ben verzwakt, genees mij Heere, want mijn beenderen zijn verschrikt. Keer weder, Heere, red mijn ziel, verlos mij om Uwer goedertierenheid wil." Als er werkelijk droefheid is over de zonde, is het een droefheid naar God, dan druipt het oog van een zondaar tot de Heere, tot Hem tegen Wien overtreden is en Wiens genade men inroept. Het is toch zo'n groot voorrecht wanneer ons oog gaat druipen naar God. Want de tranen, die naar God geschreid worden, vergadert de Heere in zijn fles, schrijft de Heere in zijn register, om ze uit onverdiende genade in zijn ontfermende liefde te drogen.

Mijn oog druipt tot God. Wanneer we dat zeggen kunnen, zijn we zeer gelukkig, ofschoon we ons in die toestand zeer ongelukkig gevoelen. Want de Heere ziet dat oog druipen. Hij ziet de tranen, die gestort worden over de zonde en schuld bij Hem. Hij is bekend met de nood van een ieder, die naar Hem schreit. En terwijl wij onze tranen schreien, maakt de Heere zijn balsem ter vertroosting al gereed. Want de Heere is toch zo genadig. Wanneer we Hem schreiend ons leed vertonen, zal Hij ons ter hulpe komen. Laat uw oog dan maar druipen tot God. De Heere wil de tranen drogen. En Hij kan de tranen drogen in Jezus Christus. Want die Borg en Zaligmaker heeft zwaar geleden, , die Borg en Zaligmaker heeft tranen gestort, om een zondig en schuldig volk te redden, uit te helpen uit alle nood. Dat een ieder dan leerde wenen over zijn zonde. Dat een ieder leerde treuren over zijn ongerechtigheid. Dat een ieder tranen leerde storten over zijn Godsgemis. Dat die tranen dan uitgaan tot God. Want dan zullen de tranen gedroogd worden, dan zal genade ontvangen worden. Ja ween maar, volk des Heeren! Het is hier maar een korte tijd. Een heerlijke belofte zal aan u worden toegepast: En God zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn, want de eerste dingen zijn weggegaan." En dan kunt ge zingen:

Gij hebt, o Heer, in 't dood'lijkst tijdsgewricht Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen, Mijn voet geschraagd, dies zal ik voor Gods ogen Steeds wandelen in 't vrolijk levenslicht.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 augustus 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

TRANEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 augustus 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's