HET BOEK ESTHER
TOT KONINGIN VERHEVEN
III.
De koningin Vasthi maakte ook een maaltijd voor de vrouwen in het koninklijke huis, hetwelk de koning Ahasveros had. Op den zevenden dag, toen des konings hart vroolijk was van den wijn, zeide hij tot Mehuman, Biztha, Charbona, Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas, de zeven kamerlingen, dienende voor het aangezicht van den koning Ahasveros, dat zij Vasthi, de koningin, zouden brengen voor het aangezicht des konings, met de koninklijke kroon, om aan de volken en de vorsten haar schoonheid te toonen; want zij was schoon van aangezicht. Doch de koningin Vasthi weigerde te komen op het woord des konings, hetwelk door den dienst der kamerlingen haar aangezegd was. Toen werd de koning zeer verbolgen, en zijn grimmigheid ontstak in hem. En hij zeide tot de wijzen, die de tijden verstonden (want alzoo moest des konings zaak geschieden, in de tegenwoordigheid van al degenen, die de wet en het recht wisten; de naaste nu bij hem waren Carsena, Sethar, Admatha, Tharsis, Meres, Marsena, Memuchan. zeven vorsten der Perzen en der Meden, die het aangezicht des konings zagen, die vooraan zaten in het koninkrijk), wat men naar de wet met de koningin Vasthi doen zou, omdat zij niet gedaan had het woord van den koning Ahasveros, door den dienst der kamerlingen.
Het kwam in het oude Oosten wel voor. dat dames en heeren gemeenschappelijk aan een gastmaal deelnamen; doch het was allerminst een vaste gewoonte. Dit blijkt uit onze tekstgeschiedenis. Ahasveros vierde met de mannen feest op het terras van het park, en ondertusschen had de koningin een festijn in den harem (het verblijf der vrouwen in een paleis of aanzienlijke woning). Vasthi - — haar naam beteekent wellicht „de uitmuntende" — was de hoofdsultane, de meest geliefde en voornaamste van Ahasveros vrouwenstoet. Wie hare genoodigden waren, wordt niet vermeld; waarschijnlijk de andere bewoonsters van den harem, benevens de echtgenooten der hoogwaardigheidsbekleeders, die met den koning vergaderd hadden, en mogelijk voorts ook dames uit Susan.
De harem-vrouwen zijn te beklagen, al zijn haar kleerenkast, haar sieradenkoffertje en haar eettafel rijkelijk voorzien. Tot de glorie van een deftigen Engelschman behoort een stal met prachtige paarden; zoo is een goed-bevolkte harem een waardemeter voor den welstand van den voornamen Oosterling. Een vrouw staat eigenlijk op één lijn met een renpaard! Welk een ontadeling! Zelfs Salomo volgde het mensch-onteerende gebruik der heidenen. Trouwens, het meervoudige huwelijk was onder Israël niet ongewoon, hoewel het in strijd is met Gods scheppingsordinantie. Het behoort tot de zegeningen van het Christendom, dat aan de vrouw een haar waardige positie wordt toegekend.
De kooi moge nog zoo prachtig wezen — maar het vogeltje in een kooi is zijn vrijheid kwijt. Desgelijks kan een harem zeer weelderig zijn ingericht — niettemin zijn de vrouwen, die er in wonen, gekerkerd, streng afgesloten van de buitenwereld. En als zij zich op straat begeven, is haar gezicht, met uitzondering van de oogen, door een sluier bedekt. Denkt eens aan de ongedwongen wijze, waarop koningin Juliana zich onder ons volk beweegt, en het is u duidelijk, dat zelfs een bevoorrechte Vasthi een, naar onze Westersche begrippen, verre van benijdenswaardig leven leidde. Ook zij was in den grond der zaak een geboeide slavin, al waren haar ketenen dan van goud. Een eenvoudige vrouw in ons midden is er gelukkiger aan toe dan de sultane Vasthi. Ach, werd het méér beseft, dat de Heere Jezus Christus, die gegeven is tot een volkomen verlossing, ook in maatschappelijk opzicht de vrouw uit haar vernedering heeft opgericht.
, , Op den zevenden dag, toen des konings hart vroolijk was van den wijn, zeide hij tot... de zeven kamerlingen, dienende voor het aangezicht van den koning Ahasveros, dat zij Vasthi, de koningin, zouden brengen voor het aangezicht des konings, met de koninklijke kroon, om aan de volken en de vorsten haar schoonheid te toonen; want zij was schoon van aangezicht." Een week duurde Ahasveros' tuinfeest; op den laatsten dag was , , des konings hart vroolijk van den wijn" — dat is zachtzinnig uitgedrukt; daar bedoeld wordt, dat hij beschonken was. Met zijn dischgenooten was het natuurlijk niet anders gesteld. Wie vermag een week lang overdadig te fuiven, zonder zijn evenwicht te verliezen, en beneveld van geest te worden? Wij kunnen er zeker van zijn. dat de drinkebroers gingen pochen op hun bezit, mede op hun vrouwen, en zulks deden in oneerbare bewoordingen. Maar de koning moest ook op dit gebied de eerste wezen; zijn Vasthi overtrof alle anderen. Ten bewijze zou hij haar laten roepen; dan mochten de aanwezigen haar bewonderen. Zij zou de kroon op haar hoofd hebben, en in overeenstemming daarmede haar fraaiste staatsiekleederen dragen — in vol ornaat dus zou zij op het terras verschijnen, opdat haar schoonheid ten volle openbaar zou komen. Aan zeven kamerlingen werd de opdracht gegeven, haar te ontbieden en op haar gang naar Ahasveros te begeleiden. De heeren, adellijke lieden, worden met name genoemd: Mahuman, Bigtha, enz. — daaruit blijkt, dat de Bijbelschrijver geen verzinsels vertelt; een ieder kon controleeren, dat aan de kamerlingen inderdaad deze taak werd toevertrouwd. Zij waren zeven in getal; straks zullen wij van zeven rechtsgeleerden hooren. Ook bij de heidenen gold zeven voor een bijzonder cijfer; zij kenden zeven planeten, die invloed oefenden op den loop der aardsche gebeurtenissen.
Een kamerling (het vreemde woord luidt eunuch) was een gesnedene. Wij kennen gesneden (gecastreerde) hengsten en stieren (ruin en os); zoo hadden gesnedenen hun dienst in een harem, opdat zij bij de vrouwen geen kinderen konden verwekken. De kamerling uit Hand. 8, die een gewichtige functie vervulde bij de koningin der Mooren, was ook zoo iemand; hij wordt aangeduid als , , een machtig heer van Candace". De zeven kamerlingen van Ahasveros waren insgelijks aanzienlijke personen.
, , Doch de koningin Vasthi weigerde te komen op het woord des konings, hetwelk door den dienst der kamerlingen haar aangezegd was." Het was haar eer te na, in een dronkenmanstroep binnen te treden, en zich door onbeschaamde blikken te laten begluren. Deze heidinne was een nobele, hoogstaande vrouw. Dank zij de algemeene genade wordt er ook in de wereldsche kringen zielenadel aangetroffen. Trillende van verontwaardiging wees Vasthi het bevel des konings van de hand. Dat was een moedige daad; want het was te voorzien, dat ongehoorzaamheid aan Ahasveros' wil zeer ernstige gevolgen kon hebben. Helaas, de heidinne Vasthi beschaamt met haar ingetogenheid menige vrouw en meisje in ons zoogenaamde christelijke Nederland. Och, daar zijn er zoo velen, die haar fatsoen te grabbel gooien voor iederen man, die haar met een onkuischen blik aanziet, of zelf door haar houding het kwaad uitlokken. Een vrouw, bij wie de zedelijke remmen losslaan, is meestal onstuimiger en gevaarlijker dan een man. Het lust mij niet over deze vunzige dingen verder uit te weiden. De Heilige Geest siere onze gezinnen en gemeenten met moeders en dochters, die op Vasthi gelijken.
Vasthi weigerde te komen op het woord des konings. Zij verdient daarvoor onze hoogachting. Maar hoe schuldig staan wij. indien wij desgelijks handelen ten opzichte van den Koning der koningen. Zijn noodiging weerklinkt: „Wendt u tot Mij, komt herwaarts tot Mij." Hij roept geen menschen, die uitmunten in schoonheid, doch zondaren, misvormden, ontluisterden, die Hij met nieuwe heerlijkheid wil bekleeden. En wij... zijn van nature ongenegen Zijn roepstem op te volgen. Zóó verblind zijn wij door den vader der leugen, dat wij ons waarachtig welzijn in den weg staan. Wij weten niet, hoe slecht het er met ons bijstaat; wij wenschen niet te hooren, dat een wis verderf ons zal overkomen. Wij hebben geen behoefte aan den Christus, die is gezonden om erfgenamen der verdoemenis te stellen tot kinderen des welbehagens, en hen te doen uitgaan, gelijk Vasthi, met het gewaad des lofs en de kroon des levens. Hij weigerde, zij weigerde — dat geldt van elk onzer. Het is zoo groot, wanneer onweerstandelijke genade onze afkeerigheid overwint. Het begint — en het begint telkens weer — met het stuk der ellende. Een mensch mag er niet onkundig van blijven, dat hij door den satan gekerkerd is. Al is de gevangenis bekoorlijk van aanzien — toch is het een gevangenis, gelijk een weelderig ingerichte harem. Bange uren worden doorleeft, als onze oogen daarvoor opengaan; en de vraag beklemt het hart: „Is er nog een middel om deze doodelijke slavernij te ontvlieden? " Welk een verruiming kan het wezen, wanneer de Heere Zijn Mehuman of Biztha zendt, om de ziel uit het diensthuis weg te roepen naar Hem henen. De begeerig gemaakte ziel weigert niet langer, doch nadert. Wel vreest zij nog; want ofschoon het haar is aangezegd, dat zij welkom is in haar bedelaarsplunje, toch betreurt zij het gemis van een passend staatsiegewaad. Zal zij werkelijk goedgunstig worden aangenomen? Wat valt het meê! Het bekommerde gemoed wordt in de ruimte gesteld, en de ziel is zeer vroolijk in den Heere, dewijl Hij haar de kleederen Zijns heils om de schouders hing, en haar een plaats gaf onder Zijn geheiligd volk — zoo anders dan het uitbundige volk op den burcht te Susan. Haar hoogste vermaking vindt de ziel echter in het feit, dat zij den Heere mag toebehooren: in Hem - — en niet in het Zijne — is haar zaligheid. Zij moet het wel eens uitjubelen: „Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk."
Lezers, lezeressen, kreegt gij deze zaken eenigermate in te leven? Ik vraag niet, of gij altoos aan 's Konings tafel zit, want daar komen de verst-gevorderden nog lang niet aan toe. De vraag is, of gij er eenigermate kennis aan hebt, en dus van uw weigering aanvankelijk zijt verlost. Schuift de vraag niet achteloos terzijde — het gaat om uw leven; de meest weelderige kerker toch voert u onverbiddelijk naar het oord van eeuwig afgrijzen.
„Toen werd de koning zeer verbolgen, en zijn grimmigheid ontstak in hem." Indien Ahasveros niet onder den invloed van zijn onmatig drinken ware geweest, zou hij zich veeleer beschaamd hebben gevoeld door Vasthi's weigering. Bij rustig nadenken had hij moeten erkennen, dat zijn eisch onredelijk was, en dat de koningin door zulk een slemppartij beleedigd werd. Maar Ahasveros was niet in staat tot kalm overwegen. Hij zag de verbazing op het gezicht zijner gasten, toen de zeven kamerlingen zonder Vasthi terugkeerden, en mededeelden, dat de koningin niet wenschte te verschijnen; hij hoorde hun gemompel en gegrinnik... dat was te veel, het bloed steeg hem naar het hoofd: openlijk, in tegenwoordigheid van honderden aanzienlijken, werd hij, de machtige vorst der Perzen en Meden, door zijn gemalin gedwarsboomd. Deze euveldaad mocht niet ongewroken blijven. Hij herinnerde zich nog bijtijds, dat er voorschriften waren, waarnaar ook de koning zich had te richten; en dat men temeer den spot met hem zou drijven, indien hij buiten de wet om een straf over Vasthi uitsprak, welke hij later ongeldig moest verklaren. „En hij zeide tot de wijzen, die de tijden verstonden (want alzoo moest des konings zaak geschieden, in de tegenwoordigheid van al degenen, die de wet en het recht wisten; de naaste nu bij hem waren Carsena, Sethar, Adamatha, Tharsis, Meres, Marsena, Memuchan, zeven vorsten der Perzen en der Meden, die het aangezicht des koning zagen, die vooraan zaten in het koninkrijk), wat men naar de wet met de koningin Vasthi doen zou, omdat zij niet gedaan had het woord van den koning Ahasveros, door den dienst der kamerlingen." Er is sprake van eenige voorname heeren (het waren er weer zeven; en onze tekst noemt hen „vorsten der Perzen en Meden"), die „de wet en het recht" wisten. Het waren de leden van den Hoogen Raad — het hoogste rechtscollege —-die „vooraan zaten in het koninkrijk". Deze uitdrukking bedoelt, dat hun zetel dicht bij 's konings troon stond, dewijl zij tot de eerste dienaren van den staat behoorden. Voorts heeten zij „de wijzen, die de tijden verstonden". Volgens sommigen beteekent, dit, dat zij bedreven waren in de sterrenwichelarij. Het is wel mogelijk, dat zij zich deze kunst hadden eigen gemaakt; doch daarvan trokken zij thans geen profijt. Zij „verstonden de tijden", dat is: zij bezaten de bekwaamheid, om in elk bijzonder geval de juiste wetten toe te passen. Tot dit zevental dan wendde Ahasveros zich, „want alzoo moest des konings zaak geschieden". Het „moest"; ook een Oostersche despoot had zich aan voorgeschreven regelingen te storen. Zoo informeerde Ahasveros dan bij de rechtsgeleerden, wat men „naar de wet" met de koningin Vasthi doen zou.
Ahasveros respecteerde de wetten, welke door hem en zijn voorgangers waren uitgevaardigd. In het Koninkrijk Gods is het niet anders. De Heere kan van Zijn recht geen afstand doen zonder Zijn deugden te krenken. Hij handhaaft Zijn wet, al is de zondaar door eigen schuld niet meer in staat daaraan te voldoen. Velen in onze dagen wenschen bij deze onomstootelijke waarheid niet meer te worden bepaald. Het is maar roemen en nog eens roemen in de genade, met verzaking van het onkreukbare recht. Doch zoodoende wordt Gods majesteit aangerand, en het borgwerk van den Middelaar ontluisterd. Jehovah heeft van Zijn geliefden Zoon als Plaatsbekleeder de voldoening aan de eischen en het ondergaan van de straffen Zijner wet gevorderd, opdat Zijn goedertierenheid onbelemmerd kon uitstroomen naar een verloren en verkoren volk. Sion wordt niet door willekeur, maar door recht verlost. O, daarom ligt het behoud der gunstgenooten ook zoo hecht verankerd. Hoort de bondelingen, met het oog op Christus geslagen, verblijd zingen: , , 't Is trouw, al wat Hij ooit beval, het staat op recht en waarheid pal als op onwrikbre steunpilaren."
Utr.
E. v. M.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 oktober 1953
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 oktober 1953
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's