Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bij de Heere is goedertierenheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij de Heere is goedertierenheid

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Israël hope op de Heere; want bij de Heere is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing. Psalm 130 : 7.

(2)

„Israël hope op de Heere!" — Dat is een noodzakelijke, een dringende, een troostrijke opwekking voor Gods arme en ellendige volk. Gelukkig hij of zij, die daar in dagen van hopeloosheid en zielestrijd houvast aan mag krijgen. In dat hopen op de Heere ligt voor een moegestredene zoveel zoete verkwikking. Zo is het dan toch niet, zoals zo angstig werd gevreesd, „buiten hope". Neen, de morgenster gaat op in het wachtende hart. En al is het dan nog niet de Zonne der Gerechtigheid, die aan de genadehemel met vol licht, met weldadige warmte, met sterke groeikracht, staat te schitteren, toch is er in die morgenster de profetie van de overwinning van de duisternis, van het aanbreken van de morgenstond.

„Israël hope op de Heere, want bij de Heere is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing." Er is grond, diepe grond, vaste grond, voor dat hopen op de Heere. Is er bij Hem niet goedertierenheid, vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog, een rijkdom van goedertierenheid, voor slechte, boze en verkeerde mensen? Is er bij Hem niet veel verlossing? Is Hij niet die God en Vader van onze Heere Jezus Christus, van Wie de apostel Paulus mocht getuigen: Ja, wij hadden al zelf in onszelf het vonnis des doods, opdat wij niet op onszelf vertrouwen zouden, maar op God, Die de doden verwekt; Die ons uit zo grote dood verlost heeft, en nog verlost; op Welke wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal"? (2 Cor. 1 : 9 en 10). Ja, dat is groot, mensen, die het vonnis des doods in zichzelf al hadden, toch uit zo grote dood verlost, om gedurig weer te ervaren de reddende, verlossende, zaligmakende genade Gods in en door Christus Jezus, de Middelaar, de Verlosser, de volkomen Zaligmaker.

Ja, waarlijk: „Israël hope op de Heere!" Die hoop beschaamt niet. Die verwachting zal niet vergaan. Maar, het moet zijn een verwachten met lijdzaamheid, een verwachten, zoals de landman verwacht het ontkiemen, het groeien, het rijpen, het vrucht dragen van het in de geopende voren uitgezaaide koren. Maar, hoe lang het ook moge duren, de levende hoop, waartoe Gods kinderen zijn wedergeboren door de opstanding van Jezus Christus uit de doden, die hoop beschaamt niet. Niets kan Gods vrije en rijke genade, als een onoverkomenlijke hinderpaal in de weg staan. Niets en niemand. Zelfs de machten van de wereld niet. Zelfs de listen van de duivel niet. Zelfs de kracht van onze zonden niet. Gods genade heeft zich in de kribbe van Bethlehem, aan het kruis van Golgotha, in de opstanding van Christus en in Zijn hemelvaart, een weg gebaand door alle hindernissen heen. En zij doet het nog. Ja, zij zal dat blijven doen tot de voleinding der wereld, tot de dag van Jezus Christus.

Doch, wie op de Heere hoopt, moet verwachten geduldig en met lijdzaamheid. Ach, wij willen ook na ontvangene genade Hem nog de wet voorschrijven. Die les van het vrije van Gods werk is zo'n moeilijke les voor ons revolutionaire hart. Wij vergeten maar al te zeer, dat wij op niets aanspraak kunnen maken, dat wij nog het recht Gods zouden moeten billijken, als Hij ons voor eeuwig verwierp. Wij vergeten, dat in een gegeven hoop nooit iets verdienstelijks kan liggen, dat het reeds een grote genade is nog te mógen hopen op de Heere.

Zo Hij vertoeft, moet er, zal het wel zijn, een verbeiden zijn, gepaard met een verlangend uitzien naar de Heere, zodat er met de profeet wordt ingestemd: „Ik zal uitzien naar de Heere, ik zal wachten op de God mijns heils." Waar zo wordt gehoopt, daar zal zeer zeker ook worden gevonden een verwachten onder gebeden en smekingen, waarin de Heere ootmoediglijk wordt gevraagd, of Hij wil geven het heil, waarop wordt gehoopt.

En bovendien zal daar zijn, ziende op vroeger ondervonden genade, op de onkreukbare trouw en onbegrensde macht des Heeren, alle reden voor de verontruste ziel om zichzelf aldus op te wekken: Wat buigt gij u neder, o mijne ziel! en wat zijt gij onrustig in mij? hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige verlossing mijns aangezichts en mijn God." Dat moet ge maar eens zingen met Psalm 42 : 3 en 5, Gode ter eer en moge het zijn, uw ziel en uw gezin tot opwekking.

Een iegelijk, die hoopt op de Heere, bouwt op geen zandgrond, op geen onbetrouwbaar fundament; want zijn hoop is een levende hoop en dus een Godverheerlijkende hoop. Dat verzekert ook onze tekst, als wij de opwekking: „Israël hope op de Heere", aldus zien aangedrongen: „want bij de Heere is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing."

Dat de Heere goedertieren is, daarvan had David ervaring opgedaan. Dat blijkt o.a. uit zijn woorden, gesproken toen de profeet hem vanwege de zonde, die school in de volkstelling, de straf daarvoor kwam aankondigen. Toen sprak hij: „Mij is zeer bange; laat ons toch in de hand des Heeren vallen, want Zijne barmhartigheden zijn vele, maar laat mij in de hand van mensen niet vallen." — Van de goedertierenheid des Heeren spreekt ons zoveel van wat ons omringt. Al wat wij nog mogen genieten op deze vervloekte aarde is daar een vrucht van. Toch heeft de psalmdichter niet het oog op die algemene, maar op de bijzondere goedertierenheid Gods, waarvan het op een andere plaats heet: „want Uwe goedertierenheid is beter dan het leven." Als het zo is, dat God goedertieren is, dan is er immers reden voor een ongelukkige om te hopen op de Heere. Voor wie verslagen en verbrijzeld is, arm en .ellendig, zodat hij gevoelt: alleen de genade Gods kan mij redden, voor hem is er bij de Heere geen vloek en verdoemenis; op hem zal God niet toornen of schelden. Hij betoont zich voor zulk een, als hij tot Hem de toevlucht neemt, als een God groot van goedertierenheid, Die niet verstoot degenen, die zich met hun zonde en schuld, met hun ellende en angst, werpen op Zijn ontferming. Welk een vertroosting ligt er dus voor allen, die zijn weggezonken in een ruisende kuil, in

modderig slijk, in die enkele woorden: „Bij de Heere is goedertierenheid." Dezulken ervaren het:

Want beter dan dit tijd'lijk leven Is Uwe goedertierenheid.

De Psalmdichter roept dit niet uit, omdat hij het alleen maar heeft van horen zeggen. Neen, het is de waarheid van Wet en Profeten. De Heere heeft Zichzelf aldus geopenbaard. Het is in verband daarmee, als vrucht daarvan zijn eigen rijke ervaring. Met al zijn ongerechtigheden beladen, en daardoor aangeklaagd, heeft hij gestaan voor het aangezicht, voor de vierschaar Gods. Die heiligheid en gerechtigheid Gods, die menigvuldige en droevige overtredingen, kwamen zo op hem aan, dat hij had moeten uitroepen met een verbroken hart en een verslagen geest: „Zo Gij, Heere! de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? " — Maar hij had ook een oog mogen krijgen voor wat anders, dat hem zo buitengemeen vertroostte. En, daardoor bemoedigd, had hij mogen pleiten: „Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt." En het zoet van de vergeving der zonden was hem niet vreemd gebleven. Hij had er iets van mogen proeven en smaken.

En wie zou dan kunnen zwijgen? Wie zou dan de Heere niet prijzen en aanprijzen van wege Zijn vrije gunst?

En nu weet hij, dat er velen zijn, die verkeren in dezelfde nood en dood, in dezelfde diepten van ellende, van redding ver vandaan. Hij kan er niet van zwijgen, Hij roept het zulke ongetroosten toe: „hebt goede moed; al is het schrik van rondom: Bij de Heere is goedertierenheid, Zijn ingewanden rommelen van barmhartigheid over het Israël Gods.

Maar, dan is het ook zeker, dat die goedertierenheid niet slechts is een genegenheid in de Heere. Hij zal ze ook naar buiten aan dat volk betonen. Ook daarvan spreekt de dichter, als hij voortgaat: „en bij Hem is veel vergeving." Als het zo staat, dan is er toch waarlijk wel reden om te hopen voor allen, die zich omkneld zien door de banden der wereld, de boeien van de vorst der duisternis, en de knopen der ongerechtigheid. De duivel tracht er zulke zielen van te overtuigen en er door in de engte te drijven: „voor u is er toch geen verlossing bij de Heere; anderen mogen er in delen, gij zeker niet." — Al is de nood echter groot, al zijn uw zonden vele, — dat toch geen verdrukte de moed late zinken! De Heere beware u er voor, dat gij het de duivel gewonnen zoudt geven! Voor u is de belofte, hoe zwaar geboeid gij ook zijt: „Bij de Heere is véél verlossing." Hier wordt verheerlijkt het werk van Christus. — Daaraan krijgen allen kennis, die behoren tot zijn gekenden.

Groot is de verlossing, die door Hem wordt tot stand gebracht, als Hij er een uitleidt uit het diensthuis der zonde en uit het werkhuis van de wet. Dan is er wel alle reden voor anderen, die daar getuigen van mogen zijn, voor uzelf, die daarin

moogt delen, om stamelend die Verlosser aldus groot te maken: „Bij de Heere is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing." Het wonder van de redding van een zondaar, van de verlossing van een ziel, is ook zo groot, zo Goddelijk wonderbaar. Dat wonder kan nooit genoeg bewonderd worden. Hier is zangstof te over. En in zulk een tijd wordt er ook gezongen. Misschien zucht deze of gene wel:

Och, wierd ik derwaarts weer geleid! Dan zou mijn mond U d' ere geven.

Maar ook daarna wordt het telkens weer ervaren, — er zijn immers zoveel strikken en zoveel banden —: „Bij Hem is veel verlossing." De doodvijanden, de wereld, de duivel, het eigen vlees, zitten niet stil. Zij vernieuwen hun geduchte aanvallen met al hun kracht. En hoe menigmaal bezwijken de aanvankelijk verlosten daaronder! Dan is het: „Ik zal nog een der dagen door de hand van mijn doodvijanden omkomen."

En voorzeker! het is goed te begrijpen, dat die bange overlegging wel eens opkomt in uw hart. Als gij ziet op uzelf, zwak van moed en klein van kracht, dan is het uw bange klacht: , , In mij is geen kracht tegen deze zo grote menigte." Dan is dit üw versje, dat gij gaarne opgeeft om te zingen:

Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed [gebleven?

Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.

Maar, vergeet toch vooral niet, dat er bij de Heere veel verlossing is. En zing dus voort, moge het zijn met een biddend hart:

Wacht op de Heer', godvruchte schaar, houd moed: Hij is getrouw, de bron van alle goed; Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer; Wacht dan, ja wacht, verlaat u op de Heer'.

„Bij Hem is veel verlossing." Telkens en telkens weer toont Hij het, dat Hij is de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde, de Alpha en de Omega. Hij laat de Zijnen niet aan hun doodvijanden over. Hij weet, hoever het moet, hoever het kan gaan. Ter bekwamer tijd komt Hij tot uw hulp. De Heere Jezus Christus is de getrouwe Zaligmaker, Die gezegd heeft en zegt: En ziet, Ik ben met ulieden alle de dagen, tot aan de voleinding der wereld" (Matth. 20 : 18).

Bij Hem is veel verlossing, in vele noden, uit vele bange toestanden, zelfs in de dag der benauwdheid voor dit tijdelijk leven, en nog meer voor de eeuwige dingen. Veel verlossing, want Hij redt keer op keer.

Bij Hem is veel verlossing ook in dit opzicht, dat Hij de Verlosser is van velen, van een schare, die niemand tellen kan. Een ieder van hen heeft zijn eigen moeite en verdriet, zijn eigen zorgen, zijn eigen duisternissen, zijn eigen strijd. Wat al verlossing is er nodig voor één zondaar! En dan te denken aan het zaad van Abraham, talrijk als de sterren des hemels! Dan gaat het ons helemaal duizelen. Maar! dit volk heeft een Verlosser, van Wie getuigd mag worden: „Bij Hem is veel verlossing."

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 november 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Bij de Heere is goedertierenheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 november 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's