Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heerlijkmaking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heerlijkmaking

10 minuten leestijd

Als laatste schalm in de keten des heils komt voor de heerlijkmaking. Rom. 8 . 30 zegt: „En die Hij tevoren verordineert heeft, deze heeft Hij ook geroepen; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt." Het is merkwaardig dat de heerlijkmaking in de dogmatische studiën en verhandelingen nergens een plaats heeft. Men heeft daar in het algemeen weinig aandacht aan geschonken en tot een systematische uiteenzetting is men nooit gekomen. In den brede wijdt men uit over de zondestaat van de mens, over de rechtvaardiging en over de heiliging, maar aan de heerlijkmaking wijdde men geen enkele bladzijde druks. Het enige wat gij er van vinden kunt is in een uitgebreide encyclopaedie een halve kolom. En ook daar handelt men dan vrijwel uitsluitend over de verheerlijking in de hemel en op de nieuwe aarde. M.i. ten onrechte. Al is het zeker waar, dat de heerlijkmaking haar voleinding en kroon zal vinden in het eeuwige leven, zij vindt haar plaats in de orde van het heil dat God in Christus reeds in dit leven werkt.

Welnu laat ons dit laatste eens nabij bekijken.

De heerlijkmaking is niet hetzelfde als de heiligmaking, zij is er de vrucht van. De heiligmaking doet zien hoe een zondaar als vrucht van de vrijspraak gebracht wordt van het spoor der zonde in het spoor van Gods geboden. Maar daarmee is nog niets gezegd van de vrucht van een leven . in Gods geboden. Hier willen we iets over zeggen. Van de heerlijkmaking kunnen wij reeds vinden in de staat der rechtheid in het paradijs. Zij maakt daar een wezenlijk bestanddeel uit van de schepping en van het geloof. Als Adam door God geschapen wordt, dan wordt hij geschapen in de staat der rechtheid, maar nog niet in de staat der heerlijkheid. Daar is, hoe schoon hij ook naar ziel en lichaam geschapen is, Gods doel met hem om hem reeds hier op aarde tot rijke ontplooiing te brengen, om hem zo te doen overgaan in de eeuwige zaligheid.

Zoals een kind in zijn wasdom opgroeit tot de volle schoonheid van een man of vrouw en zoals zijn geest aangroeit en rijpt tot volle bewustzijnskennis, zo heeft God ook de eerste mens gesteld op aarde om tot breder ontluiking te komen. De ganse aarde zou de mens aan zich moeten onderwerpen, om al die latente krachten, die er in het aardrijk lagen, te ontdekken en tot heerlijke aanwending vaft Gods eer te brengen. Na de zondeval heeft God nochtans aan de mens de opdracht gegeven: ..Onderwerpt het aardrijk". En de mens heeft veel gevonden wat God in Zijn schepping gelegd had en er zal stellig nog veel meer gevonden worden, maar de mens der zonde legt er de hand op en veel van wat gevonden werd wordt niet aangewend tot Gods eer, maar tot dienst der zonde. Dit alles en nog veel meer was bestemd geweest om Gods eer uit het stof te doen klimmen en de heerlijkheid van de mens uit te maken.

Als nu Christus op aarde komt als een tweede Adam, dan verschijnt Hij vol van genade en waarheid en Hij bidt: „Vader verheerlijk nu Uw Zoon met de heerlijkheid die Hij bij U had eer de wereld was, en Gij hebt Hem verheerlijkt." Ja Hij is verheerlijkt op de berg. Jezus heeft nooit iets gehad of gedaan voor Zichzelf alleen. Wat Hij was, dat was Hij voor Zijn kerk, wat Hij had, dat had Hij voor Zijn volk. Zo mag dus verwacht worden, dat ook het volk des Heeren iets zal krijgen wat voor Adam bedoeld was en wat door Christus verworven is. Hij toch zal naar Zijn belofte niet alleen genade, maar ook ere geven.

Welnu dan, de heerlijkmaking strekt zich reeds in dit leven uit over ziel en lichaam beide. Ze werkt in het algemeen geleidelijk in de loop des tijds, en kan ook een plotseling karakter dragen. Als iemand door Gods genade tot verandering des levens komt, dan zal de vrucht tot verheerlijking geleidelijk aangroeien. Wordt zijn verstand verlicht in de ure der wedergeboorte, al meer zal deze verlichting toenemen in de weg der gerechtigheid. Bij zijn gestadige kerkgang, bij zijn geregeld bijbellezen en bij zijn gedurig ingaan in het bidvertrek zal de kennis van God en Goddelijke zaken toenemen. Hij die trouw is in al deze arbeid zal heel wat meer schatten van kennis en wijsheid vergaderen, dan hij die daar nooit komt, of die daar maar sporadisch pleegt te komen. Een geoefend Christen bekomt veel meer algemene wetenschap, dan hij die zo eens in zijn leven overtuigd werd van zonde en die zo eens leerde knielen aan het kruis. Dit worden lieden met een geheiligd verstand, die diep haar wortelen leerden slaan en groeiden tot eikebomen der gerechtigheid. Zij staan zo vast, dat ze de stormen des levens, maar ook allerlei wind van leer kunnen wederstaan. Ik ben bij die plotselinge bekeringen, als het daarbij blijft, zo bang voor dat zaad dat plotseling opwast, maar geen diepte van aarde heeft. Zij die het Evangelie haastig en met vreugde aannemen, verdorren weer zo vaak als verdrukking en vervolging komen. Zij missen die geleidelijke heerlijkmaking.

Deze heerlijkmaking betreft niet alleen de ziel, maar ook het lichaam. Als iemand door Gods genade jaren lang in het pad van Gods geboden mag wandelen, dan zal de verheerlijking niet achterblijven. Het kan toch niet anders of hij en zij die de sabbath regelmatig heiligen - zullen week aan week verser en krachtiger tot hun arbeid ingaan en meer waard zijn in hun arbeid dan zij die op de Zondagen de arbeid voortgezet hebben en die nagelaten hebben in de kerkdienst geestelijke kracht te putten of ook dan zij, die hun Zondagen lui en landerig zonder geestelijke vulling hebben doorgebracht. En dit is ook zeker, dat zij die jaar aan jaar Gods geboden in acht nemen, in de ouderdom als de grijsheid hun een sierlijke kroon werd, een frisheid zullen bewaard hebben als in de dagen der jeugd. Door Gods genade groeit deze verheerlijking naar ziel en lichaam van jaar tot jaar.

De verheerlijking in dit leven schenkt de Heere Christus soms ook plotseling en in bepaalde levensomstandigheden. Als de Heere een bepaalde geestelijke genieting geeft, dat men als op de berg bijzonder bij God mag verkeren, of ook als men waardig gekeurd wordt de smaadheid van Christus te dragen, dan geeft Hij bijzondere verheerlijking. Nooit wortelt het geloof zoveel dieper dan in zulke dagen, maar ook nooit blinkt het helderder dan juist dan. Ge kunt het zien aan Mozes, hoe zijn aangezicht blonk als hij veertig dagen in de tegenworodigheid Gods op de berg geweest is. En het tweede wat wij noemden kunt ge zien als Stephanus om Christus wil gestenigd werd, als zijn aangezicht blonk als van een engel. Dat is wat anders dan een bleek glimlachje van iemand die zich zelf opschroeft tot wat zgn. Christelijke blijdschap. Dit is een gave Gods, de gave der heerlijkmaking. Dan geeft God genade en ere. Hoeveel dieper wordt a«_ Godskennis, hoeveel inniger het geloofsleven in die heilige uren, zelfs als de smart over smaadheid voren op het gelaat trekt, hoeveel edeler worden dan de trekken op het gelaat. Dit zijn andere voren dan die, die de zonde achterlaat.

De verheerlijking in dit leven geeft ook gezag over mensen en de greep op de schepping. Waar God de heerlijkheid der genade schenkt, daar krijgt iemands woord heerschappij, ongewild, God geeft dat. Voorts geeft God bijzonder aan de Zijnen om het aardrijk Gode te onderwerpen. Wat ook op aarde aan krachten en gaven gevonden wordt, de wereld verstaat de kunst niet om het alles Gode te wijden. Dit is een gave die alleen Gods gekenden ontvangen.

Tenslotte loopt de verheerlijking uit ir. de eeuwige heerlijkheid. Wordt hier op aarde de verheerlijking altijd en alleen maar ten dele bekend en ontvangen, eens komt de dag waarin Christus alles en in allen zal zijn. Hoe verheerlijkt zal dan de ziel zijn, als ze zonder zonde daar volmaakt God zal kunnen dienen en eren. Dan zal men de kroon voor Jezus nederleggen in het: „Gij hebt ons Gode gekocht door Uw bloed, Gij zijt waardig te ontvangen de lof, de eer, de dankzegging, Gij hebt ons Gode gemaakt tot koning en priester." Dit zal de heerlijkheid zijn, dat zij volmaakt God zullen dienen, met alle talenten der ziel die hier op aarde bezeten zijn. Let wel daarop, dat de man met de vijf talenten, dezelfde vijf talenten meeneemt en er andere vijf bijkrijgt en ook dat de man met de drie talenten er andere drie bij verwerft. Wat een gave zal daar elk hebben om voor God

te leven. Noem dit verheerlijking.

Zo zal het ook het lichaam betreffen, als wij lichamen zullen ontvangen aan het volmaakt en heerlijk lichaam van Christus gelijk. Daar zal geen gebrek meer zijn, wat hier de dienst des Heeren bemoeilijkt, daar zal geen smart en rimpel zijn. Nog in de staat der zonde blinken bepaalde rassen van mensen en in die rassen weer enkelingen uit vanwege lichaamsbouw en edele gelaatsvormen. Dat zal in de staat der heerlijkheid bij al de verscheidenheid van rassen en personen zo zijn, dat de verheerlijkte mensheid in aller oog een verlustiging zal wezen. Zij zullen zijn als de engelen Gods. De kreupele zal daar springen als een hert, de jongeling zal daar lopen zonder moede te wezen. Inwendig en uitwendig zal de heerlijkheid van Christus in Gods gekenden stralen.

Als het proces der verheerlijking in die ure voltooid zal worden, dan zal al het geschapene, de hele cosmos één harmonisch geheel vormen met de hemel, met God, de drieënige Zelf. Dan zal vervuld worden over de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal, al de profetie die God door de eeuwen heen door Zijn Zoon, door de profeten en door de Apostelen gegeven heeft. Wat nu op aarde de stoornis, de hinder, het gebrek door de zonde heeft uitgemaakt, zal dan zijn weggenomen en veranderd. De woestijn zal dan bloeien als een roos en de wildernis zal zijn als een gewaterde hof, als het paradijs Gods. Voor een doorn zal een denneboom opgaan en voor een distel een mirt. De wolf zal met het lam verkeren en de luipaard bij de geitebok nederliggen en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee te samen nederliggen en de leeuw zal stro eten, gelijk de os. En een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken in de kuil van de basilisk. Men zal nergens leed doen noch verderven op de ganse berg Mijner heiligheid; want de aarde zal vol van kennis des Heeren zijn, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken. En het zal de Heere zijn tot een naam, tot een eeuwig teken dat niet uitgeroeid zal worden.

W. L. Tukker.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 januari 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Heerlijkmaking

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 januari 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's