Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

O, ALLE GIJ DORSTIGEN!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

O, ALLE GIJ DORSTIGEN!

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt. koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk.

Jesaja 55 : 1.

De vorige week werd het ons vergund te mediteren over de genodigden van Jes. 55 : 1. Toen ging het over het: O, alle gij dorstigen, en gij, die geen geld hebt."

Tot deze genodigden gaat uit de hartinnemende nodiging: „O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt, en eet, ja komt. koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk."

De nodiging begint met het kleine woordje: „O". Er staat in de grondtekst een woord, dat eigenlijk betekent: „wee". Hiér geeft het dus aan, dat de nodiging wordt gedaan met een medelijdend hart. Ja, de ingewanden Gods rommelen van barmhartigheid over de dorstigen. Met onuitsprekelijke tederheid nodigt Hij hen: och, gij arme, beklagenswaardige dorstigen!

Het blijft echter niet bij beklagen. Zo doen wij mensen menigmaal. Wij beklagen, zeggende: , , och, hoe ongelukkig toch!", om dan verder naar die ongelukkige niet meer om te zien. Bij Gód is het zo gans anders. Door het „O" van onze tekst spreekt Hij Zijn medelijden uit. Tevens echter ligt er een ernstige opwekking in, om toch niet aan .moedeloosheid toe te geven, alsof geen verandering mogelijk ware. Bemoedigend, opwekkend klinkt het: „O, alle gij dorstigen!"

Door dat ene woordje „O", zo klein als 't is. gunt God ons een blik in Zijn liefderijk hart. O, alle gij dorstigen, het medelijden, de barmhartigheid Gods is over u. Van Zijnentwege wordt gij ook ernstig en welmenend opgewekt en genodigd.

Wat begint de nodiging van onze tekst teer en bemoedigend! Maar dan ook treft het ons, dat zij zo ruim is. Hoor slechts naar deze woorden: „O, alle gij dorstigen!"

Het is een nodiging, niet voor zelfgehoegzamen, niet voor rijken, niet voor verzadigde», maar voor dorstigen. Deze beperking mogen wij niet over het hoofd zien. Dan echter, als wij dit in het oog houden, dan valt elke beperking weg. Uit mag gaan de ruime nodiging: „O, alle gij dorstigen!"

Geen enkele dorstige wordt uitgesloten. Van de aanzienlijkste tot de geringste, van de oudste tot de jongste, van de godsdienstigste tot de meest goddeloze, zij worden allen genodigd, die door de ontdekking des Heiligen Geestes hebben leren dorsten, door het ruime: „O, alle gij dorstigen!"

De Heere weet wel, dat er bij dorstigen, bij ontdekten, allerlei bedenkingen oprijzen. Nu eens is het: , , mijn zonden zijn te groot", — dan weer: „ik heb mij te lang verzet" — en weder: „ik ben niet dorstig genoeg." En daarom komt de Heere Zelf met Zijn ruime nodiging al die bedenkingen aldus te beantwoorden: „O, alle gij dorstigen!"

Vanzelf rijst bij zondaren in nood, in nood van te bezwijken, van om te komen, zoals dat met waarlijk dorstigen het geval is, de vraag op: at houdt deze nodiging toch in? Wij lezen voor de beantwoording van deze vraag Jesaja 55 : 1 nog eens met elkander, moge het zijn met aandacht, met eerbied en met een biddend hart. Christus nodigt hier door de profeet Jesaja, de Evangelist van het Oude Verbond, aldus: O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!"

Tot beter begrip van deze rijke nodiging letten wij nog wat meer op het verband. In vers 2 en 3 volgt toch: „Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zicht verlustigen.

Neigt uw oor, en komt tot mij, hoort, en uwe ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden van David."

Het gaat hier over komen, over kopen, over eten en drinken. Het gaat over het gespijsd en gelaafd worden ten eeuwigen leven. Och, dat wij toch letten met betrekking tot onze ziel op de zo nodige, zo ernstige waarschuwing, die ons bepaalt bfj onze grote dwaasheid: „Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is. en uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan? " Daarvoor besteden wij toch, van nature altijd, en na ontvangene genade nog maar al te veel, ons geld en onze arbeid. Ach, dwazen, die wij zijn, wat hebben wij daar veel voor over. en wat een arbeid leggen wij daaraan ten koste! Hetgeen geen brood is, daarvoor geven wij ons geld uit. Hetgeen niet verzadigen kan, daarvoor werken, arbeiden wij met al onze macht. En wij vergeten, dat wij straks, als het niet anders wordt, om zullen komen in eeuwige honger en kommer. En zelfs na ontvangene genade, vergeten wij zo vaak, als wij hier zo druk mee bezig zijn, dat, al zal Gods volk niet omkomen in eeuwige honger en kommer, dat de Zijnen hier toch gestraft zullen worden met magerheid aan hun ziel, met verachteren in de genade, met geestelijke dorheid, en met allerlei zielekwalen.

Gelukkig wie voor deze gevaren oog mag krijgen, en een hart, dat beeft voor dat uitwegen van geld voor hetgeen geen brood is en voor al dat arbeiden voor hetgeen niet verzadigen kan. Vergeet toch niet, o volk van God! dat er in Psalm 85 staat: „Maar, dat zij niet weder tot dwaasheid keren!"

De bediening des Woords en de bediening van het heilig Avondmaal zijn nooit alleen negatief. Het blijft niet bij een aanwijzen van wat het niét moet zijn. Zij bepalen u ook bij wat gij wèl nodig hebt, bij de spijs en drank ten eeuwigen leven, bij de wateren van de genadestroom, bij het Brood des levens, bij de wijn en melk van de vette Evangeliemaaltijd, bij de noodzakelijkheid om daarheen te komen, naar 's Konings tafel, om daar te kopen zonder geld en zonder prijs, wijn en melk. Welk een zegen is het, o, alle gij dorstigen, en gij, die geen geld hebt, dat deze rijke nodiging tot u uitgaat. Is het geen onbegrijpelijk wonder? Is er geen reden om u met Mefiboseth, geslagen aan beide voeten, voor de meerdere David neer te buigen, en uit te roepen: „Wat is uw

knecht, dat gij omgezien hebt naar een dode hond, als ik ben? " (2 Sam. 9:8). En dan toch — o, wonder van vrije genade!, < — geduriglijk brood eten aan 's Konings tafel! Wie kan dat klein krijgen? Het wordt immers al groter!

O, alle gij dorstigen! gij wordt dus genodigd om te kómen. Het staat er zo kort, zo krachtig, zo vol van ontferming: omt, koopt, eet en drinkt. Wij hebben hier gelet op het verband en dat geeft veel verklaring van, en licht over onze tekst. Maar nu geven wij evenzeer acht op gelijkluidende plaatsen. Er zijn immers twee belangrijke regels voor de verklaring van Gods Woord. De eerste is: et op het verband. En de 2de is: ergeet niet Schrift met Schrift te vergelijken. Bij de nodiging van Jes. 55:1 denken wij aan het begin van Spreuken 9, waar wij o.a. lezen: , De opperste Wijsheid heeft haar huis gebouwd, zij heeft haar zeven pilaren gehouwen. Zij heeft haar slachtvee geslacht, zij heeft haar wijn gemengd; ook heeft zij haar tafel toegericht. Zij heeft haar dienstmaagden uitgezonden; zij nodigt op de tinnen van de hoogten der stad: ie is slecht? Hij kere zich herwaarts! tot de verstandeloze zegt zij: omt, eet van mijn brood, en drinkt van de wijn, die ik gemengd heb. Verlaat de slechtigheden, en leeft; en treedt in de weg des verstands" (9 : 1«—6).

En dan, als wij bezig zijn Schrift met Schrift te vergelijken, dan mogen wij ook niet vergeten een ander woord uit Jesaja's profetieën: , En de Heere der heirscharen zal op deze berg allen volken een vette maaltijd maken, een maaltijd van reine wijn, van vet vol mergs, van reine wijnen, die gezuiverd zijn" (Jes. 25). Maar het allerminst mogen wij vergeten een gelijkluidende plaats uit het Nieuwe Testament, een plaats, waar enkelen in ons midden waarschijnlijk al op zitten te wachten. Het is een woord van de Heiland Zélf: En op de laatste dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus, en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij, en drinke. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. (En dit zeide Hij van de Geest, Dewelke ontvangen zouden, die in Hem geloven.)" (Joh. 7:37-39).

Uit al deze plaatsen blijkt het duidelijk, dat er een kómen moet zijn, als antwoord op de nodiging des Heeren. Maar, hoe zullen wij komen, wij, die als Mefiboseth kreupelen zijn, van onze geboorte af geslagen aan onze beide voeten, ja, die zelfs neerliggen midden in de dood door de zonden en de misdaden? - — Hoe? Wel alleen door de kracht van Hem, Die maar te spreken heeft, en het is er, te gebieden, en het staat er. Die ook Lazarus aldus riep uit dood en graf: „Lazarus, kom uit!" En de gestorvene kwam uit, gebonden aan handen en voeten met grafdoeken.

Wij zijn dus onmachtig om te komen. En wat nog veel erger is: ij zijn zo onwillig om te komen. En toch zijn er reeds duizenden en tienduizenden gekomen, ja zelfs een schare, die niemand tellen kan. De Heere ia zo machtig om door de onwederstandelijke werking van de Heilige Geest — denk maar aan het eerste teken, waaronder die Geest werd ingestort, een geluid als van een geweldige gedreven wind, die vervulde het gehele huis, daar zij zaten — om door die hartveranderende werking ónze wil te verbreken, en Zijn wil in ons hart te leggen. Hij trekt ons uit ons boze en verdorven bestaan, uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. De grote Profeet, onze Heere Jezus Christus Zelf, heeft het gezegd: Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trèkke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage" (Joh. 6 : 44). < — O, dat wij dan maar veel leren bidden, om die machtige trekking: trek mij, zo zal ik U nalopen." Ja, zo wordt het een kómen, een komen met smekingen en met geween. Zo wordt een hardnekkige, een onwillige, een geestelijke dienstweigeraar er een, dien God hart en lust geeft om te willen. Wat moogt gij dan een grootheid zien in dat moeten, veel meer nog in dat mógen komen, in dat mogen komen ook aan het Avondmaal. Zo wordt het uw vurige bede: eere, trek mij maar met Uw liefdekoorden, maak mij maar meer en meer zondaar in eigen oog, opdat ik naderen moge met een: Heere, ik ben niet waardig, dat Gij mij aan Uw tafel ontvangt."

„Allen dan, die alzo gezind zijn, die wil God gewisselijk in genade aannemen, en voor waardige medegenoten van de tafel Zijns Zoons Jezus Christus houden" (Avondmaalsformulier).

„O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, kómt." Maar, dan in verband daarmee ook: „koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk." Komen, kopen en eten, dat ligt alles besloten in het oprechte, zielzaligende geloof, waardoor een zondaar deel krijgt aan Christus en aan al Zijn schatten en gaven. Wat is het geloof toch van grote betekenis! Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. En geloven, dat is: komen, kopen en eten.

Over het komen spraken wij reeds. Het is het komefl van een arme, die geen geld heeft, van een dorstige, die grote nooddruft heeft, van een schuldige, van een verlegene, maar ook van een getrokkene met goedertierenheid, en met onweerstaanbare kracht.

Maar, nu klinkt het tot zulk een komende, die geen geld heeft: „koopt". En hij heeft alleen maar schuld. Hij heeft geen penning om te betalen. Hoe zal zulk een berooide dan kopen? — O, mijn lezer, wat is het toch groot, dat er volgt: koopt zonder geld en zonder prijs. Ja, het is een wonderlijk kopen. Kopen! — het moet ons dus om dat genadebrood, om die geestelijke wijn en melk te doen zijn. Het moet ons van waarde zijn, zodat wij het willen kopen, er al het onze voor over hebben. Maar, nu hebt gij geen geld, meer schuld dan goed. Hoe zult gij dan toch kopen? Wel, de genadige God gééft alleen. Het is een kopen zonder geld en zonder prijs. Hier kunnen rijken niets krijgen. Hier worden alleen armen toegelaten. Hier staat op elk artikel, op het brood, op de wijn, op de melk: „zonder geld en zonder prijs".

Hoe is dat mogelijk? — Wel, de prijs is betaald. Maar niet met zilver of goud. Er is betaald met het dierbaar bloed van Christus als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam. Welk een prijs! Welk een kostbare genadegoederen!

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 februari 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

O, ALLE GIJ DORSTIGEN!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 februari 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's