Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waren er in de gemeente van Corinthe vrouwelijke ambtsdragers?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waren er in de gemeente van Corinthe vrouwelijke ambtsdragers?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

In ons vorige artikel hebben we gezien, hoe Paulus aan de gemeente van Corinthe in het elfde hoofdstuk van zijn eerste brief het grondbeginsel formuleert voor de verhouding van man en vrouw: e man is naar Gods wil het hoofd der vrouw. Deze regel geldt voor alle terreinen des levens. Voor het huwelijksleven, zoals dat zich openbaart in de beslotenheid van het huisgezin. Maar ook voor het publieke en kerkelijke leven. Vooral het laatste boezemt ons vanzelfsprekend groot belang in, omdat de briefschrijver uit O. gesteld heeft, dat er in Corinthe vrouwelijke ambtsdragers geweest zouden zijn. Hij grondt zijn mening op de verzen die volgen: Een iegelijk man, die bidt of profeteert, hebbende iets op het hoofd, die onteert zijn eigen hoofd; maar een iegelijke vrouw, die bidt of profeteert met ongedekten hoofde, onteert haar eigen hoofd; want het is een en hetzelfde, alsof haar het haar afgesneden ware" (1 Corinthe 11 : 4 en 5).

Van deze woorden zijn in de loop der eeuwen verschillende verklaringen gegeven. Hier schijnt immers de apostel niets te hebben tegen het openbare optreden van de vrouw, dat hij in het veertiende hoofdstuk zo nadrukkelijk afwijst. Of in elk geval, schijnt hij toch op zijn minst de toestand in Corinthe te aanvaarden, dat er vrouwen waren, die profeteerden, zonder zijn stem er tegen te verheffen. Hij zou het dan oogluikend hebben laten passeren, als om het scherpe verbod van hoofdstuk 14 te verzachten. Men wijst er dan op, dat er reeds onder de oude bedeling vrouwen in kritieke tijdsgewrichten gedaan hebben, wat eigenlijk des mans was. We denken hier allen als vanzelf aan Debora. Zulke uitzonderlijke gevallen zouden nu ook door Paulus aanvaard worden. Vooral in die eerste tijd van de christelijke kerk, toen men het Nieuwe Testament nog moest missen en toen er in plaats daarvan een machtige doorbreking van de Geest openbaar kwam. Een absoluut verbod zou dan immers de vrouwen zelfs in die aangrijpende ogenblikken, dat de Geest vaardig werd over haar, het zwijgen opgelegd hebben. Paulus zou hier dan de deur hebben opengelaten voor de vrouwen, om, als de mannen in gebreke bleven, hun plaats in te nemen... maar dan met gesluierd hoofd, opdat het onderscheid tussen man en vrouw duidelijk openbaar zou komen.

Anderen hebben gezegd, dat Paulus hier doelde op het bidden en profeteren in de huisgodsdienstoefening, waarin de vrouw toch ook zou mogen voorgaan.

Maar deze laatste verklaring bevredigt ons nog minder dan de eerste. Alhoewel we toch ook de eerste menen te moeten afwijzen. We kunnen ons niet indenken, dat Paulus op de ene plaats zo absoluut en scherp een verbod zou stellen, terwijl hij dat dan op de andere plaats weer zou verzachten. En dat in één en dezelfde brief.

Daarom nemen we hier de verklaring van Grosheide te moeten volgen, zoals hij die gegeven heeft in zijn Kommentaar op de Corinthebrief. Hij meent dat Paulus hier doelt op een bidden en profeteren in het openbaar, maar niet in de samenkomsten der gemeente. Met bidden wordt hier duidelijk bedoeld een bidden met en voor anderen. En met profeteren doelt Paulus ook op een optreden voor anderen in het publiek. Een profeet spreekt niet tot zichzelf, maar tot anderen. Profeteren is het door de Geest van God openbaringen geven, wat er op een bepaald ogenblik geweten of gedaan moet worden, openbaringen, die nodig waren in een tijd, waarin de kerk nog geen Nieuwe Testament had. De profeet bouwt dan ook de gemeente op. Het optreden der profeten staat derhalve ten dienste van de gemeente, maar dat wil nog niet zeggen, dat het uitsluitend in de samenkomsten der gemeente kon en mocht geschieden. De Schrift leert ons het tegendeel. Denk maar aan hetgeen verhaald wordt in Handelingen 21 van de profeet Agabus. Hij profeteert niet in een vergadering der gemeente.

Daarom komt Grosheide ook tot de slotsom, dat Paulus hier denkt aan het bidden en profeteren in het openbaar van de vrouwen, maar niet in de samenkomsten van de gemeente, wanneer de gemeente door de ambtsdragers vergaderd wordt rondom Gods Woord. Daarvan zegt Paulus zo klaar en duidelijk, dat de vrouw in de samenkomsten der gemeente te zwijgen heeft.

Dat er vrouwen zijn, die de gave van de profetie hebben, leert ons het Nieuwe Testament ook. We denken aan de dochters van Filippus (Handelingen 21 : 9) en niet te vergeten aan Anna, de profetes.

Wanneer derhalve de vrouwen de gave der profetie hebben dan mogen zij in gezelschap van anderen wel profeteren, maar in de samenkomsten der gemeente heeft zij te zwijgen. Maar zoals nu een vrouw anders ook in het openbaar optreedt, moet ze het ook doen bij bidden of profeteren. Ze moet het niet doen met on-

gedekten hoofde, maar ze moet de sluier dragen.

Nu moet men hier niet uit opmaken, dat de vrouwen van tegenwoordig in het openbaar ook een sluier moeten dragen. Neen, elke tijd heeft zijn eigen zeden en gewoonten. Paulus wil dat het onderscheid blijve tussen man en vrouw. De man was gewoon met ongedekten hoofde in het openbaar op te treden. Dekte hij nu bij bidden of profeteren zijn hoofd, dan zou hij daarmee te kennen geven, dat hij onderworpen was aan een ander nevens Christus. De vrouw moest echter de sluier dragen ten teken dat zij aan de man onderworpen is. Nu zijn er echter vrouwen in Corinthe, die de sluier wegdoen wanneer ze in het openbaar bidden en profeteren. Hierin ziet Paulus de zucht van de vrouw om aan de man gelijk te zijn. Daarom wijst hij dit met zoveel kracht af. Wie zo handelt is aan die vrouwen gelijk, die zich geheel gelijk willen stellen met de man en het haar ook kort laten knippen en met ongedekte hoofde in het publiek zich vertonen. Grote schande vindt Paulus dit voor de vrouw. Zij moet haar eigen plaats innemen. Christus is het hoofd van elke man; en de man is het hoofd van elke vrouw.

Wanneer we derhalve nu het geheel overzien, dan menen we dat aan 1 Corinthe 11 geen enkele grond kan worden ontleend om de vrouw toe te laten tot alle ambten. Daarbij gaat men immers van het beginsel uit. dat de vrouw gelijke rechten heeft als de man. En al wordt er van bidden en profeteren gesproken door vrouwen, dan wil dit nog niet zeggen, dat er in Corinthe vrouwelijke ambtsdragers geweest zijn. Dat er ook in bijzondere tijden aan vrouwen bijzondere genade geschonken kan worden, dat zal wel niemand willen ontkennen. Maar laat men het onderscheid tussen man en vrouw niet uit het oog verliezen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Waren er in de gemeente van Corinthe vrouwelijke ambtsdragers?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's