Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Man van Smarten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Man van Smarten

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ziet, de Mens! Joh. 19:5 (laatste ged.)

Hoe vaak wij er ook over denken en spreken en horen, wij kunnen niet doordringen tot de donkere diepten van het lijden des Heeren. Waar is een smart gelijk Zijn smart? Die gedachte komt telkens weer in ons op bij dat ontzaglijke gehoorzaam geworden tot de dood, ja de dood des kruises.

Die gedachte mag ons zéker wel ontroeren bij het denken over de gegeselde, bespotte, met doornen gekroonde Borg en Middelaar. Lichaamslijden en zieleleed zijn hier zo huiveringwekkend verbonden. Ik zal niet trachten u dit lijden met felle kleuren te tekenen. Schilders, dichters en woordkunstenaars, zij hebben zich begerig geworpen op dit tafereel. Ik geloof, dat wij daar heel voorzichtig mee moeten zijn. Hier is menselijke fantasie niet op haar plaats. Het beste, dat wij op dit lijdenstoneel kunnen doen, is zo dicht mogelijk blijven bij de verheven, aangrijpende eenvoud en ernst van de Evangeliën.

Laat mij ook nu in alle eenvoud, zonder één woord van mij er bij, u in herinnering mogen brengen, om zo tot ons onderwerp te komen, het lijdensevangelie van de met doornen Gekroonde. Wij lezen dan in het Evangelie van Johannes: „Toen nam Pilatus dan Jezus, en geselde Hem. En de krijgsknechten, een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om. En zeiden: Wees gegroet, Gij Koning der Joden! En zij gaven Hem kinnebakslagen." En in een ander Evangelie lezen wij nog: : „En op Hem gespuwd hebbende, namen zij de rietstok, en sloegen op Zijn hoofd."

Het is, alsof ge het ziet gebeuren. Hier is de Borg:

Een spot en smaad van mensen, Wien 't boze volk, naar zijn baldadig Beschimpen kan. [wensen,

Pilatus wil nu nog één poging wagen om de Gemartelde uit de handen der Joden te krijgen. Hij maakt gebruik van de deerniswaardige toestand, waarin de Heere Jezus daar stond. Wij lezen dan wederom in het Evangelie van Johannes: „Pilatus dan kwam wederom uit, en zeide tot hen: Ziet, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij weet, dat ik in Hem geen schuld vind. < — Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon, en het purperen kleed."

En dan volgt onze tekst in Johannes 19 : 5 (laatste gedeelte): n Pilatus zeide tot hen: iet, de mens.

„Ziet, de mens!" — Pilatus wil zeggen: Zie nu eens, hoe deerniswaardig Jezus van Nazareth er uit ziet. Een en al ellende. Een en al lijden. Een en al bespotting. Is het nü genoeg?

Dit: „Ziet de mens" van Pilatus heeft echter naar Gods bestel een veel diepere betekenis dan de Romeinse Stadhouder er in gelegd heeft. Het is een van die woorden in de Heilige Schrift, die door Goddelijke leiding zulk een schone en diepe betekenis hebben. Gij kent wel enkele van die woorden. Wij denken vanzelf aan het woord van Schriftgeleerden en Farizeërs: „Deze ontvangt de zondaars en eet met hen." Wij herinneren u vooral aan het woord van Kajafas: , ; Het is ons nut, dat één mens sterve voor het volk, en niet het gehele volk verloren ga." Wij mogen ook niet vergeten het vloekgebed van Israël: „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!" Het zijn alle woorden, waardoor zij, die ze het eerst uitspraken, zonder het te weten en zonder het te willen, kostelijke waarheden hebben uitgedrukt. Het zijn woorden, die ook ons nog zo veel te zeggen hebben.

Zo is het ook met het woord onzer overdenking, dat door Pilatus het eerst werd uitgesproken, zonder dat hij wist, welk een waar, welk een diep woord hij op zijn lippen nam. Het is het: „Ziet de mens!", het: „Ecce homo", dat daarna zo vaak in preken, in toespraken, in geschriften, in gesprekken, in de diepere betekenis is overgenomen.

Dit woord geeft ook ons met elkander te mediteren over:

1. De boodschap van de Man van Smarten. 2. Zijn verheerlijking door de Heilige Geest.

„Ziet, de mens!" — dat woord, door Pilatus gesproken in het proces tegen de Man van smarten, nemen wij thans over, al is het dan ook met een geheel andere bedoeling, dan waarmee hij het heeft geuit. Pilatus wilde het medelijden opwekken, om zo gedaan te krijgen, wat hij in de weg van het recht niet durfde, n.1. de vrijlating van de Heere Jezus. Wij willen met dat: „Ziet, de mens!" u in zwakheid voor ogen stellen de betekenis van de plaatsbekledende Borg.

„Ziet, de mens!" — In de Man van smarten, bekleed met de purperen mantel, met de rietstok in de hand, met de doornenkroon op het hoofd, in de Heere Jezus als spotkoning dus, gehoond met het: „Wees gegroet, gij koning der Joden!" .van de Romeinse soldaten, zien wij hoe diep de mens is gevallen, in welk een ellende hij zich heeft gestort. Hij, die in het Paradijs geroepen was, om als koning te regeren over het geschapene, hij is geworden tot een spotkoning. Ja, meer dan spotkoningen zijn wij niet, wij die zo gaarne willen regeren, in ons huis, in onze kring, in onze vereniging, in de kerkeraad, in de gemeenteraad, in de gemeente, in ons leven zelfs.

O, ziet dan de mens! tot uw ontdekking, ziet, wie gij door de val in het Paradijs geworden zijt! Ziet dat tot uw vernedering, opdat gij beschaamd de ogen neerslaat, neerbuigend in het stof.

„Ziet de mens!" — ziét in welk een diépte hij gevallen is, maar ook, welk een óórdeel hij zich op de hals gehaald heeft. Ziet het in de Heere Jezus, Die als de Plaatsvervanger der Zijnen is geslagen met de geselroede Gods, is gekroond met een kroon van doornen, een kroon van smart, van smaad, van vloek.

Wij worden geslagen meermalen met de geselroede Gods in tegenslag, in ziekte, in smartelijke verliezen, en wij hebben het meer dan verdiend. Hier is er een, die tobt met een zwak lichaam. Daar is er een, die wegkrimpt van pijn. Wij hebben verdiend geslagen te worden met de geselroede van Gods toorn, en dat niet al-

leen in de tijd. maar veel meer nog in de eeuwigheid. De Heidelbergse Catechismus leert ons in Zondag 4 op grond van Gods Woord: „Daarom zo eist Gods gerechtigheid, dat de zonde, die tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde."

„Ziet de mens!" — met doornen gekroond. Er zijn wat een doornen, die ons wonden en smart aandoen! Doornen van allerlei aard, doornen, die diep in uw vlees indringen, doornen niet alleen, als uw levensweg gaat door een doornheg, door een doornbos heen, maar doornen ook, als gij rozen moogt plukken, rozen, waarvan het geldt: „er is geen roos zonder doornen". Ook in de schoonste tijden van uw leven kan er zo'n doorn zijn, misschien door niemand opgemerkt, maar die u hindert en pijn doet.

„Ziet de mens!" — met doornen gekroond. En die doornen, gij weet het, ze zijn het beeld niet alleen van de smart, maar ook van de vloek. De mens, die met heerlijkheid en met eer gekroond was, met de gouden koningskroon, hij is nu gekroond met de vloek des Heeren. O, welk een gedachte, bij het zien op de Man van smarten, dragende de doornenkroon, dat wij van nature dragers zijn van de vloek Gods, en dat wij zonder wedergeboorte en bekering, eens eeuwig zullen moeten dragen de kroon van vloek en van smart, in het bijzonder, als het uit de mond van de Rechter van levenden en van doden ons zal tegenklinken: Gaat weg van Mij, gij, vervloekten! — in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is" (Matth. 25 : 41).

O, ziet dan de mens! — ziet welk oordeel op u rust, en u wacht, onvernieuwden van hart, en — leert in de goede zin medelijden hebben met uzelf.

Dan zult gij bij het op u aankomen van dit: ..Ziet, de mens!" uit uw smart en uit uw vloek roepen tot God: „Erbarm U mijner, Heere! heb medelijden met een, die geen medelijden had met zichzelf. Neem van mijn hoofd de doornenkroon van Uw vloek, en kroon mij met goedertierenheden en barmhartigheden."

Al deze gedachten worden bij een ziel op de weg der ontdekking opgewekt door het woord, waarin wij ons verdiepen, nl.: „Ziet de mens!" De Heere Jezus immers draagt en lijdt hier, wat wij allen waardig zijn, wij allen, ouderen en jongeren, aanzienlijken en geringen, geleerden en eenvoudigen, uitbrekende goddelozen en uitwendige vromen, wij allen, zonder één uitzondering.

„Ziet de mens!" dat is een woord van ontdekking, van beschaming, van veroordeling, het is een woord, dat ons over Gabbatha, het rechthuis van Pilatus, heenleidt naar de Sinaï, de berg van de Wet, die dreigend overhangt en waaruit vuurvlammen slaan.

Is het: „Ziet de mens!" zo reeds op u aangekomen? Heeft het u wel eens geschokt en doorhuiverd? Heeft het u wel eens gebracht in de schuld voor God? Hebt gij bij het horen er van wel eens bevend gevoeld op uw hoofd de doornenkroon van *Gods vloek 7 Dat is benauwd, mijn lezers! Maar o.

welk een voorrecht dan toch. dat wij het hierbij niet behoeven te laten, dat wij het niet mógen doen. Het: „Ziet de mens!", het houdt zeker in: , , Wee de goddeloze, het zal hem kwalijk gaan. Maar van datzelfde: „Ziet de mens!" gaat nog luider de sprake uit van het Evangelie: „Zegt de rechtvaardige, dat het hem wel zal gaan!"

Hier immers krijgt gij, o kind des Heeren, te zien, wie en wat de Man van smarten voor u wil zijn en is, nl. uw Borg, Die uw schuld betaalt, uw Plaatsbekleder, Die in uw plaats is gaan staan, voor u tot een met doornen gekroonde tot een vloek, opdat gij zoudt delen in Gods zegeningen, voor u tot een spotkoning, opdat gij zoudt ontvangen genade en ere, koningen en priesters Gode en de Vader. Hij vernederd, opdat gij zoudt worden verhoogd.

„Ziet de mens!" in Zijn plaatsbekledend lijden, om alzo de schuld Zijns volks te boeten, hun zonde te verzoenen, en een eeuwige gerechtigheid aan te brengen. Ziet Hem in de diepte van Zijn vernedering en vloek, en dat, terwijl Hij toch is, en blijft, waarachtig en eeuwig God, eenswezens met de Vader en met de Heilige Geest; en dat, terwijl geen onrecht in Hem is gevonden, de broederen in alles gelijk, doch, zonder zonde.

„Ziet, de mens!" — in Zijn grote zondaarsliefde. Hoe geduldig, hoe bereidwillig, hoe vol van ontferming! Hij is hier voor Pilatus bezig te zoeken eri zalig te maken, wat verloren was. Och, dat Zijn liefde u moge vertederen, voor het eerst of opnieuw. Dat er itf uw hart plaats zij, en meer en meer kome, voor zulk een Zaligmaker, een Zaligmaker, Die tot zonde, tot een vloek wilde worden voor doemwaardigen.

„Ziet, dè mens!" — ik kan het u niet genoeg op uw hart binden. „Ziet, de mens!" want Hij is de enige mens, in welke God een welbehagen heeft, en door en in Wie wij alleen in dat Goddelijk welbehagen kunnen delen, In die plaatsbekledende Borg is het antwoord gegeven op deze vraag van uw onrustige hart: „Hoe krijg ik een genadige God? "

„Ziet, de mens!" — dat is de boodschap van de Man van smarten, die in de prediking moet worden gebracht. En elk van Gods kinderen heeft de schone roeping zulk een boodschappenjongen te zijn.

Ja, het is de dure roeping van predikers, en van al het volk van God, zondaren voor te stellen het leven en de dood, de zegen en de vloek, te wijzen op zulk een werk, op zulk een lijden, op zulk een mens. Het is een schóne roeping te mogen getuigen van het recht Gods, en van Zijn vrije genade, medereizigers naar de eeuwigheid te mogen waarschuwen, te mogen lokken tot de Zaligmaker.

Maar ach, wat is onze ontrouw in deze schoonste van alle roepingen toch groot! Wanneer is het nu eens met ernst, met aandrang, met liefde, en zonder mensenvrees: ..Ziet. de mens"? — Wel mag het zijn het gedurig gebed van Gods volk: „Geef ons, Heere! getrouwmakende genade." En wel moge de gemeente bidden vooc haar herders en leraars: „En geef Uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken."

Laat mij nu, die het voorrecht heeft uw leidsman te zijn bij ons mediteren, mogen beginnen met voor u en de uwen een handwijzer te zijn, of nog liever, door Gods genade en leiding, uw gids, die afwijzend en afleidend van al het aardse, van alle mensen, en vooral van mijzelf, u heenwijst en heenleidt in de middellijke weg tot Christus.

„Ziet, de mens!" — en niet op mensen, daar men nimmer heil bij vindt. Verwacht het zelfs niet van in-en door-geleide kinderen Gods. Zij zijn maar, als het wel is, arme bedelaars, en moeten zélf van het gegeef leven. Christus Jezus is dè mens, waarachtig en rechtvaardig mens, en dus: ..Ziet, de mens!"

„Ziet, de mens!": en ook niet op de mens, die op de kansel staat. Hij is op z'n allerbest maar een arm, afhankelijk, zondig mens, die de Heere in Zijn singuliere genade gebruiken wil als een instrument in Zijn hand. Ziet niet op de knecht, maar op de Meester. Ziet niet op de gezant, maar op de Zender.

Ziet ook niet op uzelf! Wat is dat een moeiÜjke les af te leren zien van uzelf en van het leven uit het werkverbond. Wij willen zo gaarne onze eigen gerechtigheid oprichten en vroom worden in eigen oog. Leert van uzelf af te zien, om alleen te zien op het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, om alleen te zien op dè mens, Christus Jezus, op Hem, Die is waarachtig, rechtvaardig mens, maar nochtans ook sterker dan alle schepselen. Die ook is waarachtig God.

„Ziet, de mens!" — op Hem alléén, evenals de kinderen Israëls in de woestijn op de koperen slang, evenals de discipelen op de Thabor, de berg der verheerlijking: : „En hunne ogen opheffende, zagen zij niemand dan Jezus alleen."

„Ziet, de mens!" — in Wien alles is te vinden, wat gij nodig hebt, tobbende, worstelende, schuldige ziel. Waarom zoekt gij het nu eens hier en dan weer daar? Kom maar met al uw zonde en ellende. Kom maar als een verlorene tot Hem. „De ziele, die Hem zoekt, is reeds van Hem gevonden." Kom. en leer een schuilplaats zoeken in Zijn wonden. „Ziet, de mens!" gegeseld, met doornen gekroond, bloedend uit vele wonden. Hij heeft gezegd, en zegt ook nu: „Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen."

„Ziet, de mens!" — telkens en telkens weer, gij, die gebukt gaat onder uw zonden, gij ook, die verlost zijt door Gods genade, in allerlei toestanden en omstandigheden, inwendig en uitwendig.

Ziet, de mens! — als gij onder uw kruis gebukt gaat.

Ziet, de mens! — als gij in zonde gevallen zijt.

Ziet. de mens — als gij in 't donker zit.

Ziet, de mens! — als gij in zulk een ai' gezakte toestand zijt geraakt.

Ziet, de mens! — als gij beweidadigd zijt, en stamel dan: „O, Man van smarten, wat hebben die weldaden U niet gekost!"

De boodschap van die Man van smarten, is die niet diep ontroerend? Hebt gij haar reeds ontvangen en aangenomen?

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 maart 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Man van Smarten

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 maart 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's