Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONMACHT EN ONWIL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONMACHT EN ONWIL

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

God heeft de mens goed en naar Zijn evenbeeld geschapen. Hij was een koning, die kon, een profeet, die wist, een priester, die wilde. Alles in hem was op God gericht. Toen kwam de zondeval. Daardoor werd de mens onbekwaam tot enig zaligmakend goed, geneigd tot kwaad, dood in zonden en een slaaf der zonde. De Dordtse Leerregels voegen hieraan toe: , , En willen noch kunnen tot God niet wederkeren, noch hun verdorven natuur verbeteren, noch zichzelven tot de verbetering hiervan schikken, zonder de genade des wederbarenden H. Geestes."

Hoe moet men nu deze gevallen mens in de prediking benaderen? Afgaande op het bovenstaande zou men zeggen, dat de mens eenvoudig niet te bereiken is. De gevallen mens is dood in zonden. Ga eens bij een dode staan. Roep zo hard ge kunt. Geen dode zal u horen. Maar als nu de natuurlijke mens dood is in zonden en mis-

daden, wat voor zin heeft het dan om tot hem te spreken?

De eerste zin en rechtvaardiging van ons prediken tot natuurlijke mensen is, dat God het heeft geboden aan Zijn Kerk. De Heere Jezus gaf last: Predik het evangelie aan alle creaturen. De Apostel Paulus schreef, door de Geest Gods gedreven: Predik het Woord. Houdt aan, tijdiglijk, ontijdiglijk.

De tweede rechtvaardiging is deze, dat het kan gebeuren, wat in de Schrift staat: „En de Heere wrocht mede." Als dit gebeurt, gaan de doden horen.

Nu wil ik echter in dit artikel niet over de prediking in haar geheel handelen. Het is mij om een bepaalde vraag te doen in verband met de twee stukken, die hierboven staan.

Mogen we in de prediking de mens zeggen, dat hij onmachtig is? We zouden aan het evangelie te kort doen als we het

verzwegen. Hier loopt zelfs een grote scheidslijn tussen de richtingen in de kerken. Aan de ene kant staan zij, die in een of ander opzicht de natuurlijke mens in staat achten om zich te bekeren, te geloven, Christus als Zaligmaker te willen. Vlak naast hen, aan hun kant van de scheidslijn staan zij, die de natuurlijke mens daartoe niet in staat achten, doch van oordeel zijn, dat God aan ieder mens of aan iedere gedoopte of aan ieder, die dat verlangt, een zekere helpende genade geeft. Ook al is het, dat men nog zoveel kracht en licht van de Heilige Geest laat afdalen, komt het toch voor, dat men de laatste beslissing aan de mens voorbehoudt.

Al dezulken, dat zal niemand tegenspreken. behoren tot de hele of halve Pelagianen, Remonstranten of hoe de afwijkers van het Evangelie Gods ook gedoopt mogen zijn. Zij doen allen tekort aan het woord van de Heere Jezus: , , Bij de mensen is het onmogelijk." Zij leren allen, dat het bij de mensen met geen of weinig of veel hulp van God wel mogelijk is. De rechte bijbelse leer is echter de prediking, die de onmogelijkheid aan 's mensen kant predikt om de uiteindelijke beslissing te nemen. In Gods hand ligt ons eeuwig lot. De mens kan niet voor Gods verlossingsweg kiezen, want hij kan niet voor God kiezen. Hij is een vijand van God. Kijk, dit tweede moet men niet losmaken van het eerste. Het is niet alleen een droeve onmogelijkheid en onmacht aan 's mensen kant. Het is niet minder een schuldige onmogelijkheid en onmacht.

Darom moet niet alleen het verstand van de gevallen mens worden verlicht, doch ook zijn hart en wil overgebogen worden. God zelf moet de beslissing over hem nemen.

Uit deze beslissing vloeit bij de uitverkorenen de schenking van het geloof, die de beslissing van de mens is, maar een beslissing op grond van en geheel gewerkt door Gods beslissing. Het is immers God, die in de uitverkorenen werkt het willen en het werken. Daar geloven er nooit meer dan er geordineerd zijn tot het eeuwige leven. Nooit komt iemand tot Christus, tenzij de Vader hem trekke.

Maar als het nu zo ligt, kan een prediker dan tot de natuurlijke mens zeggen, dat hij de zaligheid zou kunnen krijgen, als hij deze maar zou willen hebben. Justus Vermeer zegt b.v. in de toepassing bij zijn oefening over Zondag 17: „Niemand van u allen behoeft in zijn ellende te blijven liggen, omdat er een opgestane Jezus is, die zichzelf ten leven aanbiedt. Mens, die nu maar wil... Die het leven uit Zijn hand maar hebben wil." Op deze manier wordt vaker gesproken en geschreven. Menigmaal wordt daar ook aanmerking op gemaakt. Men verstaat dit dan zo, dat een spreker of schrijver veronderstelt, dat de mens het zou kunnen willen, zonder dat God het willen werkt.

Uit het feit, dat Justus Vermeer zo spreekt is wel duidelijk, dat dit niet het geval hoeft te zijn. Ook wanneer men zuiver gereformeerd de onmacht en de onwil van de gevallen mens belijdt, kan men zeggen: Wie het nu maar wil hebben, die kan het krijgen. Justus Vermeer ontkent met zo te spreken helemaal niet de doodsstaat des mensen. Maar nu zal iemand vragen, wat nut het heeft om het zo ruim voor te stellen. De een of andere hoorder zou er immers misbruik van kunnen maken. Dit laatste moet ik wel toestemmen. Alles wat een evangelieverkondiger op de preekstoel zegt kan verkeerd uitgelegd worden. Sommige mensen zijn het meeste gerust als zij goed de onmacht des mensen hebben horen preken. Wanneer de onwil wordt voorgesteld en de oproep tot bekering en dat zij anders zouden moeten gaan leven, worden zij onrustig. Om hunnentwille mag men niet nalaten de onmacht en de noodzakelijkheid der wedergeboorte voor te stellen, doch het is voor hen wel nodig, dat met nadruk er op gewezen wordt, dat het een schuldige onmacht is. De mens heeft geen lust in de kennis Gods. De mens wil de weg, die naar het verderf leidt. Het is niet de onmacht van een lamme. Het is de onmacht van 'n dronkaard of van 'n opiumschuiver en dan principieel en totaal. De zondaar heeft een afkeer van de gehoorzaamheid aan God. In 't algemeen hoort men heel vaak zeggen: dat moet ons gegeven worden, dat kunnen wij zelf niet. Zelden hoort men zeggen: dat willen wij niet. Daarmee bedoel ik niet, dat het beter was als we dit laatste veel hoorden zeggen. Die enkele keren, dat ik het zo hoorde zeggen, was ik er nog ongelukkiger onder, dan onder het eerste.

Waarom maken beide uitspraken mij ongelukkig? Omdat het in de regel maar napraten is. Wat is het verschil? Wie de onmacht uitspreekt als een naprater, heeft geen besef van wat hij zegt. Datzelfde geldt van de onwil. Het is een dood zeggen om er maar af te zijn. Men heeft het van mensen geleerd. Doch wie de onmacht en de onwil van God geleerd heeft, schreeuwt tot God uit de radeloosheid des harten. Die ziet de hel voor zich. En waarom is het nu goed om telkens weer naar voren te brengen, dat de Heere niets andcrs vraagt, dan dat wij willen hebben, wat Hij aanbiedt? Om ieder te doen verstaan, dat er van ons niets bij hoeft. Daar hoeft geen zucht om genade van ons bij. Zou God dat eisen, dan was het verloren. Maar er is nog iets anders. Een mens denkt dat er wonder machtige en opzienbarende dingen moeten gebeuren. Hij denkt, dat er wel een aardbeving of een wereldbrand nodig is om hem de zaligheid in Christus deelachtig te maken. Maar de Heere kwam tot Elia in het suizen van een zachte stilte. De wil van de mens hoeft alleen maar omgebogen te worden. En als hij gewillig gemaakt is, komt hij tot Jezus.

Nu moet ik echter nog eens terugkomen op de uitdrukking: Wie het hebben wil kan het krijgen. Betekent dit, dat ieder mens zo maar de zaligheid kan krijgen? Geen sprake van. Ieder mens, die Christus Jezus hebben wil tot profeet, priester en koning, kan Hem krijgen. Daar staat geschreven: Wie dorst heeft kome en wie wil neme van het levende water om niet. Wat of wie is het levende water? Christus is het levende water. Het is niet zo, dat men onbekeerd en onwedergeboren mag blijven en dat men zo de zaligheid aangeboden krijgt. Dat zij verre. Maar al te veel wordt dit gepredikt in onze tijd, waarin vele predikers het evangelie zelf niet verstaan en dus ook niet recht kunnen prediken. De zaligheid wordt niet aan een onbekeerde, aan een die midden in de wereld leeft of midden in zijn godsdienst leeft, aangeboden. Neen, dat leerden onze vaderen anders. Christus wordt een iegelijk aangeboden, dat leerden zij. Ieder mens zou de zaligheid willen hebben, als er geen bekering werd gevraagd en hij zelf baas kon blijven. Maar het evangelie biedt de zaligheid alleen aan in de weg van een volkomen overgave aan Christus. En deze Christus is en wordt door de Joden verworpen en wordt door ieder christen heden ten dage nog verworpen, tenzij er een wonder aan een mens gebeurt. Hierin bestaat de onwil, dat we de onwil, dat we de volkomen overgave van de stad mensenziel aan de Christus weigeren.

En daarom mag Justus Vermeer e.a. op gereformeerde wijze zeggen: , , Mens, die nu maar wil... die het leven uit zijn hand maar hebben wil." Diezelfde schrijver zegt: „Dat niets een mens behouden kan, als gemeenschap aan de ware Middelaar. Al wat hij heeft buiten dat, het zal hem niet helpen; een mens moet meer hebben dan verlegenheid en begeertens. Hij moet nog een stapje verder zijn, uit zichzelven in Christus." Is het genoeg dat te belijden? Wij moeten het hoofd voor hoofd beleven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

ONMACHT EN ONWIL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's