Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„ELIA, MIJN GOD IS DE HEERE”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„ELIA, MIJN GOD IS DE HEERE”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(4)

De Heere antwoordt

Gehoor gevend aan Elia's bevel heeft Achab zijn volk naar de Karmel geroepen. De Karmel was een heilige berg. bekend om de verering van zijn Baal. In Davids tijd kwam dit gebied onder Israël. Salomo schijnt het weer aan de Feniciërs te hebben verloren. Omri, of misschien Achab, gelukte het deze berg weer aan het gebied van Israël toe te voegen. Daarmee heeft de vraag of dan die sinds eeuwen op de Karmel vereerde Baal dan wel, de Heere, de God van Israël, God is, een zeer bizondere achtergrond gekregen.

Met het volk zijn er ook de vier honderd en vijftig profeten van Baal en de vierhonderd profeten van het bos. Met die laatsten zijn bedoeld de profeten van de asjera, een heilige boomstam of paal. Misschien de profeten van de godin Asjera

zelf. Mogelijk zijn deze vierhonderd, die door Izebel onderhouden werden, in het eerste getal begrepen. Het valt immers op, dat Elia hen verder niet meer noemt en zegt alléén te staan tegenover de vierhonderd en vijftig Baaiprofeten.

Daar, op de Karmel, legt de man Gods het volk dan de vraag voor, hoe lang het nog op twee gedachten denkt te kunnen blijven hinken. Het antwoord blijft uit. Zo kan het echter niet blijven. Er zullen nu beslissingen moeten vallen.

Elia slaat daartoe een godsoordeel voor. Beide partijen zullen een offer gereed maken. Men zal echter geen vuur op de altaren aanleggen. De Baai-profeten zullen hun god vragen dat te doen. Elia zal met dat doel tot de Heere bidden. De God, die met vuur zal antwoorden zal God zijn. D.w.z., als zo gebleken is, dat Hij werkelijk God is, zal men Hem ook als zodanig erkennen en dienen. Dat voorstel wordt aanvaard.

Eerst komen de Baaiprofeten. Elia geeft hun voorrang. Hij kon dat doen. De Heilige Schrift vermeldt ons, dat de Heere tot tweemaal toe op een dergelijke wijze Zich openbaarde. Eerst ter gelegenheid van Aarons eerste offer. Later toen Salomo de tempel inwijdde. Door het geloof is Elia vast verzekerd, dat ook hij in de weg van gehoorzaamheid dit teken van Gods goedkeuring zal ontvangen.

Als de profeten van Baal hun offer klaar hebben, begint een wonderlijke plechtigheid. Zij springen, hinken, rond het altaar. D.w.z. men voert een godsdienstige dans uit van een eigenaardig zwikkende beweging. Eerst langzaam, maar dan al wilder. Steeds roepend: Baal, antwoord ons. Al meer en meer raken de Baaiprofeten buiten zichzelf en dat is het ook wat zij beogen. Zo komt de godheid , , in hen" en zo is hij dus tegenwoordig.

Van de morgen tot de middag duurt het, maar het bereide offer blijft onaangeroerd op het altaar liggen.

Dan is het Elia's tijd geworden om te spreken. Om het uitblijven van het antwoord te verklaren, oppert hij alle mogelijke redenen, die dit zwijgen zouden kunnen verklaren..

Roept luider! Misschien is Baal in gepeins. Hij heeft zich mogelijk even teruggetrokken. Of ook: Hij is op reis. Het zou ook kunnen zijn, dat hij slaapt.

Heeft Elia met deze bijtende spot zich te veel laten gaan? Was het onedel, zoals sommigen oordelen, de Baaiprofeten, die toch al de wanhoop nabij waren, op deze manier nog meer uitzinnig te maken? Ik geloof niet, dat we zo moeten oordelen. Elia sprak dit, bewogen met de nood van hen, die naar een krasse uitdrukking van de Kanttekenaren onzer Statenvertaling in de afgoderij „verzopen" liggen. Daarom spaart hij hen niet om de dwaasheid van hun waan aan de dag te brengen. Dit is waarachtige bediening des Woords met het doel: Te behouden!

De profeten van Baal zwepen zich evenwel tot nog wilder extase op, waarin zij zich tot bloedens toe verwonden om hun overgave aan Baal te bewijzen. Er is echter geen antwoord en niemand die er acht op slaat.

Een allerellendigst gezicht, deze razende horde. Wanhopig schreeuwend tot niemand.

Het is de tragiek van alle religie buiten de Openbaring om. Ook van de moderne, met welke naam men die ook wil noemen. Men raakt zichzelf er een ogenblik in kwijt, maar het einde is een hopeloos, vergeefs roepen in het niets.

Lang heeft Elia zijn tegenstanders de tijd gegeven. Als het avondoffer in Jeruzalems tempel gebracht staat te worden, gaat hij echter beginnen. Hij neemt allerlei voorzorgen om te voorkomen, dat men straks het antwoord Gods als bedrog zal kunnen uitleggen. In het bizonder vraagt dan het herstellen van het altaar des Heeren onze aandacht. Dat altaar dateerde misschien uit de tijd, toen er nog niet een huis voor de Naam des Heeren gebouwd was (1 Kon. 3 : 2). In ieder geval is het vervallen en dat is tekenend voor de stand van zaken in Israël.

Het meest opmerkelijke is, dat Elia dit altaar „heelt" met twaalf stenen naar het getal van de stammen Israëls. Alleen de tien stammen, die onder het gezag van koning Achab staan, zijn op de Karmel aanwezig. Elia houdt echter vast aan de roeping, waarmee God alle stammen geroepen heeft, om samen Zijn volk te zijn.

Tevens legt Elia zo verband tussen de verzaking van deze roeping en de breuk, die in het volksleven is geslagen. De verwijdering tussen de stammen is een gevolg van het verlaten van de Heere en Zijn dienst. Zo wijst Elia's daad aan het verkoren volk de schuld aan. Tegelijk is hier echter een belofte. De terugkeer tot de Heere en nieuwe gehoorzaamheid aan Zijn Woord, zal ook het hervinden van de eenheid met elkander zijn.

Onwillekeurig denken we nu aan de gebrokenheid van ons kerkelijk leven.

Ik zie al opgeheven vingers. Waarschuwend: Geen eenheid ten koste van de waarheid. Stellig niet. Ook weet ik zeer wel, dat er één en ander gebeurd is in de loop der jaren, waar nog eens over moet worden gesproken. Best.

Maar als we nu eerst eens begonnen met de erkentenis, dat deze verscheurdheid ons schuldig maakt voor God! Hoeveel twisten en tweedrachten zijn er niet, waarbij de waarheid Gods beslist niet in het geding is. Die alleen maar aantonen, dat wij God en Zijn Woord hebben losgelaten om te leven bij onze stellingen en systemen. Hoe dikwijls worden die tegenstellingen alleen maar verbreed en onoverkomenlijk gemaakt door de begeerte ons zelf en onze mening tegenover anderen en hun inzicht te rechtvaardigen, zodat zelfs wij, die de vreze Gods in waarheid toegedaan zijn, elkander dikwijls niet meer verstaan en verdragen kunnen.

Wie denkt nog aan onze schuld voor God, omdat dit alles zo is en steeds maar bestendigd blijft?

Dachten we nu werkelijk, dat wij zo ooit uit het slop, waarin wij zijn vastgelopen, zullen geraken? Welk middel of plan daartoe ook wordt aangeprezen. Alleen als zij zich schuldig zullen weten, zegt de Heere, zal Ik tot hen wederkeren. Zolang wij aan die schuld voorbij blijven gaan, is er geen uitkomst. Maar waar men die weer samen leert erkennen, zal de Heere ons niet beschaamd doen zijn. De terugkeer tot Hem, zal ook de weg tot elkander zijn.

Aan het eind van alle nodige voorbereidingen. komt dan het ogenblik van Elia's gebed tot de Heere, zijn God.

Er staat in de Bijbel zo gewoon: „Hij zei". Elia behoeft zich niet boven zichzelf uit te werken om zo zijn God te vinden en Hem te dwingen gehoor te geven. Hij, die God vreest, kan en mag gewoon met zijn God spreken. De Baaiprofeten moesten hun kracht zoeken in het grote getal, waarmee zij waren en in de veelheid van woorden gezegd in eindeloze herhaling. Het bidden van Elia is een eenvoudig vragen op grond van het verbond, dat de Heere Zelf eens met Zijn volk heeft gesloten.

Heere, God van Abraham, Isaak en Israël, heden moge bekend worden, dat Gij God zijt in Israël.

Dat is het eerste. Die openbaring Gods zal echter misverstaan worden, als de Heere Zelf de harten er niet voor opent. Daarom vraagt Elia zijn God dat te doen, opdat het voor een ieder vaststa: Het is de Heere, Die Zelf onze harten weer tot Zich omgekeerd, teruggebracht, heeft.

Wanneer Elia daar nog aan toevoegt, dat men hem erkenne als de knecht des Heeren, dan is dat niet om zelf ook een deel van de eer voor zich te hebben. Hij bedoelt alleen te vragen, dat Israël moge komen tot het inzicht, waartoe de weduwe in Sarfath reeds werd gebracht: Het Woord des Heeren in Elia's mond is waarheid.

Zo smeekt hij: Antwoord mij, Heere, antwoord mij.

Toen viel, schoot het vuur des Heeren neer.

De Heere heeft op bizondere wijze het amen op het gebed van Zijn kind gesproken.

Het vuur verteerde het offer, het hout, zelfs de stenen en de aarde.

Vuur van de hemel. Een wonder Gods! Wie goed toeziet, ontdekt een tweede, dat eigenlijk nog groter moet heten.

Van het vuur des-Heeren zegt een psalm: Het steekt Zijn wederpartijders rondom aan brand (Ps. 97). Maar hier valt het niet op het volk, dat in alles schuldig staat! Het treft het offer om dat in plaats van die schuldigen te verteren.

Dat is het antwoord van de Heere. Dit antwoord is echter tevens een vraag. Op de Karmel is dat verstaan, blijkens de spontane reactie: De Heere is God. De Heere, die is God.

Eindelijk heeft Israël gekozen.

En nu zullen er wel mensen zijn. die precies zouden willen weten, hoe ver dat nu allemaal wel strekte. De uitkomst heeft bewezen, dat velen hier wel voor een ogenblik werden geraakt, maar helaas niet blijvend werden veranderd.

Dat spitst de vraag, die in het antwoord des Heeren besloten ligt toe. Ook voor ons.

Nadat God voortijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon. (Hebr.' 1:1).

Zo gaan onze gedachten van de Karmel naar Golgotha.

Daar is ook vuur van de hemel gevallen. Evenmin op de schuldigen. Maar op Hem. die geen zonde kende en geen zonde deed, die God echter zonde maakte, op dat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.

Dat is Gods Woord aan ons. Het is ook nu een vraag.

Vindt Hij geloof? Bij U? Alleen die in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 juni 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

„ELIA, MIJN GOD IS DE HEERE”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 juni 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's