Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OP DEZE ZAL IK ZIEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OP DEZE ZAL IK ZIEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op deze zal Ik zien. op de arme en verslagene van geest, en die voor mijn Woord beeft.

Jes. 66 : 2b

Het volk Israël was door de ballingschap niet veel veranderd. Er waren er onder hen zo veel, die vergeten waren, dat ze uit straf voor hun boosheid naar Babel gevoerd waren. Ze waren tevreden met hun uitwendige godsdienst, maar ze kwamen niet als boetvaardige zondaren met een verbroken en verslagen hart tot de Heere. Ze maakten daar in Babel al plannen om de tempel te herbouwen te Jeruzalem, wanneer ze eenmaal naar hun land waren teruggekeerd, opdat de Heere daar in 't midden des volks mocht wonen. De profeet komt echter tegen dit veruitwendigen van de godsdienst op door hun uit 's Heeren naam aan te zeggen: , , De hemel is mijn

troon, en de aarde is de voetbank mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen, en waar is de plaats mijner rust? Want mijn hand heeft al deze dingen gemaakt, spreekt de Heere!" Juist daarom zijn ze weggevoerd naar Babel, omdat ze vertrouwd hadden op de tempel te Jeruzalem, maar niet op de Heede hun God. Ze hadden hun hoop en verwachting gebouwd op hun godsdienst, maar niet op de God van hemel en van aarde, die trouwe houdt in eeuwigheid. En daarom roept de Heere zijn volk toe: Niet op tempelbouwers of op kerkbouwers, maar op deze zal Ik zien, op de arme en verslagene van geest, en die voor mijn Woord beeft. Dezulken zullen zeer zeker de tempel herbouwen om daar de Heere te dienen, maar het zal uit een ander, uit een beter beginsel voorkomen, het zal om de God huns heils gaan om Die te ver-

heerlijken. Op hen ziet de Heere in welgevallen terneder. Over hen zal Hij zijn zegen rijkelijk gebieden.

Welk een heerlijk woord is dit voor een ontdekte zondaarsziel. „Op deze zal Ik zien, op de arme...' Neen, nu moeten we dit niet verkeerd opnemen. Het gaat niet om het arm zijn in de wereld, maar het gaat om onze geestelijke armoede. De natuurlijke mens ziet niet, dat hij doodarm is. Hij zegt: „Ik ben rijk en verrijkt en heb geensdings gebrek". Maar de Heere laat er dan zo treffend en waarschuwend op volgen: „en gij weet niet, dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt".

Arm! Ja, dat zijn de gekenden des Heeren. Ze hebben niets waar ze zich mee voeden kunnen. De wereld verzadigt hen niet meer en de zonde geeft hen niets dan bitterheid. En daarom smeken ze om zielevoedsel. Hun honger en dorst is dikwijls zo groot, dat ze het uitroepen: „Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God. Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God". Het worden bedelaars aan de troon der genade.

Arm! Ja, dat zijn de gekenden des Heeren. Ze hebben immers niets waarmede ze dat zielevoedsel, dat de Heere hen schenkt, kunnen betalen. Ze hebben niet eens dankbaarheid van zichzelf. De ontdekte zondaar leert zichzelf immers kennen als het ondankbaarste schepsel der wereld. Hij leert zeggen: Heere, nu zijt gij zo goed voor mij, en toch ben ik nog steeds van nature geneigd U en mijn naaste te haten en Uw geboden in gedachten, woorden en werken te overtreden.

Arm! Ja, dat zijn de gekenden des Heeren. Ze hebben niet eens schone klederen. Die zijn vuil vanwege de zonde, die zijn gescheurd als lompen. Ze hebben geregeld getracht zich een kleed van eigengerechtigheid te weven, maar het is hen niet gelukt. En daarom smeken ze de Heere om nieuwe klederen, die Christus door zijn zoen-en kruisverdienste verworven heeft.

Arm! Ja, dat zijn de gekenden des Heeren. Ze hebben zelfs een grote schuld bij God. Het is een onbetaalbare schuld. Bij hun geboorte kregen ze die schuld van hun ouders al mee. En bij het opgroeien hebben ze die schuld dagelijks meerder gemaakt. En wanneer de Heere betaling komt eisen, gaan ze smeken om de Borg, Jezus Christus. Maar welk een genade. Daar spreekt de Heere: Op deze zal Ik zien, op de armen... Op deze zal Ik zien in genade en in gunst. Hem zal Ik aanzien in mijn Zoon. * *

Op deze zal Ik zien, op de arme en verslagene van geest... Dat is het tweede kenmerk van hen, op wie de Heere in welgevallen terneder ziet. Wanneer iemand zijn armoede heeft leren zien en zijn schuld voor de Heere, zal hij verslagen van geest worden. De ontdekte zondaarsziel zal onder de schuld gebogen gaan. En hieraan zal men een levend mens herkennen: wanneer hij klaagt over zijn zonde en schuld bij de Heere. Dan is de zondaar door schuldbesef waarlijk verbroken en verslagen. Dan leert hij met David uitroepen: „Ik ben bekommerd vanwege mijn zonden". Dan leert hij zeggen: „Ik ken mijn overtredingen, mijn zonde is steeds voor mij; tegen U. U alleen heb ik gezondigd en gedaan dat kwaad is in uw oog." Wie zou dan niet verslagen van geest worden, wanneer hij voor de heilige vierschaar Gods gedaagd wordt, en zich daar ziet staan als een onreine van de hoofdschedel af tot de voetzool toe. Wie zou dan niet verslagen van geest worden, wanneer hij daar zijn eigen doodvonnnis ondertekenen moet: Het is rechtvaardig, Heere, wanneer Gij mij straft met de eeuwige dood, want ik heb het verdiend.

Verslagen van geest. Dat behoeft niet gepaard te gaan met uiterlijk misbaar. Dat is een zaak voor de binnenkamer. O, daar moeten we het wel eens uitklagen: „Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en wat zijt ge onrustig in mij? " En dan moeten we antwoorden: „Omdat ik zo'n goddeloos zondaar ben, omdat ik geen enkel van Gods geboden gehouden heb en daarom des doods schuldig ben."

Verslagen van geest. Dat zijn we wanneer we zien, dat we onze zonden bedreven hebben tegen een heilig en rechtvaardig God. Dat zijn we wanneer we horen van het rechtvaardig oordeel des Heeren, dat over de zonde komen moet. Maar welk ccn troost ligt er nu in ons tekstwoord: Op deze zal Ik zien, op de arme en verslagene van geest... Op deze zal Ik zien in genade, hem aanziende in Christus Jezus. * *

Op deze zal Ik zien, op de arme en verslagene van geest en die voor mijn Woord beeft. Onder dat beven voor het Woord des Heeren moeten we hier niet verstaan: sidderen van vrees, maar we moeten hieronder verstaan: er met heilige eerbied en ontzag voor vervuld zijn. Dan wordt het Woord Gods als de waarheid erkend. We worden met heilig ontzag vervuld voor de bedreigingen des Heeren, maar we luisteren ook met heilige eerbied naar de beloften Gods. O dan hoort de bevende ziel zulke wonder-heerlijke dingen. Daar ruist het door onze ziel heen: „Al waren uw zonden rood als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw", en het bevende hart wordt er door getroost. Daar ruist het uit Gods mond ons toe: „Wendt ü naar mij toe en wordt behouden, alle gij einden der aarde", en we gevoelen er is een Vader in de hemel, die om zijn Zoon en om zijn verdienste ons wil geven alles wat wij nodig hebben. Daar ruist het weder: „Zo wij gezondigd hebben, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, namelijk Jezus Christus de Rechtvaardige". En daar voelen we het: In Hem alleen is ons heil. O daar leren we smeken om Jezus en om zijn genade: Heere wil me door een oprecht geloof Uw Zoon inlijven.

Kent gij dat beven van het verslagen hart reeds? O welk een zegen, want dan ziet de Allerhoogste in gunst op u neer. Als Hij zijn oog van ons afwendt en zijn aangezicht niet meer over ons doet lichten, dan is dat een blijk van zijn heilig mishagen en trekt de vrede des heils uit onze ziel weg. Maar wanneer die goddelijke ogen op ons blijven rusten, daalt er vrede, vreugde en blijdschap in onze ziel. De wereld kent deze vrede niet. maar Gods volk beleeft gouden uren, wanneer die goddelijke ogen in genade op hen neerzien. Dat we dan allen arm en verslagen mogen zijn, opdat de Heere ons zijn gunst zal kunnen betonen.

(Jods offers zijn een gans verbroken geest L)oor schuldbesef getroffen en verslagen. Dit offer kan Uw heilig oog behagen, 't Is nooit, o God, van U veracht geweest.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 oktober 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

OP DEZE ZAL IK ZIEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 oktober 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's