Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waarom gaat een mens verloren?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waarom gaat een mens verloren?

12 minuten leestijd

Op deze vraag heb ik in het nummer van 3 September jl. geantwoord: niet om 's mensen ongeloof, doch om zijn erf-en dadelijke zonde. De zetter had er dodelijke van gemaakt, doch de opmerkzame lezer zal dit zetfoutje wel verbeterd hebben en de minder opmerkzame zal wel , .dadelijke" hebben gelezen. Dit antwoord stond in het volgende verband aan het slot van mijn artikel. , , Wij liggen verloren, hoofd voor hoofd. Het zou ook volkomen rechtvaardig zijn als de Heere ons liet liggen. De Heere was het niet verplicht om Zijn Zoon te geven. De rampzaligheid komt dan ook niet over de ongelovigen, omdat zij niet geloven. Als iemand in de hel komt, dan zal dat niet zijn om zijn ongeloof, doch om zijn erf-en dadelijke zonde.

Joh. 3 : 36 zegt duidelijk, dat de toorn Gods op de zondaar blijft. Dit laatste knope men in zijn oor, want op dit punt heerst wel eens misverstand om het zacht te zeggen". Zo heb ik toen geschreven. Doch niet genöeg gewaakt voor misverstand. Want het was duidelijker geweest als ik geschreven had: e mens gaat niet alleen en niet in de eerste plaats verloren om zijn ongeloof, doch in de eerste plaats om zijn erf-en dadelijke zonden, nog afgezien van het ongeloof, dat ook een ernstige zonde is. Het is dus weer maar goed, dat enkele lezers om een nadere verklaring vroegen. Een lezer vergeleek het ingaan in de eeuwige, heerlijkheid met het ingaan van Israël in Kanaan. Zij konden Kanaan niet binnengaan om hun zonden. Doch als enige zonde wordt de zonde van het ongeloof genoemd. Deze schrijver meent dan dat voor ons, die onder het Evangelie leven, het ongeloof de zonde zal zijn, die voor ons de deur dicht doet, als we onbekeerd sterven. Ongeloof betekent, dat wij de liefde Gods versmaden. Een ander meent, dat wij met onze uitspraken in strijd kwamen met Joh. 3 : 1*8. In dit vers lezen wij: Die in Hem gelooft wordt niet veroordeeld maar die niet gelooft, is airede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in de Naam des eniggeboren Zoon van God".

Laat ik beginnen met de opmerking, dat beide schrijvers niet hebben begrepen, waar het om ging. Dat stond er trouwens ook niet bijgeschreven. Maar de laatste regel had hen voorzichtiger kunnen maken, want er ligt hier een vraagstuk.

Van zekere zijde is geleerd, dat door Christus alle zonde tegen de wet is weggenomen. Wij kunnen dus niet meer verloren gaan om de erf-en dadelijke zonde, die tegen de wet Gods is bedreven. Dan blijft er alleen over de zonde tegen het evangelie.

Van het begin der Reformatie af ongeveer had men de anti-nominanen. Deze gingen wel heel ver in de richting, dat er van de wet niets te vrezen was. Christus heeft onze schuld op zich genomen, ja, doch ook de smet van ons overgenomen. Hij heeft niet slechts de gerechtigheid, maar ook wedergeboorte en heiligmaking voor ons verworven. Voor de mens blijft nu niets te doen over. Berouw, bekering, boete, gebed om vergeving, het doen van goede werken, het is alles onnodig. Dit draagt allemaal een wettisch karakter en doet te kort aan de volmaaktheid van de offerande van Christus. De mens behoeft alleen te geloven. Daar bedoelen zij mee, dat hij alleen tot het inzicht behoeft te komen, dat hij gerechtvaardigd wedergeboren, geheiligd is in Christus. Zo ver gaan niet allen. Doch ook tegenwoordig kan men er genoeg tegenkomen, die zeggen, dat er met een mens niets behoeft te gebeuren, dat alles gebeurd is en dat hij alleen maar behoeft te geloven. Is het dan een gevoelsprediker, dan legt hij sterk de nadruk op het vreselijke van het ongeloof, zonder er bij te vertellen, dat elk mens reeds verloren ligt buiten alle ongeloof om. Laat ik nu proberen om de kwestie iets uitvoeriger te bespreken.

Daar is de mens. Hij is van God afgevallen en de duivel toegevallen. Hij is tot alle boosheid geneigd. Hij wil bij de duivel blijven al moet hij met hem mee naar de hel. Deze mens is aan de verdoemenis onderworpen. Hij ligt onder de toorn Gods. Hij gaat niet verloren bv. om zijn ongeloof, doch is reeds verloren. Waarom is hij veroordeeld en verloren? Omdat hij tegen God gezondigd heeft en zijn geboden overtreden. Nu komt de Heere Jezus Christus in de wereld. Hij lijdt en sterft voor de zonden der uitverkorenen, hoewel zijn enige en volmaakte offerande overvloedig genoegzaam is tot verzoening van de zonden der ganse wereld. Hij is opgestaan uit de doden en opgevaren ten hemel. Desniettegenstaande ligt de toorn Gods nog op alle mensen, afgezien van hen, die tot het geloof zijn gekomen. Vervolgens wordt de Heere Jezus gepredikt aan zulken die onder de toorn Gods liggen. Daar komen zij niet onder door hun ongeloof, doch daar blijven zij onder door hun ongeloof. Die toorn wordt alleen maar groter door het ongeloof. Die mens is veroordeeld en blijft veroordeeld. En dat is geschied om zijn erf-en dadelijke zonden. Dit alles staat wel heel duidelijk in Joh. 3 : 36. Wij hebben wel degelijk met Gods wet te maken. Elke overtreding daarvan maakt de toorn Gods groter en de veroordeling zwaarder. Het ongeloof kan dus daar alleen nog maar een stuk aan toevoegen, aan die toorn nl. en aan die veroordeling. Ik hoop dat dit gedeelte zo duidelijker is. Dit sluit natuurlijk niet uit, dat wij geloof en ongeloof ook in ander verband kunnen zien. Daar ligt die veroordeelde mens onder de toorn Gods. Nu komt tot hem de prediking van het evangelie. Christus wordt aan zijn voeten neergelegd. De Heiland wordt niet alleen voorgesteld doch ook aangeboden. Ieder mens laat deze Christus liggen. Wanneer de onwederstandelijke werking van de Heilige

Geest niet tot de mens komt blijft hij in de zonde en in de wereld leven. Hij weet niet, dat hij een verloren mens is. Doch als God Zich over hem ontfermt, wordt de ontdekking en overtuiging in hem gewerkt door de wet. En als dan het evangelie geopenbaard wordt krijgt deze mens een verrukkend gezicht van de Christus. God schenkt het geloof. En van deze gelovige staat: „Wie in de Zoon gelooft. Die heeft het eeuwige leven." Hij is verlost van de toorn. De ontdekte en overtuigde, zelfs die, ligt nog onder de toorn. Dat lag hij vóór de prediking tot hem kwam. Onder die toorn ligt ieder mens van nature. Deze toorn is niet de vrucht van het ongeloof, doch van de erf-en dadelijke zonde tegen de wet Gods. Maar als nu de zondaar het evangelie van Christus verwerpt, omdat hij niet wil dat Christus koning over hem zou zijn, dan doet hij inderdaad iets vreselijks. Zijn enige verontschuldiging is: ik heb het in mijn onwetendheid gedaan. Zo heeft de Apostel Paulus het uitgedrukt. Denk echter niet, dat wij hiermee geheel verontschuldigd zijn. Dat zij verre. Het natuurlijk verstand van de mens weet van die Christus. God de Heere geeft vaak enige verlichting van dat verstand aan hen, die de prediking horen. Daardoor wordt het oordeel zwaarder. Er liggen vele slagen klaar voor zulken. Het ongeloof betekent, dat de mens, die in de gevangenis van Gods toorn zit, daar niet uit gaat. Hij verwerpt het aanbod van genade en daarmee het leven. Daarom staat er, dat hij het leven niet zal zien. Het is zo wel duidelijk, dat de vergelijking met het al of niet binnengaan van Israël in het land Kanaan niet deugt. Israël was op weg naar Kanaan, de woestijn was niet een gevangenis, doch een weg. Doch nu kwam het ongeloof Israël overmeesteren. Toen moesten zij in de woestijn sterven. Dit is alles waar. Doch Israël was in een andere staat dan de mens van nature is. Dat zal ieder duidelijk zijn.

Nu legt een van onze lezers de ongehoorzaamheid, genoemd in Joh. 3 : 36, op deze wijze uit alsof daarmee de ongehoorzaamheid aan de wet is bedoeld. Hij verklaart het zo: e niet-gelovigen zijn altijd ongehoorzaam. Er staat echter niet: ie aan Gods wet ongehoorzaam is, maar die de Zoon ongehoorzaam is. Dit geeft te denken. Wat is hier met ongehoorzaamheid bedoeld? Volgens het woordenboek in de regel: an de prediking van Christus het geloof weigeren. Maar ook wordt het ongeloof van Israël er mee aangeduid. Een voorbeeld zien wij in Hebr. 3:18: , En welken heeft Hij gezworen, dat zij in Zijn rust niet zouden ingaan, anders dan degenen die ongehoorzaam geweest waren? En wij zien, dat zij niet hebben kunnen ingaan vanwege hun ongeloof." Duidelijk? Lees dan ook nog eens Hand. 14 : 1. Daar staat geschreven dat vele Joden en Grieken geloofden. Dan volgt: Maar de Joden die ongehoorzaam waren verwekten en verbitterden de zielen der heidenen".

Zo staat ook geloof en ongehoorzaamheid, d.i. ongeloof, tegenover elkaar in Joh. 3 : 36. Die niet gelooft — de toorn Gods blijft op Hem. Onze lezer zal nu wel inzien, dat deze tekst een zeer krachtig bewijs is voor de stelling, dat de mens verloren ligt, ook als er nog van geen ongeloof sprake is. En om die erf-en dadelijke zonde is en blijft de toorn Gods op hem. Maar inderdaad komt de zonde van het ongeloof er nog bij. Grosheide verklaart deze woorden als volgt. Hij wijst er op, dat die gelooft het eeuwige leven heeft. Dat leven komt niet pas bij het sterven, maar is bij de mens waar Jezus is. „Niet geloven heet thans ongehoorzaam zijn, want hier staat het schepsel tegenover zijn Schepper vlg. Hebr. 3:12. Ér is - in de prediking een roepstem Gods om te geloven. Wie daarnaar niet hoort is ongehoorzaam, bepaald ongehoorzaam aan de Zoon van God, die kwam om zondaren te roepen tot bekering... Ongehoorzaam zijn herinnert aan de zonde in het Paradijs, het leven niet zieii aan de daar gedreigde en gekomen straf. Zo worden we teruggeleid naar het begin der geschiedenis en zien we tevens, dat het door eigen schuld is, als de mens niet komt tot het leven. Dat volgt ook uit de laatste woorden. Ongehoorzaamheid in het Paradijs bracht de toorn Gods over de mens. Wordt de prediking van Jezus niet in het geloof aanvaard, dan blijft de toorn! In het oorspronkelijke kan men horen: ie toorn blijft tegen hem branden. Het is geen stil gevoel, de toorn Gods is een daad tegen de mens. Nog eens gezegd, het ongeloof maakt de toorn nog weer veel erger. Calvijn zegt: En voorwaar, hoewel de verworpenen van nature nu al verdoemd zijn, zo halen zij nochtans zichzelf door hun ongelovigheid een nieuwe dood op de hals."

Maar spreekt nu Joh. 3:18 niet uit, dat alleen het ongeloof de oorzaak is van het verloren gaan? Om te beginnen kan dat niet, want dan zou er een tegenstrijdige uitspraak zijn in éénzelfde hoofdstuk. Daar staat dan ook met andere woorden wat ook in Joh. 3 : 36 staat: ie niet gelooft, blijft veroordeeld.

Een scherpzinnige lezer zou hier een

strijdigheid kunnen vinden met Joh. 5 : 28. Daar staat dat allen door het gericht heen moeten. Hier staat, dat de gelovige niet veroordeeld wordt. Verklaarders vatten dit laatste echter op als niet onder het oordeel liggen. De niet-gelovige is airede veroordeeld. Dat is helemaal verleden tijd, want hij is in het paradijs reeds veroordeeld. Daar blijft hij onder. De gelovige wordt gered, zegt vers 16, maar de ongelovige blijft in het verderf. Grosheide schrijft: De uitwendige prediking van Jezus doet ons zien, hoe schrikkelijk de zonde van het ongeloof is. God geeft Zijn Eniggeborene aan de wereld en toch zijn er in de wereld die niet geloven in Zijn openbaring. Dit is een wettige reden om onder het oordeel te blijven. Wij merken op, dat Jezus niet spreekt over de oorsprong van het geloof. Later komt Hij daar wel op." In dit verband maak ik nu nog de laatste opmerking.

Het is wel duidelijk — om met Calvijn te spreken, dat er geen andere remedie is om de dood te ontgaan, dan het geloof in Christus. Ongeloof is een grote zonde. En toch kan niemand uit zichzelf geloven met algehele overgave van zich zelf. Daarom zou ik niet gaarne willen, dat iemand ging proberen in eigen kracht het geloof te gaan beoefenen. Maar wel moge ieder ondervinden de ontdekking van Christus aan de ziel en daarmee het volgende, dat Justus Vermeer met deze woorden tekent.

„Daarbij ziet en gevoelt zulk een bij dat licht des Geestes de afkerigheid van zijn hart van Christus en van dat zalige verbond, waarin alles om niet te krijgen is; o die onwilligheid om door Jezus alleen zalig te worden, ook om om niet zalig te worden, en dien eigenwerkelijken grond ziet en gevoelt hij; Jezus zegt: Gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven zoudt hebben. O, dat gelooft zulk een ziel in zijn kracht. En als zij zich al aanbiedt aan de Heere Jezus, zij kan niet los worden. Zij vindt zich van rondom aan banden vast. Dit alles maakt haar aan zichzelf bekend, dat het aan haar kant en niet aan 's Heeren zijde scheelt. Want wilde zij, zij zou los worden en gaan even als in het natuurlijke. Dit maakt haar verlegen, bekommerd, benauwd, roepende en Christus dierbaar en zeer begerig om uit zichzelf en tot Christus te worden overgehaald".

Ik hoop hiermee enig nader licht verspreid te hebben over het blijven onder het oordeel, dat op ons ligt vanwege de erfen dadelijke zonden. Door het ongeloof komt er haast een oordeel bij, maar het eerste was al genoeg. Het geloof moge daarom ieder zoeken als een onwillige bij God Zelf.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 oktober 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Waarom gaat een mens verloren?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 oktober 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's