Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rechtvaardigmaking en Heiligmaking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rechtvaardigmaking en Heiligmaking

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

Onderstaande brief vraagt om beantwoording.

Weleerw. Heer,

Als lezer van Geref. Weekblad zou ik van u willen weten of wij in botsing komen met Gods Woord en artikel 24 van onze Ned. Geloofsbelijdenis en met alles wat in de Schrift geleerd wordt van de inwoning van Christus in onze harten, als wij verstaan dat de heiligmaking ons wordt toegerekend op dezelfde wijze als de rechtvaardigmaking?

Hopend enig antwoord van u te mogen ontvangen verblijf ik met heilbede en groeten.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten wij eerst nagaan hoe de rechtvaardigmaking ons wordt toegerekend. Daarna kunnen wij dan de vraag aan de orde stellen of de heiligmaking ons ook wordt toegerekend en of dat op dezelfde wijze geschiedt. Voorwaar geen vragen van klein formaat. Het kan dan ook niet de bedoeling zijn dat wij de rechtvaardigmaking aan de orde stellen. Wij beogen alleen kortelijks weer te geven hoe de rechtvaardigheid, waarmee wij voor God kunnen bestaan door toerekening de onze wordt. Dan beginnen wij met de gevallen zondaar. Hij is een overtreder van al Gods geboden, zonder het te weten. Weliswaar hebben sommige kerkgangers een zekere kennis van fouten en verkeerdheden in hun leven, maar dat is zo oppervlakkig, dat het alleen maar strekt tot een mondbelijdenis. Geen zondaar weet van nature hoe groot zijn zonde is. Hij is blind voor de majesteit en heiligheid van God. blind voor zijn verdorven wezen, blind voor de ernst der overtredingen. De Schrift zegt: „Gij weet niet, dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt". Dat sprak de Heere Jezus van zijn Kerk in Laodicea. Niet zo maar van de wereld der heidenen, maar van Zijn Kerk. Hoe blind moet dan de wereld wel zijn! In deze staat van blindheid komt verandering door het overtuigende werk van de Heilige Geest. Wat wordt een mens door dat overtuigende werk? Een machteloze, een verdorvene, een goddeloze, een radeloze in eigen ogen. Dat is de m.i. goede opvatting. De verkeerde is, dat hij door het werk van de Heilige Geest, d.w.z. door dat overtuigende werk, een wedergeborene wordt met al de vruchten van de wedergeboorte. Ik houd mij in dezen maar het liefst aan b.v. Schortinghuis, die schrijft: , , De gestaltelijke overgang van een innig christen uit de staat der natuur en der overtuiging tot de gelukkige en zalige staat der genade is een algehele verandering van de mens. Dat noemt de Heilige Schrift wedergeboorte, vernieuwing, geloof, bekering. Daarbij omhelst en aanvaardt hij, met verloochening van alle eigen gronden en steunsels, de alleen algenoegzame en bereidwillige Heiland Jezus Christus, alleen uit vrije genade, geheel en om niet, tot verzoening, heiligmaking en eeuwig behoud."

Nu gaan we weer terug naar de staat der overtuiging. Hoe gaat het hier verder wat de rechtvaardigmaking betreft? Neemt de zondaar nu eerst door het geloof Christus aan en wordt hij dan als een gelovige gerechtvaardigd? Maar is de rechtvaardigmaking van de gelovige hetzelfde als de rechtvaardigmaking van de goddeloze? Onze geoefende lezers zullen weten, dat ik hier een geschilpunt aanstip tussen Brakel en Comrie. Misschien is het nuttig het punt in kwestie even aan te roeren. Niet dat het van zo groot belang is m.i. als men rekening houdt met de bedoelingen van elk. Brakel dan wilde niet spreken van een rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Daarvan spraken in zijn ogen de antinomianen al veel te veel. Hij wilde

scherp onderscheiden tussen het voornemen Gods èn de rechtvaardigmaking. Zoals hij zelf schrijft: „God heeft van eeuwigheid hen wel besloten te rechtvaardigen, maar dat besluit en voornemen is de rechtvaardiging zelf niet". Zijn redenering was: Als er een rechtvaardigmaking is vóór het geloof en voor de wedergeboorte, hoe kunnen dan de uitverkorenen „kinderen des toorns" en „vijanden Gods" genoemd worden? Volgens Brakel moet het geloof aan de rechtvaardigmaking voorafgaan. Het geloof moet Christus en al Zijn weldaden hebben aangenomen en dan komt God met Zijn rechtvaardiging en spreekt de mens vrij en rechtvaardig, die door het geloof Christus en zijn gerechtigheid aanneemt. Hierbij wordt nu opgemerkt, als men het zo stelt, de gelovige wordt gerechtvaardigd, de gelovige, die bekleed is met de gerechtigheid van Christus. Daartegen mag men toch wel bedenken, dat in geen geval een rechtvaardigmaking door de werken gesteld wordt. Brakel zegt met nadruk, dat het geloof niet de oorzaak der rechtvaardiging is, maar een middel, dat de gerechtigheid van Christus aanneemt. Voor ons doel is het nu genoeg vast te stellen, dat in het stuk van de rechtvaardigmaking geen enkel werk van de mens meetelt. Het geloof mag ook niet als een gehoorzaamheid of als een wetsvervulling of een werk beschouwd als# worden. Het is louter instrument, middel om iets aan te nemen. Maar hoewel Brakel alles heeft gedaan om duidelijk te maken, dat voor hem niets van de mens, doch alleen de gerechtigheid van Christus in aanmerking komt, toch heeft men zijn standpunt aangevallen. Men zag dan voorbij, dat God de gerechtigheid eerst geschonken had aan een goddeloze en daarna Zijn eigen werk goedkeurde, door de mens, die bekleed was met de gerechtigheid van Christus en deze aangenomen door een geschonken geloof, rechtvaardig te verklaren. Men meende, dat de Remonstrant misbruik zou kunnen maken van de stelling dat het geloof in Christus aan de rechtvaardigmaking vooraf gaat. Geleerd gezegd krijgt het bezwaar deze vorm: „Het forensisch karakter der rechtvaardiging wordt hier bedreigd niet vanuit een aantal door de mens gepresteerde werken, maar toch wel van uit de mens, die met deze gerechtigheid van Christus is bekleed."

Indertijd heeft Comrie ernstig bezwaar tegen deze opvatting .van Brakel gemaakt. De gedachte, dat het geloof aan de inlijving in Christus zou voorafgaan zag hij liggen in de Arminiaanse lijn. Hij schreef: „Schoon velen die dus spreken en denken het niet zien, zo is deze stelling nochtans de eigenlijke ziel van de leer der Remonstranten, die leren dat wij door de daad des geloofs gerechtvaardigd worden". Comrie wilde het rechtvaardigend oordeel, dat God uitspreekt doen voorafgaan aan elke daad van de mens. Zo kwam hij tot de leer van de rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Oorspronkelijk was dit zijn opvatting niet, doch om de voorwaarts dringende Arminiaanse leringen van zijn dagen aan te vallen heeft hij later deze stellingen naar voren gebracht. Wie er meer van weten wil leze zijn „Brief over de Rechtvaardigmaking".

Van belang is echter wel, te weten, dat Comrie de rechtvaardigmaking door het geloof niet ontkende. Hij wilde van beide spreken. Daar is een rechtvaardigmaking vóór het geloof en tot het geloof. Doch daar is niet minder een rechtvaardigmaking door en uit het geloof. De tweede noemt Comrie dan een rechtvaardigmaking in de conscientie. Hij verstaat daaronder, dat de zondaar krachtdadig geroepen wordt. Dan wordt de vierschaar in de conscientie opgericht. „Deze vierschaar in de conscientie opgericht zijnde, zo geschieden er dingen eer de krachtdadig geroepene ontslag van zondeschuld in zichzelf ondervindt." Gods Geest werkt dan eerst een waarachtige overtuiging. Het allereerste werk van God in deze gespannen vierschaar is het werk van waarachtige overtuiging door de H. Geest, de Wet van God als het middel daartoe gebruikende, en met zijn eis en vurige bliksemstralen en vervloeking in de ziel indringende, met zo een onwederstandelijke kracht van overreding, en betoog van waarheid van alles waarover hij de mens overtuigt, dat alle loochening, uitvluchten, bewimpelingen of uitstellingen, hem zo ontnomen worden, dat de mond gestopt wordt en de mens voor God in de dood invalt".

Grote nadruk legt Comrie op de noodzakelijkheid van dit werk der Wet. Zij moet ons zeer gevoelig slaan, om ons de noodzaken uit het verderf dezer wereld te vluchten naar Christus, de enige ark der behoudenis. Zij moet ons steeds op de hielen volgen en ons nimmer loslaten, totdat wij in Christus, om zo te spreken, zo inkomen, dat wij voor het oog van de vurige wet als verdwijnen en niet langer gezien kunnen worden als in onszelf staande, maar als in Christus ingegaan. Dus de gedachte van Comrie is zo: Eerst wordt aan de zondaar Christus toegerekend, buiten zijn weten. Dat gaat vóór alles Dan wordt hij stilgezet en komt de Geest der overtuiging met kracht in hem werken totdat hij zijn doodstaat volkomen erkent en beleeft. Uitvoerig tekent Comrie dan waarvan de zondaar overtuigd wordt. Dat is blijkbaar niet het werk van één ogenblik. De Geest werkt bij de roeping het geloof in de mens als een hebbelijkheid, waarvan dan het geloven de werkzaamheid is. Maar wat is nu de vrucht van de overtuigende werkingen des Geestes en wat zijn de eerste werkzaamheden des mensen?

Comrie zegt: Dat hij zijn staat kent, zijn zonde ziet, bekent en belijdt, er onder gebogen gaat als een zware last, zijn hart gebroken, verslagen en gekneusd voelt en zich midden in de dood ziet, zijn onmacht erkent, zijn gerechtigheden als enkel zondige, en als een maandstondig kleed aanziet, het richterlijke Gods billijkt, en dit billijkende voor God in de dood valt.

Dit is dus nogal een rechte weg naar de dood toe. Wat wordt nu het punt voor deze mens? Hoe met God verzoend te worden! Daartoe legt hij zich wenende voor God neer, opdat hij zijn Rechter om genade bidde. Dit echter mits Gods deugden niet gekrenkt worden. Dit stuk der overtuiging gaat aan de rechtvaardigmaking in de conscientie vooraf. Dan gaat

ook nog vooraf de verlichting van ons verstand in de kennis van Christus. Dit is mede een werk van de Heilige Geest door het evangelie. Maar nu stelt Comrie het zo. dat er eerst is de rechtvaardigmaking bij God, dan is er het geloof van de wet. Comrie neemt deze naam van Boston gaarne over. Dan is er ook vervolgens de verlichting door middel van het evangelie. Dan wordt Christus geopenbaard. Uit deze verlichting vloeien voort volgens Comrie al die werkzaamheden van begeerte, hongeren en dorsten, toevlucht nemen tot de Heiland. Die Zaligmaker wordt zo krachtig aan de ziel voorgesteld in zijn noodzakelijkheid, gepastheid en algenoegzaamheid, dat de hele mens er door bewogen wordt. Daar doet de mens niets aan. Het is een gewrocht van de Heilige Geest. Comrie beschouwt deze werkzaamheden als uitvloeisels van het ware zaligmakende geloof en een bewijs, dat de mens bij God reeds gerechtvaardigd is, ook al weet deze mens het niet. Hij is dus gerechtvaardigd zonder dat hij dit weet. Als deze mens, wien het verstand verlicht is tot de kennis van Christus en wiens hartelijke werkzaamheden naar de gemeenschap met die Christus uitgaan, sterft, wordt hij zalig. De volkomenheid onzer rechtvaardigmaking voor God, in de hemelse vierschaar bestaat niet in hetgeen wij gevoelen, maar in hetgeen God aan ons toegerekend heeft.

En wat is nu de volkomen rechtvaardigmaking in onze conscientie? Dat is de vergewissing van ons gemoed van ons dadelijk en personeel aandeel aan deze weldaad. Daartoe behoort een verzekering dat niet alleen aan anderen maar ook aan mij de vergeving van zonden, de eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken zij. Comrie legt op dit woord zij de nadruk. Zij wordt op dat ogenblik niet geschonken, zegt hij, maar het wordt aangenomen, dat zij reeds geschonken is. Die aanneming heeft plaats doordat het goddelijk getuigenis hoe langer hoe dieper in de ziel indringt en zo neemt de ziel Christus aan. Het hongeren en dorsten gaat over in een vast vertrouwen. Maar het is meer een gelovig aannemen van de rechtvaardigmaking. die God uitgesproken heeft buiten de mens in de hemelse vierschaar. dan dat nu de mens gerechtvaardigd zou worden. Zoveel is ons in elk geval duidelijk, dat bij geen enkele opvatting van deze dingen de goede werken van de mens in aanmerking komen. Bij 't voornemen Gods niet en evenmin als we Comrie volgen, bij de rechtvaardigmaking in de hemelse vierschaar niet, die aan de krachtdadige roeping voorafgaat. En voorts ook niet in de rechtvaardigmaking op het geloof. De mens wordt bij Comrie en Brakel beide aan zijn doodstaat ontdekt en dan is het de verlichting van de Heilige Geest, die hem met Christus in aanraking brengt. Is dit nu met de heiligmaking ook zo? Daar zullen wij het de volgende keer eens over moeten hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 december 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Rechtvaardigmaking en Heiligmaking

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 december 1955

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's